5.1 Conclusie
In deze scriptie staat de volgende onderzoeksvraag centraal:
Is het, gezien de huidige rechtspositie van twee moeders en een bekende spermadonor die allen een gelijkwaardige rol willen hebben bij de opvoeding van hun kind, wenselijk om de mogelijkheid tot meerouderschap in Nederland in te voeren?
Geconcludeerd kan worden dat het wenselijk is om de mogelijkheid tot meerouderschap in Nederland in te voeren indien twee moeders en de bekende spermadonor allen een
gelijkwaardige rol willen hebben bij de opvoeding van hun kind. Uit hoofdstuk één is naar voren gekomen dat de duomoeder bij de erkenning en de gerechtelijke vaststelling van juridisch ouderschap afhankelijk is van de geboortemoeder. Dit zorgt voor een
ongelijkwaardige positie van de duomoeder ten opzichte van de geboortemoeder. De bekende spermadonor is bij de erkenning afhankelijk van de geboortemoeder. Dit zorgt voor een ongelijkwaardige positie van de bekende spermadonor ten opzichte van de geboortemoeder. Voorts heb ik in hoofdstuk twee het EVRM en het IVRK besproken. Een belangrijk artikel uit het EVRM is artikel 8. Het recht op family life vloeit voort uit dit artikel. Het kan voorkomen dat zowel de duomoeder als de bekende spermadonor family life met het kind hebben. Dit kan voor conflictsituaties zorgen, omdat slechts een van hen in familierechtelijke betrekking tot het kind kan komen te staan. Dit kan een risico op schending van artikel 8 EVRM
opleveren. Een belangrijk artikel uit het IVRK is artikel 3. Dit artikel bepaalt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen het belang van het kind voorop dient te staan. General Comment nummer 14 bij dit artikel biedt belangrijke handvaten voor de mogelijkheden die je hebt om te beoordelen en vast te stellen wat in het belang van het kind is.
Vervolgens is in hoofdstuk drie het rapport ‘Kind en Ouders in de 21ste eeuw’ dat op 7 december 2016 door de Staatscommissie Herijking Ouderschap is uitgebracht besproken. De Staatscommissie heeft de vraag onderzocht of het huidige afstammings- en gezagsrecht nog wel aansluit bij de huidige en toekomstige samenleving. De Staatscommissie adviseert juridisch meerouderschap wettelijk mogelijk te maken onder een aantal voorwaarden. Een kritiekpunt op het rapport dat in de literatuur naar voren komt is dat in het rapport niet
duidelijk wordt gemaakt hoe de rechter moet beoordelen of meerouderschap al dan niet in het belang van het (nog te verwekken) kind is. Bij dit kritiekpunt sluit ik mij aan, het rapport
geeft op dit punt inderdaad geen duidelijk antwoord. De Staatscommissie stelt wel dat de zeven kernen van goed ouderschap voor ieder kind beschikbaar moeten zijn, maar geeft niet aan hoe de rechter dit moet beoordelen.
Tenslotte zijn in hoofdstuk vier de belangen van de geboortemoeder, de duomoeder, de bekende spermadonor en het kind die een rol spelen bij juridisch ouderschap besproken aan de hand van de verschillende belangen van het afstammingsrecht. De geboortemoeder kan voor een conflictsituatie komen te staan, omdat zij moet kiezen tussen de duomoeder en de bekende spermadonor als tweede juridisch ouder. Meerouderschap neemt die
ongelijkwaardige verhouding weg en legt niet meer in de handen van de geboortemoeder wie de tweede juridisch ouder wordt.
Geconcludeerd kan worden dat zowel de duomoeder als de bekende spermadonor een juridisch belang en een maatschappelijk belang hebben bij het zijn van juridisch ouder. Het kind heeft een juridisch en maatschappelijk belang om zowel met de duomoeder als met de bekende spermadonor in familierechtelijke betrekking te staan.
Het kind heeft het recht om door alle drie de ouders (de geboortemoeder, duomoeder en de bekende spermadonor) te worden verzorgd en opgevoed en heeft in ieder geval het recht om rechtstreeks contact te onderhouden. Het ontbreken van een familierechtelijke betrekking kan een schending van deze rechten opleveren zoals vastgelegd in het IVRK.
5.2 Aanbevelingen
Met de Staatscommissie ben ik van mening dat meerouderschap mogelijk moet worden gemaakt onder strikte voorwaarden. De Staatscommissie zet een belangrijke stap in de goede richting met de voorwaarden die zij stelt in het rapport. De Staatcommissie stelt dat zij het invoeren van meerouderschap benadert vanuit de belangen en rechten van het kind. De zeven kernen van goed ouderschap vormen daarbij voor de Staatscommissie een belangrijke
maatstaf. Het rapport geeft echter niet duidelijk aan hoe de rechter moet beoordelen of
meerouderschap daadwerkelijk in het belang van het kind is. Dit terwijl op grond van artikel 3 IVRK bij alle maatregelen betreffende kinderen het belang van het kind voorop dient te staan. Om hier meer richting aan te geven zou er bijvoorbeeld voor kunnen worden gekozen om de rechter het belang van het kind te laten beoordelen aan de hand van het BIC-model zoals vormgegeven in de General Comment nummer 14 bij het IVRK. Op basis hiervan dient er namelijk steeds gekeken te worden naar de specifieke situatie van het kind en naar de persoonlijke situatie en behoeftes van dat kind.
De voorstellen van de Staatscommissie bieden een belangrijke handreiking om de
ontwikkeling naar meerouderschap mogelijk te maken. De afweging in het kader van het belang van het kind bij het toestaan van meerouderschap vereist nog wel nader onderzoek voordat tot een wetswijziging kan worden overgegaan.
Literatuurlijst
Angius 2015
M. Angius, ‘Family life in spagaat’, FJR 2015/14, afl. 3
Boone 2017
I.Boone, ‘Meerouderschap en meeroudergezag: raakt Nederland de tel kwijt?’, FJR 2017/27 afl. 5
Bos 2004
H.M.W. Bos, Parenting in planned lesbian families, Amsterdam: Universiteit van Amsterdam 2004
Doek 2017
J.E. Doek, ‘Kind en ouders in de 21ste eeuw: een kinderrechtenperspectief’, FJR 2017/31 afl. 5
Van Gelderen 2012
Van Gelderen, Adolescents in planned lesbian families in the U.S. and the Netherlands: stigmatization, psychological adjustment, and resilience(diss.), Amsterdam: Universiteit van Amsterdam 2012
Hakvoort 2011
E.M. Hakvoort, Parenting and child adjustment after divorce. Family relationship quality, parental stress, and child adjustment in post-divorce families (diss. Amsterdam UvA), 2011
Kalverboer 2006
M. Kalverboer & E. Zijlstra, Het belang van het kind in het Nederlands recht. Voorwaarden voor ontwikkeling vanuit een pedagogisch perspectief, Amsterdam: SWP 2006
Kalverboer 2013
M.E. Kalverboer & D. Beltman, ‘General Comment nummer 14 in Vreemdelingenprocedures’, bijdrage van de voordracht van Margrite Kalverboer gehouden op
8 november 2013 tijdens het symposium ‘Recht op het snijvlak van migratie, gezinsleven en kinderrechten’ georganiseerd door het Utrecht Centre for European Research in Family LAW(UCERF)
Kuijper 2014
P.A.W. Kuijper, Een nieuwe visie op de afstamming. Is het ontstaan van een kind een actief of passief proces?, Deventer: Kluwer 2014
Lesthaeghe 2010
R. Lesthaeghe, ‘The unfolding story of the second demographic transition’, Population and development review 2010, 36 (2), p. 211-251
Parke 2013
R. Parke, Future Families, Diverse Forms, Rich Possibilities, New-York: Wiley Blackwell 2013
Pessers 2013
D. Pessers, ‘De terugkeer van de bastaard’, NJB 2013/2189, afl. 37, p. 2588-2596
Pulles 2013
Gerrit Jan Pulles, ‘Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en het IVRK: Receptie in het belang van het kind’, Uit: C. Mak, F.K. van Wijk, J.H. de Graaf en P.J. Montanus (red), Rechten van het kind en waardigheid, Nijmegen: Ars Aequi Libri, 2013, p. 109-138
Staatscommissie Herijking Ouderschap 2016
Rapport van de Staatscommissie Herijking Ouderschap ‘Kind en ouders in de 21ste eeuw’, Den Haag december 2016
Vlaardingerbroek 2014
P. Vlaardingerbroek e.a., Het hedendaagse personen- en familierecht, Deventer: Kluwer 2014
Jurisprudentie
EHRM 1 juni 2004, appl. No. 45582/99 (Lebbink/Nederland)
EHRM 15 december 2011, appl. No. 17080/07 (Schneider/Duitsland)
S.F.M Wortmann, annotatie bij: Anayo tegen Duitsland, EHRM 21 december 2010, appl. No. 20578/07
EHRM 21 juni 1988, NJ 1988, 746 (Berrehab/Nederland) EHRM 26 mei 1994, NJ 1995, 247 (Keegan/Ierland) EHRM 27 oktober 1994, NJ 1995, 248 (Kroon/Nederland) EHRM 13 juni 1979, NJ 1980, 462 (Marckx/België) EHRM 27 april 2001, appl. No. 25702/94 (K&T/Finland)
Hoge Raad HR 30 mei 1986, NJ 1986/688 (Spoorwegstaking) HR 18 april 1995, NJ 1995/619 HR 24 januari 2003, NJ 2003, 386 HR 30 november 2007, NJ 2008, 310 Hof
Hof Amsterdam 4 mei 2010, LJN BM3903 Hof Amsterdam 24 maart 1949, NJ 1950/142
Raad van State
ABRvS, 15 september 2004, LJN AR2181
Parlementaire stukken
Kamerstukken II 1995/96, 24 649, nr.3 Kamerstukken II 2011/12, 33 032, nr. 3
Stb. 2013, 480 Lesbisch ouderschap, Wet van 25 november 2013 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het juridisch ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder anders dan door adoptie
Internationaal
Committee on the rights of the child, General Comment No. 7 (2005) Implementing child rights in early childhood
Committee on the Rights of the Children, General Comment No. 14 (2013) on the right of the child to have his or her best interests taken as a primary consideration (art. 3, para. 1)*