• No results found

tariefcorrectie voor inkomensvormende aftrekposten en voldoet deze tariefcorrectie aan het

draagkrachtbeginsel?"

Om antwoord te geven op de probleemstelling zijn in deze scriptie drie onderdelen aan bod gekomen. Allereerst is in hoofdstuk 2 ingegaan op het progressieve belastingstelsel en het idee van een vlaktaks. Vervolgens is in hoofdstuk 3 gekeken naar een discussie ten aanzien van aftrekposten (beroepskosten) in het verleden. In het laatste inhoudelijk hoofdstuk, hoofdstuk 4 zijn vergelijkingen gemaakt met andere mogelijke vormen van belastingheffing, tevens is een kleine uitstap gemaakt naar de wijze waarop in Duitsland de belasting wordt geheven.

Het huidige belastingstelsel bestaat momenteel eigenlijk uit 4 schijven, waarbij de tweede en de derde schijf het zelfde tarief kennen (feitelijk dus 3 schijven). Door de ingezette koers van de wetgever heeft het huidige progressieve belastingstelsel steeds meer de vorm van een vlaktaks. Het huidige progressieve belastingstelsel is te kenmerken als complex, er zijn veel verschillende regels, uitzonderingen op regels maar ook mogelijkheden tot tariefsarbitrage waardoor het huidige progressieve belastingstelsel voor veel belastingplichtigen niet te begrijpen is.

Op dit moment wordt de belasting geheven op basis van het draagkrachtbeginsel. Belastingplichtigen die meer verdienen kunnen ook meer bijdragen, althans dit is de gedachtegang. De werkelijkheid leert dat men door middel van tariefsarbitrage de grens opzoekt om zo min mogelijk belasting te betalen. Tariefsarbitrage heeft dus een negatief effect op het draagkrachtbeginsel, immers de mensen met een inkomen welke belast is tegen het toptarief zullen ‘constructies’ bedenken om deze belasting te verminderen. Binnen een box is het mogelijk om tariefsarbitrage toe te passen. Het is zelfs mogelijk om over de drie boxen heen tariefsarbitrage toe te passen. Voorbeelden zijn gegeven in de tussenconclusie van hoofdstuk 2.

De Vlaktaks is een vorm van een mogelijke belastingheffing in de inkomstenbelasting waarbij (in

beginsel) ieder inkomen op basis van hetzelfde percentage wordt belast. Het is mogelijk om een vlaktaks op diverse manieren vorm te geven.

Het invoeren van een vlaktaks maakt tariefsarbitrage binnen een box minder aantrekkelijk. Om algehele tariefarbitrage tegen te gaan is het invoeren van een vlaktaks alleen niet voldoende. De wetgever zal dan ook de verschillende heffingsgrondslagen binnen de boxen en het AOW-tarief moeten aanpassen. Bij een vlaktaks zijn de inkomsten belast en eventuele aftrekposten aftrekbaar tegen een gelijk tarief. Het doorschuiven van inkomens naar latere jaren levert dus geen voordeel op, de belasting blijft gelijk. Eventuele tariefsarbitrage bij een man-vrouw firma wordt ook voorkomen door de invoering van een vlaktaks, de belasting die men betaald is daarom ook gelijk. Ook zorgt een vlaktaks voor een

begrijpelijker belastingstelsel. Het huidige progressieve belastingstelsel staat bol van regels, uitzondering op de regel, aftrekbeperkingen en dergelijke. Door de invoering van een vlaktaks kunnen een groot deel van deze regels, aftrekbeperkingen en dergelijke komen te vervallen.

De uitkomsten van de AG en de HR in het kader van de beroepskostenaftrek kunnen geprojecteerd worden op de tariefscorrectie voor inkomensvormende aftrekposten. De inkomensbesteding wordt bepaald aan de hand van de ontvangen inkomsten verminderd met de kosten. Wanneer men kijkt naar de inkomensvormende aftrekposten zou de draagkracht dus inhouden de het eventuele salaris minus (bijvoorbeeld) de betaalde alimentatie. De uitkomst hiervan is dus de draagkracht van de

draagkrachtbeginsel

15 juli 2018

inkomensvormende aftrekposten vormt het belastbaar inkomen minus (bijvoorbeeld) de betaalde

alimentatie niet de grondslag voor de belastingheffing. Daarnaast is de beroepskostenaftrek afgeschaft om een tariefsverlaging in de inkomstenbelasting te realiseren. Hetzelfde doet zich voor bij de invoering van de tariefscorrectie voor inkomensvormende aftrekposten. De wetgever geeft aan dat een

tariefsverlaging voordelig is voor iedereen. In beginsel is dit wel juist, immers iedereen profiteert van een verlaging, echter is het nadelig voor belastingplichtigen met inkomensvormende aftrekposten.

Voorafgaande aan de belastingberekening dient namelijk eerst (voor alle belastingplichtigen op een gelijke manier) het inkomen te worden vastgesteld. Indien in de berekening van het inkomen al een ongelijkheid naar voren komt, kan middels een tariefsverlaging deze ongelijkheid niet meer worden gecorrigeerd. Hetgeen ook van toepassing is voor de inkomensvormende aftrekposten.

Zoals hiervoor weergegeven ontstaat er bij de berekening van het belastbare inkomen, rekening houdend met de tariefcorrectie voor inkomensvormende aftrekposten al een ongelijkheid in de draagkracht van de belastingplichtigen. De berekening is eenvoudig als volgt weer te geven:

Huidige belastingstelsel

Inkomen: € 150 000

Af: betaalde alimentatie € 50 000 Belastbaar inkomen: € 100 000

Over een inkomen van € 150 000 is deze belastingplichtige een bedrag van € 69 452 aan

inkomstenbelasting/loonbelasting verschuldigd (zonder rekening te houden met heffingskortingen). Wanneer men rekening houdt met het daadwerkelijke belastbaar inkomen, waaronder belastingplichtige ook daadwerkelijk (€ 100 000) kan bijdragen is de verschuldigde belasting nog € 43 477. Hetgeen resulteert in een teruggaaf van € 25 975 (aftrek tegen 51,95%). Per saldo bedraagt de belastingdruk voor deze belastingplichtige 43,47%, uitgaande van het belastbaar inkomen.

Belastingstelsel rekening houdend met tariefcorrectie

Inkomen: € 150 000

Af: betaalde alimentatie € 50 000 Belastbaar inkomen: € 100 000

Over een inkomen van € 150 000 is deze belastingplichtige net als in de voorgaande situatie een bedrag van € 69 452 aan inkomstenbelasting/loonbelasting verschuldigd (zonder rekening te houden met heffingskortingen).

De betaalde alimentatie is echter maar aftrekbaar tegen 36,95%, hetgeen een belastingvermindering oplevert van € 18 475. De belastingplichtige is dus een bedrag van € 50 977 over zijn inkomen verschuldigd. Aangezien de belastingplichtige over de betaalde alimentatie niet kan bijdragen

(draagkracht van de belastingplichtige) bedraagt de belastingdruk in deze situatie 50,97%, een toename van 7,5%!

De ontvanger van deze € 50 000, ervan uitgaande dat dit het enige inkomen is, is in totaal (in beide situaties) een bedrag van € 19 557 aan inkomstenbelasting verschuldigd. De belastingdruk bedraagt in dit geval 39,11%

Op basis van het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat er een scheefgroei ontstaat tussen de te betalen belasting, € 19 557 en de aftrekbare belasting € 18 475, dit verschil wordt groter als bij de vrouw de alimentatie belast is tegen het hoogste tarief. Daarnaast ontstaat er forse toename in de belastingdruk van de alimentatiebetaler. Deze stijgt in de voorbeeld met maar liefst 7,5%, terwijl de belastingdruk van de ontvanger slechts 39,11% bedraagt.

draagkrachtbeginsel

15 juli 2018

Aangezien onder het draagkrachtbeginsel de mogelijkheid tot inkomensbesteding wordt verstaan, waarbij de berekening uit inkomsten minus kosten bestaat, is de tariefcorrectie niet in overeenstemming met het draagkrachtbeginsel.

Daarnaast ontstaat er door de invoering van de tariefcorrectie op inkomensvormende aftrekposten een scheefgroei tussen een ondernemer en zoals hiervoor weergegeven een werknemer die alimentatie dient te betalen.

Stel: de opbrengst van een ondernemer is € 150 000, de kosten zijn € 50 000, dan betaald deze ondernemer slechts belasting over € 100 000, oftewel een belastingdruk van 43,47%.

In beide situaties is de draagkracht precies gelijk, immers de ondernemer kan over € 100 000 bijdragen en de werknemer ook. Er ontstaat dus een ongelijke behandeling van ongelijke gevallen. Een procedure zoals bij de beroepskostenaftrek lijkt mij daarom ook niet haalbaar. Zoals in hoofdstuk 3 weergegeven heeft de wetgever nu eenmaal een ruime vrijheid voor de vormgeving van een wettelijke regeling. Ook blijkt uit de jurisprudentie dat successen van belastingplichten welke een beroep doen op het gelijkheidsbeginsel bij een ongelijke wettelijke regeling daarom ook schaars zijn. Tijdens de diverse procedures houdt de rechter rekening met het feit dat de wetgever zelf mag bepalen op welke manier de diverse rechtsbeginselen, waaronder het ook gelijkheidsbeginsel, in de diverse wettelijke regelingen vorm zijn gegeven.

Een mogelijke oplossing voor de verschillen welke ontstaat in de draagkracht van een belastingplichtige bij de tariefcorrectie van inkomensvormende aftrekposten is de invoering van een vlaktaks waarbij de kosten en opbrengsten aftrekbaar zijn tegen een gelijk tarief. Er ontstaat namelijk in de huidige situatie een onwenselijke scheefgroei in draagkracht van de belastingplichtigen.

In deze scriptie is onder andere gekeken naar andere manieren van belastingheffing. Door het wetsvoorstel ontstaat er namelijk een scheefgroei tussen de belastbaarheid en aftrekbaarheid van inkomensvormende aftrekposten. Deze scheefgroei ontstaat door de progressieve werking van ons huidige belastingstelsel. Een mogelijkheid zoals reeds aangegeven is de invoering van een vlaktaks. Een andere optie kan zijn om de inkomensvormende aftrekposten niet in aftrek te bepreken omdat deze aftrekposten het besteedbaar inkomen en daarmee de draagkracht verminderen. Aftrekposten zoals: ondernemersfaciliteiten, aftrekbare kosten eigen woning, weekenduitgaven voor gehandicapten, scholingsuitgaven, uitgaven voor monumentenpanden, kwijtgescholden durfkapitaal, aftrekbare giften, uitgaven voor specifieke zorgkosten, restant persoonsgebonden aftrek voorgaande jaren en de

terbeschikkingstellingsvrijstelling mogen naar mijn mening wel beperkt worden. De voornoemde aftrekposten zijn geen aftrekposten die daadwerkelijk het besteedbaar inkomen aantasten, waardoor zijn geen onderdeel zijn van het draagkrachtbeginsel. De voornoemde aftrekposten vormen echter een inkomensbesteding. De aftrekposten die wel het besteedbaar inkomen aantasten dienen naar mijn mening gewoon belast/afgetrokken te worden tegen de geldende (progressieve) belastingtarieven. Het gaat om inkomensvormende aftrekposten die leiden tot inkomensverschuiving of die leiden tot een inkomen welke belast is of zal worden tegen de geldende (progressieve) belastingtarieven. Een voorbeeld is bijvoorbeeld de afgedragen pensioenpremie door een werkgever, deze behoort niet tot het salaris van de werknemer en is dus in principe ook aftrekbaar tegen het hoogste tarief, terwijl een belastingplichtige met een lijfrente deze straks op basis van het regeerakkoord maar kan aftrekken tegen 36,95%. Tevens is deze lijfrente in de toekomst mogelijk belast tegen het dan geldende (progressieve) tarief.

Het verdiend daarom dus aanbeveling om niet alle aftrekposten tegen 36,95% af te trekken maar hier enig onderscheid in aan te brengen. Het onderscheidt dient gebaseerd te worden op inkomensvormende aftrekposten, voorbeelden zijn alimentatie, lijfrente premie, arbeidsongeschiktheidsverzekering en dergelijke.

Hieronder volgen een aantal berekeningen waarbij gekeken wordt naar de draagkracht van een

draagkrachtbeginsel

15 juli 2018

en de draagkracht van een belastingplichtige met een aftrekpost (geen inkomensvormende) welke wel in aftrek zal worden beperkt

Geen beperking inkomensvormende aftrekposten

Inkomen: € 150 000

Af: betaalde alimentatie € 50 000 Belastbaar inkomen: € 100 000

De belastingplichtige zal in deze situatie belasting betalen over het daadwerkelijke belastbare inkomen van € 100 000. Dit is ook het besteedbare inkomen van de belastingplichtige. De alimentatie is

vervolgens bij de ontvanger belast tegen het progressieve tarief. Een beperking leidt er toe dat de belastingplichtige meer belasting betaald dan iemand met een inkomen van € 100 000 maar dan zonder de alimentatie. Deze scheefgroei wordt dus voorkomen door het achterwege laten van een

tariefscorrectie voor inkomensvormende aftrekposten. Tariefscorrectie MKB-winstvrijstelling

Netto resultaat: € 100 000 Af: MKB-winstvrijstelling (14%) € 14 000 Belastbaar inkomen: € 86 000

Op basis van de voornoemde berekening heeft de ondernemer een beschikbaar inkomen van € 100 000. Hierover kan op basis van het draagkrachtbeginsel belasting geheven worden. Echter omdat er sprake is van een ondernemer welke gebruik kan maken van ondernemersfaciliteiten, heeft de ondernemer recht op de MKB-winstvrijstelling. Op basis van het huidige belastingstelsel betaald de ondernemer over € 86 000 belasting. De ondernemer heeft dus een lagere belastingdruk dan een werknemer met een

beschikbaar inkomen van € 100 000. Het in aftrek beperken van onder andere deze

ondernemersfaciliteiten zorgt ervoor dat het verschil in belastingdruk tussen een ondernemer en werknemer kleiner wordt. Deze beperking is wat mij betreft reëel, de MKB-winstvrijstelling vormt geen belastbaar inkomen voor andere, het is een belastingkorting.

Eindconclusie: de makkelijkste oplossing is het niet invoeren van een beperking voor inkomensvormende aftrekposten. Hierdoor blijft het besteedbare inkomen ook de grondslag waarover de belasting geheven wordt. Mochten de inkomensvormende aftrekposten echter ook beperkt worden, dan ontstaat er een scheefgroei voor belastingplichtigen met een inkomensvormende aftrekpost. Een mogelijke oplossing is dan om de inkomsten en de aftrekposten op basis van een gelijk percentage te belasten, gedacht kan worden aan de invoering van een vlaktaks.

draagkrachtbeginsel

15 juli 2018

Bijlagen

Tabellen

Tabel 1, bron: Artikel 2.10 lid 1

Wet IB’01

Belastbaar inkomen Belasting Premie volksverzekeringen Totaal percentage

Van meer dan Maar niet meer dan

€ - € 20.142 8,90% 27,65% 36,55%

€ 20.142 € 33.994 13,20% 27,65% 40,85%

€ 33.994 € 68.507 40,85% 40,85%

€ 68.707 51,95% 51,95%

Tabel 2, bron: Artikel 2.10a lid 1

Wet IB’01

Belastbaar inkomen Belasting Premie volksverzekeringen Totaal percentage

Van meer dan Maar niet meer dan

€ - € 20.142 8,90% 9,75% 18,65%

€ 20.142 € 33.994 13,20% 9,75% 22,95%

€ 33.994 € 68.507 40,85% 40,85%

€ 68.707 51,95% 51,95%

Tabel 3, bron: CBS

Inkomstenbelasting particuliere huishoudens; verdeling belastingdruk

Perioden 2013 2013 2013 2013 2013 2013 2013 2013 Onderwerpen Aantal particuliere huishoudens Aantal particuliere huishoudens Aantal particuliere huishoudens Aantal particuliere huishoudens Aandeel particuliere huishoudens Aandeel particuliere huishoudens Aandeel particuliere huishoudens Aandeel particuliere huishoudens Belastingdruk: 25%- groepen Belastingdruk: 1e 25%-groep Belastingdruk: 2e 25%-groep Belastingdruk: 3e 25%-groep Belastingdruk: 4e 25%-groep Belastingdruk: 1e 25%-groep Belastingdruk: 2e 25%-groep Belastingdruk: 3e 25%-groep Belastingdruk: 4e 25%-groep Kenmerken huishouden x 1 000 x 1 000 x 1 000 x 1 000 % % % % Totaal particuliere huishoudens 1871 1872 1871 1873 25 25 25 25 Alleenstaande man 304 262 349 368 23,7 20,4 27,2 28,6 Alleenstaande vrouw 577 296 298 261 40,3 20,7 20,8 18,2

Paar, zonder kinderen 574 453 506 610 26,8 21,1 23,6 28,4

Paar, alleen kinderen < 18 172 448 353 350 13 33,9 26,7 26,4

Paar, minstens één kind >=

18 61 170 235 196 9,3 25,7 35,5 29,5 Eenoudergezin, alleen kinderen < 18 122 107 29 23 43,5 38,1 10,3 8,2 Eenoudergezin, minstens één kind >= 18 33 92 66 44 14 39,1 28,2 18,7 Overig meerpersoonshuishouden 28 44 35 23 21,3 33,8 27 17,9

draagkrachtbeginsel

15 juli 2018

Tabel 4 , bron: The 2011 Global Executive (Ernst & Young)

Land Tarief Invoering

Jersey 20% 1940 Guernsey 20% 1960 Estland 21% 1994 Litouwen 15% 1994 Letland 25% 1994 Rusland 13% 2001 Oekraïne 15% 2003 Roemenië 16% 2005 Georgië 12% 2005 Bulgarije 10% 2007 Macedonië 10% 2007 Albanië 10% 2008 Hongarije 16% 2011

Tabel 5, belastingtarieven Duitsland

draagkrachtbeginsel

15 juli 2018

Figuren

Figuur 1, bron: CBS

draagkrachtbeginsel

15 juli 2018

Figuur 3, bron: CBS

draagkrachtbeginsel

15 juli 2018

Figuur 5: Koopkrachteffecten van een vlaktaks van 37,5%, bron: Dreesforum, De Vlaktak

s

draagkrachtbeginsel

15 juli 2018

Figuur 7, CDA, een sociale vlaktaks

draagkrachtbeginsel

15 juli 2018

Geraadpleegde bronnen

Artikelen

C. Bruijsten, Aftrek van beroepskosten: zwicht de Wet IB 2001 voor het gelijkheidsbeginsel?, WFR 2007/465 C. Bruijsten, Belasting en ethiek: een mogelijk denkkader, WFR 2014/580

C.W.M. van Ballegooijen, Conclusie, NTFR 2004/400

E.N. Kertzman, De nota herstructurering tarief inkomstenbelasting, WFR 1983/5573

E.N. Kertzman, Lagere aftrekposten ter financiering van lagere marginale tarieven, WFR 1984/345 H. Vording & O.I.M. Ydema, Belasting en eigendom: een synthese?, WFR 2005/960

H. Vording, K.P. Goudswaard & C.L.J. Caminada, Moet de burger zijn belastingen kennen?, WFR 2005/971 J.E.A.M. van Dijck, Napraterij, NTFR 2005/1130

J.L.M. Grubnau, Belastingmoraal en compliance, WFR 2008/1325

J.W.E. Litjens & C.P. Duinmaijer, Een vlaktaks in box 1: één uniform tarief, vele varianten, WFR 2010/1301 L.G.M. Stevens, Fiscale beleidsnotities 2000, WFR 1999/1238

L.G.M. Stevens, Versterking van de leefvormneutraliteit in het fiscale beleid, WFR 2018/33

L.G.M. Stevens & C.L.J. Caminada, Instrumenteel fiscaal beleid: oorzaak van complexiteit en scheefgroei, WFR 2017/50

L.J. Boone, De rol van het zorgvuldigheidsbeginsel in het fiscale bestuursrecht, WFR 2013/497 M.P. van der Hoek, Overwegingen rond een vlaktaks, MBB 2000/2409

R.A.V. Boxem, Opting out, FED 2000/400 R.H. Happe, Schuivende machten, FED 2000/322

R.H.J.M Gradus, De charme van eenvoud: naar een sociale vlaktaks en één loonbegrip, WFR 2009/1103 S. Cnossen, Hoe kan consumptie worden belast?, WFR 2000/680

T. Cramwinckel, Inkomen of consumptie belasting – een kwestie van rechtvaardigheid?, FF 2012/221

Boeken

A.B. Atikinson, Public Economics in Action: The Basic Income/Flat Tax Proposal, Oxford: Oxford University Press 1996

draagkrachtbeginsel

15 juli 2018

C.A. de Kam & A.P. Drees, De Vlaktaks, Naar een inkomstenbelasting met een uniform tarief?, Den Haag: Wim Drees Stichting voor Openbare Financiën 2006

D.A. Albregste, A.J.M Arends & P.H.J. Essers, Studenteneditie Cursus Belastingrecht Inkomstenbelasting 2017

– 2018, Deventer: Wolters Kluwer 2018

E. Robert & A. Rabushka, The flat taks, Stanford: Hoover Institution Press 1985

E.J.W. Heithuis, P. Kavelaars & B.F. Schuver, FED Fiscale studieserie Inkomstenbelasting, Deventer: Wolters Kluwer 2017

J.K. McNulty, Flat Tax, Consumption Tax, Berkeley: California Law Review 2000

L. Koopmans, A.H.E.M. Wellink & C.A. de Kam, Overheidsfinanciën, Groningen: Noordhoff uitgevers 2014

Jurisprudentie

EVRM 22 juni 1999, nr. 46 757/99 , BNB 2002/398 EVRM 10 juni 2003, nr. 27 793/52.2

Hof Amsterdam 2 juni 2003, nr. 02 7448 HR 14 juni 1995, nr. 29 252, BNB 1995/252 HR 24 september 1997, nr. 32 144, BNB 1997/400 HR 12 mei 1999, nr. 33 320, BNB 1999/271 HR 8 juli 2005, nr. 39 870 , BNB 2005/310 HR 10 augustus 2007, nr. 41486

Conclusie AG Van Ballegooijen 2006, nr. 41 000

Kamerstukken

Kamerstukken II 1998/99, 26 727A MvT Kamerstukken II 1998/99, 26 727A Kamerstukken II 1999/00, 26 727 Kamerstukken II 1999/00, 26 728 Kamerstukken 2017/2018, 34775, V-N 2017/62.4 en V-N 2017/50.3

Overige

Ernst & Young, The 2011 Global Executive, individual tax, social security and immigrations, Augustus 2011 Ministerie van Financiën, Wet Maatregelen Woningmarkt 2014 II, 2013, nr. 583

draagkrachtbeginsel

15 juli 2018

Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, OECD, Taxing Consumptions 1988, Parijs 1988

Sociaal-Economische Raad, Advies belastingvereenvoudiging, nr. 17 – 16 oktober 1987 Sociaal-Economische Raad, Naar een robuust belastingstelsel, nr. 7 – 17 april 1998

Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, Een sociale vlaktaks, naar werkbare en begrijpelijke

inkomstenbelastingen, 2009