• No results found

5.1 Sub conclusies en uiteindelijke conclusie

In deze scriptie is ingegaan op de vermogensverdeling in Nederland. Aan de hand van een analyse van de huidige heffing op vermogen is beoordeeld in hoeverre de vormgeving van het huidige

belastingstelsel heeft bijgedragen aan de toename van de vermogensongelijkheid in Nederland. In dit hoofdstuk geef ik een korte samenvatting van de in eerdere hoofdstukken besproken sub vragen. Aan de hand van deze sub vragen geef ik een algehele conclusie die antwoord geeft op de centrale vraag van de scriptie. Als afsluiting geef ik mijn persoonlijke aanbeveling aan het kabinet. In deze paragraaf beargumenteer ik welke voorgestelde aanpassingen op het huidige stelsel naar mijn mening het beste kunnen bijdragen aan een gelijkere vermogensverdeling in Nederland.

In het eerste literatuurhoofdstuk heb ik de nadruk gelegd op de ontwikkeling van de vermogensverdeling in Nederland. De volgende sub vraag heeft daarbij centraal gestaan: hoe

ontwikkelt de vermogensongelijkheid zich in Nederland en wat zijn de economische, sociale en politieke gevolgen hiervan? Duidelijk is geworden dat de vermogensverdeling sinds de economische

crisis fors is toegenomen. Oorzaak van deze ontwikkeling is onder andere de (forse) daling van de huizenprijzen in deze periode. Uit cijfers van het CBS blijkt dat in 2015 de Gini-coëfficiënt van vermogens op 0.92 staat. Vermogens concentreren zich bij een kleine elitaire groep met als gevolg dat de vermogensverdeling in Nederland zeer scheef is. De gevolgen van deze hoge mate van ongelijkheid zijn op zowel sociaaleconomisch als politiek vlak merkbaar. Gevolgen van

vermogensongelijkheid zijn onder andere een onder investering in menselijk kapitaal, overdraagbare ongelijkheid en het verwerven van economische en politieke macht. Deze (nadelige) gevolgen van de toename in vermogensongelijkheid vormen een rechtvaardigingsgrond voor de maatregelen en aanpassingen van het fiscale stelsel die zijn besproken in hoofdstuk 4. In ieder geval is duidelijk geworden dat het niveau van de vermogensongelijkheid zeer hoog is. Gezien het gebrek aan relevante historische data ben ik voorzichtig met een conclusie over de toename de

vermogensongelijkheid.

Voordat ik in hoofdstuk 4 aanpassingen op en alternatieven van het huidige stelsel heb besproken die de vermogensverdeling mogelijk gelijker maken, ben ik in hoofdstuk 3 ingegaan op de huidige heffing op vermogen in Nederland. Aan de hand van de volgende sub vraag heb ik de heffing op vermogen in Nederland in kaart gebracht: Hoe is de Nederlandse heffing op vermogen(inkomsten)

vormgegeven, en wat is het verband met de toename in vermogensongelijkheid? In dit hoofdstuk ligt

de nadruk op de vermogensrendementsheffing van box 3, de schenk- en erf belasting en de fiscale regelingen omtrent de eigen woning in box 1. Ik ben hoofdstuk 3 begonnen met een korte analyse over de relatie tussen belastingen, ethiek en morele waarden. Kern van deze paragraaf is dat

belastingen veel meer zijn dan een simpele techniek. Zij hebben een politieke, filosofische en morele betekenis. Met name de fundamentele belastingbeginselen als draagkracht, rechtvaardigheid en gelijkheid zijn van cruciaal belang bij de afweging van de in hoofdstuk 4 voorgestelde aanpassingen en alternatieven van het huidige systeem. Na deze inleidende paragraaf ben ik ingegaan op de forfaitaire heffing in box 3. Gezien de grote mate van vermogensongelijkheid in Nederland is de recente wetswijziging, waardoor met een gedifferentieerd forfaitair rendement wordt gerekend als vervanger van het tot 2016 geldend 4%-rendement, een stap in de goede richting. Toch is ook duidelijk geworden dat critici nog steeds pleiten voor het belasten van het reële rendement. Met het oog op rechtvaardigheid en draagkracht kan een dergelijke heffing een evenwichtigere herverdeling bewerkstelligen. Na behandeling van de box 3 heffing is de schenk- en erfbelasting aan bod

gekomen. Door een disbalans in deze heffing, veroorzaakt door de verruimde vrijstellingen en de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten wordt de grote mate van vermogensongelijkheid in Nederland versterkt. De bedrijfsopvolgingsfaciliteiten zijn onder andere beschreven als niets meer dan een fiscaal privilege voor de groot vermogensbezitters in Nederland. Dit past in het kader van de in hoofdstuk 2 benoemde gevolgen van vermogensongelijkheid. Door onder andere de werking van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten concentreren vermogens zich bij een kleine elitaire groep. Dit resulteert in het verkrijgen van economische macht en het uitoefenen van politieke invloed. Wanneer

bijvoorbeeld de bedrijfsopvolgingsfaciliteit wordt afgeschaft ontstaat er in de ondernemerssfeer een sterke politieke lobby om de faciliteit te handhaven. Als laatste ben ik in hoofdstuk 3 ingegaan op de fiscale behandeling van de eigen woning. Er is gepleit voor de afbouw van de fiscale stimulering van de eigen woning. Redenen hiervan zijn de verstorende marktwerking, de degressieve werking van de hypotheekrenteaftrek en gecompliceerde wetgeving. Gezien de grote mate van

vermogensongelijkheid in Nederland kunnen de recentelijke aanpassingen omtrent de

hypotheekrenteaftrek als positief worden ervaren. Het verplicht annuïtair aflossen van de hypotheek en het versneld verlagen van het aftrektarief naar het in te voeren basistarief van 36,93% zijn

maatregelen die een positief effect hebben op de vermogensverdeling in Nederland. Door de recente afbouw van de hypotheekrenteaftrek vermindert immers de matigende werking die de aftrekpost heeft op het draagkrachtbeginsel. Zeer vermogende particulieren met een hoge hypotheek hebben door deze maatregelen immers minder profijt van de fiscale aftrekpost op de eigen woning.

Concluderend is gesteld dat deze verschillende heffingen op vermogen op dusdanige wijze zijn vormgegeven dat het vermogensongelijkheid in de hand werkt. Er zijn daarom drastische maatregelen nodig die de verdeling van vermogens in Nederland gelijker maken.

Deze aanpassingen en alternatieven voor de huidige heffing op vermogen in Nederland zijn besproken in hoofdstuk 4. In dit hoofdstuk is geanalyseerd welke mogelijke belastingmaatregelen kunnen bijdragen aan een gelijkere vermogensverdeling in Nederland. Daarbij is antwoord gegeven op de volgende subvraag: Hoe kunnen aanpassingen op en alternatieven van het huidige stelsel

bijdragen aan het terugdringen van de toename in vermogensongelijkheid? Achtereenvolgens heb ik

gezocht naar aanpassingen in de huidige vermogensrendementsheffing in box 3, de schenk- en erfbelasting en de fiscale regelingen omtrent de eigen woning. Ik ben tot de conclusie gekomen dat er meerdere belastingmaatregelen te bedenken zijn die de scheve vermogensverdeling in Nederland gelijker kunnen maken, zoals een vermogenswinst- en aanwasbelasting, de afschaffing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten en de overgang van de eigen woning naar box 3. Na de voor- en nadelen van deze voorstellen te hebben beoordeeld heb ik geconcludeerd dat deze

belastingmaatregelen in theorie uitermate geschikt zijn om de vermogensongelijkheid in Nederland te verminderen. Veel van deze voorstellen stuiten echter op praktische uitvoeringsproblemen, waardoor het kabinet een afweging zal moeten maken tussen de voor- en nadelen van de voorgestelde belastingmaatregelen.

Met het bovenstaande kan de centrale vraag van dit onderzoek beantwoord worden: Op

welke wijze kan een aanpassing van de belasting op vermogen in Nederland bijdragen aan het terugdringen van de recente maatschappelijke ontwikkeling van toenemende

vermogensongelijkheid? Om de vermogensverdeling in Nederland gelijker te maken zullen de voor-

en nadelen van de in deze scriptie voorgestelde belastingmaatregelen tegen elkaar moeten worden afgewogen37. De rechtsbeginselen van draagkracht, rechtvaardigheid en gelijkheid moeten in dit besluitvormingsproces worden meegewogen. Met name de vermogenswinstbelasting zal in de praktijk lastig uitvoerbaar zijn. Daarentegen heerst er in de maatschappij een sterke voorkeur voor het belasten van reële rendementen. In dat opzicht is het een goed teken dat het kabinet Rutte III in het regeerakkoord heeft laten weten de uitvoerbaarheid van een heffing op het werkelijk behaalde rendement te onderzoeken. Al blijft het natuurlijk maar de vraag in hoeverre een dergelijk onderzoek daadwerkelijk een aanleiding vormt voor de implementatie van een hernieuwde heffing op

vermogen in het Nederlandse belastingstelsel.

5.2 Aanbevelingen en suggesties voor vervolgonderzoek

In deze paragraaf ga ik in op de voor- en nadelen van de behandelde belastingmaatregelen.

Vervolgens geef ik aan wat het kabinet mijns inziens het beste kan doen om de vermogensverdeling in Nederland gelijker te maken.

De eerste belastingmaatregel die is besproken is de invoer van een vermogenswinstbelasting. In een dergelijk systeem wordt het reële rendement op vermogen in de heffing betrokken. Dit komt het rechtvaardigheidsgevoel van de belastingplichtigen ten goede. Een nadeel van de

vermogenswinstbelasting is dat de systematiek leidt tot uitstel van winstneming bij belastingplichtigen. Dit biedt ruimte voor arbitragemogelijkheden omdat verliezen (om

rechtvaardigheidsredenen) in aftrek worden toegestaan terwijl winstneming wordt uitgesteld om belastingheffing te voorkomen. Hierdoor wordt de fiscus geconfronteerd met een budgettair nadeel. Ook de administratieve complexiteit van de vermogenswinstbelasting maakt de invoer van dit systeem lastig. In dit systeem moet namelijk gedetailleerde informatie worden verzameld over de inkomsten uit vermogen en de vermogensmutaties. Daarbij is gebleken dat het systeem zal moeten worden aangevuld met onder andere exit heffingen in geval van emigratie, een mogelijkheid tot verliesverrekening met andere jaren, correctie wegens inflatie en een afrekeningsverplichting bij overlijden. Dit maakt de implementatie van een vermogenswinstbelasting uiterst complex. Wanneer ik de voor- en nadelen van de vermogenswinstbelasting beoordeel kom ik tot de conclusie dat de invoer van een dergelijk systeem niet realistisch is. Ondanks de roep om een rechtvaardiger en draagkrachtiger belastingstelsel zorgen nadelen als het ‘Lock-in-effect’, arbitragemogelijkheden, administratieve en wetgevende complexiteit, gedetailleerde informatievoorziening en de geringe opbrengst ervoor dat de invoer van een vermogenswinstbelasting mijns inziens niet mogelijk is. De hiervoor genoemde nadelen zijn naar mijn mening in de toekomst wel te overkomen. Door

digitalisering en toenemende informatievoorzieningen zal voor vermogensbestanddelen als spaarrekeningen en beursgenoteerde obligaties het verkrijgen van aanvullende informatie geen problemen opleveren. Het verkrijgen van aanvullende gegevens van niet-beursgenoteerde aandelen, vorderingen en onroerende goederen is echter een stuk complexer. Daarbij komt dat de

belastingplichtige kosten maakt die verband houden met de beleggingen. Deze kosten, zoals

bijvoorbeeld financieringskosten, moeten in aftrek worden toegestaan. Een heffing op het werkelijke rendement zal met name bij de exploitatie van onroerende zaken ingewikkeld zijn. Er dient dan immers rekening te worden gehouden met onder andere onderhoudskosten.

Een volgende belastingmaatregel die is voorgesteld is de vermogensaanwasbelasting. Verschil met de vermogenswinstbelasting is dat in de systematiek van een

vermogensaanwasbelasting niet alleen de gerealiseerde waardestijgingen in de heffing worden betrokken maar ook de niet-gerealiseerde waardestijgingen. In het systeem van een

vermogenswinstbelasting moet de fiscus elke transactie volgen, terwijl bij een

vermogensaanwasbelasting een vermogensvergelijking tussen de peildata afdoende is. Dit maakt de systematiek van een vermogensaanwasbelasting relatief eenvoudig ten opzichte van de

vermogenswinstbelasting. Bijkomend voordeel is dat een vermogensaanwasbelasting geen ‘Lock-in- effect’ kent. Ook niet-gerealiseerde vermogenswinsten worden immers in de heffing betrokken. Critici stellen dat een vermogensaanwasbelasting mogelijk gepaard gaat met liquiditeitsproblemen bij de belastingplichtigen. In het geval van stijgende vermogenswaarden is immers belasting

verschuldigd zonder dat deze winsten daadwerkelijk zijn gerealiseerd. Voor de praktische uitwerking van de vermogensaanwasbelasting is het daarom noodzakelijk om uitstel- of compensatieregelingen toe te voegen aan het systeem. Ook met het oog op de hiervoor besproken vermogenswinstbelasting stel ik voor om alleen voor onroerende zaken te blijven werken met een forfaitair rendement en voor de andere posten aan te sluiten bij het werkelijke rendement via een vermogensaanwasbelasting. Bij deze systematiek treedt het ‘Lock-in-effect’ niet op, en de gevreesde liquiditeitsproblemen kunnen worden opgelost door uitstel- of compensatieregelingen toe te voegen aan het systeem.

Een andere aanpassing op de huidige vermogensrendementsheffing in box 3 is de invoer van een progressieve heffingsstructuur in box 3. Dit maakt de heffing enerzijds draagkrachtiger maar anderzijds roept deze maatregel veel weerstand op bij belastingplichtigen. Bij implementatie van de maatregel is het van belang om in het achterhoofd te houden dat de prikkel tot belastingontwijking zal toenemen. Ook de fundamentele belastingherziening voorgesteld door Jacobs is een mogelijke belastingmaatregel die de vermogensverdeling in Nederland gelijker en rechtvaardiger maakt. Als advies voor het kabinet stelt Jacobs voor om een fundamentele belastinghervorming door te voeren.

Er is dan sprake van een uniforme heffing op kapitaalinkomsten. Alle kapitaalinkomsten (rente, dividend en vermogenswinst) uit sparen en beleggen, het eigen huis, eigen onderneming en pensioen moeten worden belast met een gecombineerde vermogenswinst/vermogensaanwas belasting met één tarief. Daarnaast wordt, om de belastingdruk te verschuiven naar weinig verstorende belastingrondslagen, de erf- en schenkbelasting verhoogd. Door deze fundamentele herziening van de heffing op vermogen is volgens Jacobs niet langer sprake van een verstorend effect op de allocatie van kapitaal en risico in de Nederlandse economie. Daarnaast levert dit regime potentieel zeer grote doelmatigheids- en rechtvaardigheidswinsten op. Het voorgestelde systeem biedt vele voordelen maar de voorgestelde ideeën zijn naar mijn mening te complex waardoor implementatie op korte termijn niet reëel is.

De volgende belastingmaatregel die ter sprake is gekomen is de aanpassing van de erf- en schenkbelasting. De Successiewet is bestempeld als onrechtvaardig doordat er enkel een vrijstelling voor ondernemingsvermogen geldt in de ondernemingssfeer, en niet voor bijvoorbeeld de erfenis van een onverkoopbaar pand. In beide gevallen is er sprake van een liquiditeitsprobleem. Er is daarom voorgesteld om alle liquiditeitsproblemen in de invorderingssfeer op te lossen via een ruimhartige algemeen geformuleerde betalingsregeling. De schenk- en erfbelasting kunnen daarbij worden afgeschaft. Deze afschaffing van de erfbelasting kan daarbij worden gerechtvaardigd met het oog op het gelijkheidsbeginsel. Mijns inziens is de erf- en schenkbelasting een economisch efficiënte belasting omdat de economie minder wordt verstoord dan bij een heffing op arbeid, consumptie of winst. Daarbij komt dat de verkrijger van een erfenis of schenking geen enkele tegenprestatie verricht. Er zit daarom een draagkracht vermeerderend aspect aan een verkrijging via erfenis of schenking. Naar mijn idee kan de heffing via de erf- en schenkbelasting daarom worden verhoogd. Dit zorgt voor een evenwichtigere herverdeling. Deze belastingverzwaring kan worden teruggesluisd in de vorm van lichtere heffing op arbeid.

Om de vermogensverdeling in Nederland gelijker te maken kunnen de

bedrijfsopvolgingsfaciliteiten worden afgeschaft. Met het oog op de fundamentele

belastingbeginselen van rechtvaardigheid en gelijkheid kan deze belastingmaatregel worden gerechtvaardigd. Daarbij komt dat dit een gewenste vereenvoudiging is van de erf- en

schenkbelasting. Ik stel voor om de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in de erf- en schenkbelasting volledig af te schaffen. Ondernemingsvermogen wordt op een dusdanige manier gesubsidieerd dat de balans, tussen aan de ene kant gelijke behandeling van belastingplichtigen en anderzijds het stimuleren van het ondernemingsklimaat in Nederland, volledig zoek is. Om deze balans gelijk te trekken moeten de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten worden afgeschaft. Als alternatief voor deze afschaffing stel ik voor om het vrijstellingspercentage boven de 1 miljoen te verlagen. Hierdoor profiteert het MKB nog van de fiscale voordelen van de vrijstelling, maar worden de grote ondernemingen en zeer vermogenden particulieren met aandelenbezit gedwongen belasting te betalen over de overdracht van ondernemingsvermogen

Vervolgens is de overgang van de eigen woning naar box 3 besproken. Groot voordeel van deze overgang is dat er geen verschil meer in fiscale behandeling bestaat met overig particulier kapitaalinkomen. De overgang van de eigen woning naar box 3 maakt de vormgeving van het systeem ook een stuk logischer. In het licht van de vermogensverdeling in Nederland is de overgang van de eigen woning naar box 3 een stap in de goede richting. Overgang van de eigen woning naar box 3 neemt de degressieve subsidie, in de vorm van de hypotheekrenteaftrek, op het eigen huis weg. De zeer vermogenden zullen het hardst geraakt worden door deze belastingmaatregel waardoor de vermogensverdeling mogelijk gelijker wordt. Daarnaast wordt ook het bezit van de eigen woning in box 3 belast, weliswaar op een fictieve manier, maar door het nieuwe stelsel van box 3 is een zekere mate van progressie opgenomen. Naar mijn mening is de overgang van de eigen woning naar box 3, door bovenstaande argumenten, een doelmatige belastingmaatregel die met het oog op de scheve vermogensverdeling in Nederland, op korte termijn kan worden ingevoerd.

Tot slot heb ik de implementatie van een wereldwijde vermogensbelasting besproken. Een dergelijke wereldbelasting vereist nauwkeurige internationale samenwerking. Belastingparadijzen en opkomende economieën hebben niet veel baat bij een dergelijke samenwerking waardoor de

implementatie van deze systematiek op korte termijn onwaarschijnlijk is. Een bescheidener voorstel gericht op de OECD-landen en de VS acht ik daarom waarschijnlijker.

In deze scriptie heb ik getracht een antwoord te vinden op de centrale vraag: Op welke wijze kan

een aanpassing van de belasting op vermogen in Nederland bijdragen aan het terugdringen van de recente maatschappelijke ontwikkeling van toenemende vermogensongelijkheid? Samenvattend stel

ik voor om, in de box 3 sfeer, enkel voor onroerende zaken te blijven werken met een fictief

rendement. Voor alle overige posten kan worden aangesloten bij een heffing op het reële rendement door middel van een vermogensaanwasbelasting. De heffing via de erf- en schenkbelasting moet worden verhoogd. Dit zorgt voor een evenwichtigere herverdeling. Deze belastingverzwaring kan worden teruggesluisd in de vorm van lichtere heffing op arbeid. De bedrijfsopvolgingsfaciliteiten moeten worden afgeschaft. Als alternatief voor deze afschaffing stel ik voor om het

vrijstellingspercentage boven de 1 miljoen te verlagen. Hierdoor profiteert het MKB nog van de fiscale voordelen van de vrijstelling, maar worden de grote ondernemingen en zeer vermogenden particulieren met aandelenbezit gedwongen belasting te betalen over de overdracht van

ondernemingsvermogen. In het licht van de vermogensverdeling in Nederland is de overgang van de eigen woning naar box 3 een stap in de goede richting. Overgang van de eigen woning naar box 3 neemt de degressieve subsidie, in de vorm van de hypotheekrenteaftrek, op het eigen huis weg. De zeer vermogenden zullen het hardst geraakt worden door deze belastingmaatregel waardoor de vermogensverdeling mogelijk gelijker wordt.