• No results found

Het ideaal theoretisch participatiemodel is een proces waarin zoveel mogelijk belanghebbenden in elke fase van het proces op voet van gelijkheid met de organisatie participeren en waarin ruimte is publieke deliberatie en compensatie van verschillen tussen deelnemers. Bovendien zouden alle burgers moeten instemmen met zowel het proces als het besluit. In zowel de inleiding als in hoofdstuk 2 is echter aangegeven dat het doel van dit onderzoek niet is het creëren van een situatie waarin compleet legitieme besluiten genomen worden. Het doel is wel het bieden van aanknopingspunten waardoor de bestaande praktijk aangepast kan worden, opdat besluiten meer legitiem worden. Besluiten worden meer legitiem naarmate het besluitvormingsproces in grotere mate voldoet aan de zes criteria die hierboven zijn geschetst en naarmate meer mensen instemmen met zowel de procedure als het besluit. Het is mogelijk dat burgers niet instemmen met een besluitvormingsprocedure op basis van deze zes criteria. De vraag rijst dan wat belangrijker is: de instemming van burgers of het voldoen aan de zes criteria? Het antwoord op deze vraag is dat instemming noch de zes criteria heilig zijn. Burgers en organisatie dienen, aan de hand van de zes criteria, gezamenlijk tot een besluitvormingsproces te komen waarmee zoveel mogelijk deelnemers in kunnen stemmen.

Er kunnen een aantal kanttekeningen bij het model geplaatst worden. Ten eerste zijn een aantal criteria potentieel strijdig met elkaar. Voorbeelden zijn strijdigheid tussen inclusiviteit en compensatie, tussen inclusiviteit en deliberatie en tussen representativiteit en deliberatie. Inclusiviteit en compensatie kunnen strijdig zijn, omdat naarmate de groep deelnemers groter wordt, de verschillen in capaciteiten van deelnemers toe zullen nemen en een grotere groep gecompenseerd zal moeten worden. Inclusiviteit en deliberatie kunnen strijdig zijn, omdat naarmate de groep deelnemers groter wordt, wordt het onwaarschijnlijker dat zij op een zinvolle manier met elkaar in discussie kunnen gaan. De ideal speech situation kan alleen optreden als iedereen de mogelijkheid heeft zijn standpunt duidelijk toe te lichten en als anderen vervolgens de mogelijkheid hebben om (op een respectvolle manier) te reageren. Idealiter zou de eerste persoon ook de mogelijkheid hebben om op de kritiek op zijn standpunt te reageren. Naarmate meer

Legitieme Besluiten over Infrastructurele Projecten Pagina | 42

mensen deelnemen aan het proces zal het moeilijker zijn om iedereen de tijd te geven die nodig is om zijn standpunt uit een te zetten en op anderen te kunnen reageren. Door een kleinere groep mensen de mogelijkheid te bieden om te participeren kunnen deze problemen ondervangen worden, maar dan komt de potentieel strijdige relatie tussen representatie en deliberatie aan het licht. De kern van deliberatie is immers dat standpunt als het gevolg van discussie veranderen. De kern van representatie is dat afgevaardigden hun achterban blijven vertegenwoordigen; dit kan betekenen dat zij weerstand voelen om hun standpunten te wijzigen (zie voor een uitgewerkte versie van dit argument Smith en Wales, 2000).

Ten tweede is het bewijs voor de veronderstelde relaties tussen de gepresenteerde criteria en hun gevolgen, zoals ook uit het overzichtsartikel van Delli Carpini, Cook en Jacobs (2007) blijkt, gemengd. Ook Christiano (1997) wijst op de geringe hoeveelheid empirisch bewijs voor de positieve gevolgen van participatie. De kleine hoeveelheden bewijs die er wel zijn, wijzen volgens hem in verschillende richtingen, waardoor er geen definitieve uitspraken gedaan kunnen worden met betrekking tot het effect van deliberatie op onder meer vertrouwen in politieke instituties en instemming met het besluit. Het is niet het doel van dit onderzoek om een bijdrage te leveren aan deze empirische discussie. Volstaan wordt met de opmerking dat elk (empirisch) onderzoek dat gedaan is naar de effecten van deliberatie beïnvloed wordt door de theoretische veronderstellingen van de onderzoeker; dit onderzoek incluis. Geen van deze onderzoeken levert dus ook „ware kennis‟ en moet op zijn argumenten beoordeeld worden. Ik hoop dat ik in dit hoofdstuk en de vorige voldoende argumenten aan heb kunnen voeren om de veronderstelde relaties in ieder geval deels geloofwaardig te kunnen laten zijn.

Legitieme Besluiten over Infrastructurele Projecten Pagina | 43

Hoofdstuk 4

Postmodern onderzoek: een kritische discoursanalyse

In dit hoofdstuk wordt de derde stap van het onderzoek gezet: het methodologische kader wordt uiteengezet. Dit zal als volgt gebeuren. In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk wordt de keuze voor een postmoderne insteek van het onderzoek verdedigd en wordt kritische discoursanalyse (KDA) op basis van de methode van Norman Fairclough geïntroduceerd als onderzoekstechniek. In de tweede paragraaf wordt uiteengezet hoe kritische discoursanalyse in het kader van dit onderzoek ingevuld gaat worden. De keuze voor documentstudie, interviews en observatie als onderzoeksinstrumenten wordt in deze paragraaf verdedigd. In de derde paragraaf wordt het ideaal theoretisch participatiemodel geoperationaliseerd.

4.1. De keuze voor postmoderne kritische discoursanalyse

De keuze voor een postmoderne kritische discoursanalyse is voor een belangrijk deel gebaseerd op het doel van dit onderzoek. Uit de inleiding bleek al dat het doel van dit onderzoek is om op basis van een kritische analyse de participatiepraktijk te vergelijken met de theorie, teneinde potentiële verbeterpunten aan te kunnen reiken om besluiten meer legitiem te maken. Een kritische analyse van de praktijk wordt bij uitstek gewaarborgd door het onderzoek een postmodern karakter te geven (Pilcher en Whelehan, 2004, p.109). Een ander kenmerk van dit onderzoek, namelijk de aanname dat zekere kennis niet bestaat (wetenschappelijk pluralisme, zie H1, pp.17-8 en p.22). Binnen postmodern onderzoek wordt de invloed van de context van de onderzoeker op de onderzoeksresultaten erkend, doordat er geen streng onderscheid wordt gemaakt tussen de leer van het zijn (ontologie) en de leer van het kennen (epistemologie) (Guba en Lincoln, 1994). Wat is wordt bepaald door wat wij kennen. Met andere woorden: er bestaat geen onafhankelijke werkelijkheid, de constructie van verschillende werkelijkheden is afhankelijk van de context waarin de waarnemer zich bevindt. Als er relatieve overeenkomst is tussen verschillende perspectieven op de werkelijkheid, dan is dat de „waarheid‟:

Deel III: Deelvraag 3 & 4 Deel I: Deelvraag 1

Deel II: Deelvraag 2

3. Het methodologisch kader

4. Het bestuderen van de empirie

Legitieme Besluiten over Infrastructurele Projecten Pagina | 44 “...[postpositivist] accounts of truth conceive it not as a matter of a match between, on the one hand, statements or beliefs and, on the other, the autonomously determinate features of an altogether external world (Nature or Reality), but, rather, as a situation of relatively stable and effective mutual coordination among statements, beliefs, experiences and practical activities” (Hernstein Smith, 2005, p.232).

De „waarheid‟ is niet een externe wereld, maar een situatie van relatieve overeenkomst tussen geloven, ervaringen en praktische activiteiten (zie voor de gevolgen voor de rol van validiteit in dit onderzoek pp.47-8).

De context van de waarnemer, die bepaalt hoe hij de wereld ziet, wordt door Michel Foucault discours genoemd. Een discours wordt in dit onderzoek gedefinieerd als “…an institutionalized way of talking, that regulates and reinforces action and thereby exerts power” (Link in Jäger en Maier, 2009, p. 35). Door participatie als onderdeel van het besluitvormingsdiscours over infrastructuele werken te analyseren worden twee dingen bereikt. Ten eerste wordt de invloed van de wetenschapper op de resultaten onderkend; dit sluit aan bij het wetenschappelijk pluralisme als één van de bases van dit onderzoek. Ten tweede wordt het bestuderen van de participatiepraktijk als gevolg van het toepassen van deze methode meer dan alleen het afvinken van de zes criteria van het ideaal theoretisch participatiemodel. Een aantal criteria van dit model (met name commitment bij bestuurders en gelijkheid tussen organisatie en deelnemers) vraagt om een analyse die verder reikt dan alleen de inhoud; kritische discoursanalyse kan hierbij zeer behulpzaam zijn.

Foucault (1972) heeft baanbrekend werk verricht in het onderzoek naar de vormende invloed van het discours op de sociale structuur. Een tekortkoming van zijn werk, dat treffend is aangestipt door de Britse linguïst Fairclough (1993, p.61), is dat hij het subject als te passief conceptualiseert. In the Archeology of Knowledge (1982)13 stelt Foucault (1972) dat het discours

onder meer bepaalt wat als geaccepteerde kennis gezien wordt, hoe burgers zichzelf identificeren en welke sociale relaties mogelijk zijn. Met andere woorden, het discours construeert de sociale structuur. In zijn latere werk lijkt Foucault een soort „agentschap‟ toe te staan in zijn theorie: “…there is no power that is exercised without a series of aims and objectives” (Foucault, 1981, p.95).14 Een paar alinea‟s later nuanceert hij dit agentschap ten gunste van het „anonieme

discours‟:

“…the logic is perfectly clear, the aims decipherable, and yet it is often the case that no one is there to have invented them, and few who can be said to have formulated them: an implicit characteristic

Legitieme Besluiten over Infrastructurele Projecten Pagina | 45 of the great anonymous, almost unspoken strategies which coordinate the loquacious tactics whose “inventors” or decisionmakers are often without hypocrisy” (Foucault, 1981, p.95).

Fairclough stelt hier tegenover dat de dominantie van een bepaald discours als het resultaat van een bepaalde machtsbalans moet worden gezien. Deze balans is echter heel fragiel, en een verandering van ervan (bijvoorbeeld doordat er andere allianties worden gesloten door actoren met macht), heeft meteen invloed op welk discours dominant is. De sociale (machts)structuur heeft dus een construerende invloed op het discours. In Figuur 4.1. is de wederkerige relatie tussen discours en sociale structuur te zien. Zolang de machtsbalans in de sociale structuur gelijk blijft zal het bestaande discours dominant blijven en deze machtsbalans in tact houden. De machtsbalans kan echter, ook door externe factoren, veranderen, wat meteen invloed heeft op hoe het discours er uit ziet.

In Discourse and Social Change (1993) zet Fairclough zijn analysemethode uiteen. In dit werk staat de invloed van discursieve gebeurtenissen op discursieve formaties centraal. Een discursieve gebeurtenis is een gebeurtenis met een beslissend effect op het verdere verloop van een discursieve formatie, dit kan zowel betekenen dat een discursieve gebeurtenis een bestaande discursieve formatie in het zadel houdt, maar ook dat de discursieve gebeurtenis een belangrijke verandering te weeg brengt. Een discursieve formatie is “[a] system of rules which makes it possible for certain statements but not others to occur at particular times, places and institutional locations” (Fairclough, 1993, p.40). Elke discursieve gebeurtenis bestaat uit drie dimensies (Titscher et al., 2000, p.150-1, op basis van het werk van Fairclough):

1. Tekst: de analyse van deze dimensie vindt plaats door middel van het bestuderen van teksten; 2. Discursieve praktijk: op dit niveau wordt de tekst aan de sociale praktijk gebonden. Aspecten

van tekstproductie en –interpretatie staan hierbij centraal.

Discours

Sociale structuur

Legitieme Besluiten over Infrastructurele Projecten Pagina | 46

3. Sociale praktijk: de sociale praktijk is gerelateerd aan verschillende niveaus van sociale organisatie: de situatie, the institutionele context, de groep of de sociale context. Macht staat centraal in de analyse.

In het onderzoek naar de werking van discoursen spelen teksten een grote rol. Teksten worden in dit onderzoek, in navolging van het werk van Fairclough gezien als geschreven of gesproken teksten. Geschreven teksten worden in dit onderzoek documenten genoemd. Het bestuderen van

members van een discursieve formatie is ook essentieel in het bepalen van hoe een tekst tot stand

is gekomen en hoe deze geïnterpreteerd wordt: “One can neither reconstruct the production process nor account for the interpretation of and cues to these processes, and can be neither produced nor interpreted without members‟ resources” (Fairclough, 1993, p.72). Een interessante uitwerking van dit inzicht wordt gegeven door Scollon (1999), die wijst op de functie van teksten als medium tussen producent en consument van een tekst. Slechts het analyseren van de teksten geeft volgens hem geen inzicht in de machtsverhoudingen die fundamenteel zijn geweest in het tot stand komen van die documenten.