• No results found

Door de invoering van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en de novelle bij deze wet vinden er een aantal wijzigingen plaats in het Witteveenkader. In dit kader zijn de grenzen vastgesteld waarbinnen fiscaal gefaciliteerd pensioen opgebouwd kan worden. Wanneer de pensioenregeling valt binnen de grenzen van het Witteveenkader worden de aanspraken en de premies niet gezien als loon en is er dus geen loonbelasting over verschuldigd. De pensioenuitkering is echter wel belast, de omkeerregel. Door de toepassing van de omkeerregel heeft de werknemer vaak een belastingvoordeel. Per 1 januari 2015, de ingangsdatum van de Wet verlaging

maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen, wordt het Witteveenkader op een aantal punten gewijzigd. De maximale opbouwpercentages zullen verlaagd worden en het pensioengevend inkomen zal afgetopt worden op €100.000. Dit betekent dat voor inkomen boven deze grens geen fiscaal gefaciliteerd pensioen opgebouwd meer kan worden. Maar wat zijn de gevolgen hiervan voor de werknemer en de werkgever? En wie draait er uiteindelijk voor de gevolgen op?

De aftopping van de pensioenopbouw zorgt ervoor dat er alleen nog fiscaal gefaciliteerd pensioen opgebouwd kan worden tot een pensioengevend inkomen van €100.000. Over het onzuivere deel van de pensioenopbouw zal de werknemer gelijk loonbelasting verschuldigd zijn. De omkeerregel geldt niet langer meer. De loonbelasting wordt door de werkgever ingehouden op het loon. Het loon van de werknemer zal dus lager worden. Ook zal het bovenmatige deel van de pensioenaanspraak aangemerkt worden als belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in box 3 van de inkomstenbelasting. De werknemer zal dus ook

vermogensrendementsheffing over de bovenmatige pensioenaanspraak verschuldigd zijn. Wanneer de werknemer gebruik maakt van de nieuwe spaarmogelijkheid, de nettolijfrente, kan hij dit voorkomen. De opgebouwde aanspraak vormt dan vrijgesteld vermogen voor box 3 en de uitkering is vrijgesteld van box 1. Wel moeten de premies voldaan worden van het nettoloon. Het enige verschil met het opbouwen van fiscaal gefaciliteerd pensioen is dus dat de premies voor de nettolijfrente voldaan worden uit het nettoloon. Hier is dus al belasting over afgedragen. Bij het fiscaal gefaciliteerd pensioen wordt er pas bij de uitkering belasting geheven. De werknemer kan dus, door gebruik te maken van de nettolijfrente, de negatieve inkomenseffecten voor een groot deel voorkomen. De werknemer hoeft dus weinig gevolgen te ondervinden van de aftopping van de pensioenopbouw.

De aftopping van de pensioenopbouw zorgt er wel voor dat veel pensioenregelingen fiscaal onzuiver worden. Het gevolg hiervan is dat de pensioenregeling niet langer gezien wordt als

pensioenregeling waardoor de hele aanspraak aangemerkt wordt als loon uit vroegere

dienstbetrekking. Over de gehele pensioenaanspraak wordt dan een naheffing opgelegd. Deze naheffing zal op grond van artikel 6 lid 5 Wet LB opgelegd worden aan de

pensioenuitvoerder. Het is echter aannemelijk dat de pensioenuitvoerder in de

uitvoeringsovereenkomst een bepaling heeft laten opnemen waarin bepaald is dat hij de naheffing kan verhalen op de werkgever. De werkgever zal dus uiteindelijk opdraaien voor de gevolgen van de naheffing, een gevolg van de aftopping.

De naheffing kan alleen voorkomen worden door de pensioenregeling te wijzigen zodat deze weer fiscaal zuiver is. Om deze wijziging door te kunnen voeren zal de

pensioenovereenkomst tussen de werknemer en werkgever gewijzigd moeten worden. De werknemer zal echter alleen instemmen met de wijziging wanneer de werkgever hem compensatie biedt voor de inkomensachteruitgang die met de wijziging gepaard gaat. Deze compensatie zorgt ervoor dat de werkgever hoge kosten zal hebben bij het wijzigen met wederzijds goedvinden. Wanneer er echter een eenzijdig wijzigingsbeding in de

pensioenovereenkomst opgenomen is zal de werkgever daar een beroep op doen. Hij moet dan wel een zwaarwichtig belang bij de wijziging hebben. Een werkgever heeft een zwaarwichtig belang wanneer hij ernstige financiële gevolgen ondervindt wanneer de

wijziging niet doorgevoerd wordt. De naheffing die wordt opgelegd over de fiscaal onzuivere pensioenaanspraken en die verhaald zal worden op de werkgever kan grote financiële

gevolgen hebben voor de werkgever. Er kan dus gesteld worden dat de werkgever een

zwaarwichtig belang heeft bij de wijzingen van de pensioenovereenkomst. De werkgever kan de pensioenovereenkomst dus eenzijdig wijzigen. Zo kan voorkomen worden dat de naheffing opgelegd wordt en de werkgever hiervoor op zal draaien.

Het gevolg van het bovenmatig worden van een pensioenregeling, het opleggen van een naheffing, komt dus voor rekening van de werkgever. De enige mogelijkheid om dit gevolg niet in te laten treden is door wijziging van de pensioenregeling.

Wanneer de pensioenregeling gewijzigd wordt zal er uiteindelijk minder fiscaal gefaciliteerd pensioen opgebouwd kunnen worden. Dit is een nadelig gevolg voor de werknemer. Door gebruik te maken van de nettolijfrente kan dit gevolg echter voor een groot deel

gecompenseerd worden. De werknemer zal dus weinig gevolgen ondervinden van de aftopping van de pensioenpremie. De gevolgen die hij ondervindt kunnen grotendeels gecompenseerd worden door gebruik te maken van de nettolijfrente.

De gevolgen van de aftopping voor de werkgever kunnen echter heel groot zijn. De aftopping van de pensioenopbouw komt dus voor rekening van de werkgever.