• No results found

132 Nussbaum, M. C. (2015), pp. 32, 37; Dreben, B. (2003), pp. 331, 338 133 Dreben, B. (2003), pp. 325-326, 331

In hoofdstuk één zijn de religieuze overtuigingen van al-Nahḍa systematisch en diepgaand bestudeerd. Hoofdstuk twee heeft vervolgens de principes van het politiek liberalisme gepresenteerd. Dit hoofdstuk zal deze morele principes in het geschetste wereldbeeld van al- Nahḍa opwerpen om vast te stellen of ze hiermee compatibel zijn.

Zoals is gebleken uit het voorgaande hoofdstuk is het politiek liberalisme gebaseerd op twee morele basiswaarden voor de regulering van de constitutionele basisstructuur: wederzijds respect (een basale menselijke waardigheid en onschendbaarheid die iedereen gelijkelijk toekomt) en billijke coöperatie (eerlijke en onpartijdige coöperatieprincipes). Deze morele basiswaarden vereisen dat de grondwettelijke principes die de basisstructuur van de samenleving definiëren alle burgers het recht geven op: een verzameling van adequate (liberale) vrijheden; de vervulling van hun economische basisbehoeften; gelijke kansen om te profiteren van publieke ambten en instituten; en ten slotte een sociale basis voor zelfrespect (basic equal liberties principle). Hiernaast mogen sociale en economische ongelijkheden alleen bestaan als ze in het voordeel van de armste burgers uitvallen (difference principle).

Op deze wijze maakt het politiek liberalisme een stabiele samenleving mogelijk waarin vrije en gelijkwaardige redelijke burgers elkaar om de ‘juiste redenen’ accepteren, ondanks hun onoverkomelijke redelijke meningsverschillen (reasonable disagreement) over de invulling van het Goede. Dit betekent dat de stabiliteit van deze samenleving niet gebaseerd is op een modus vivendi die alleen stand houdt zolang de bestaande machtsverhouding gelijk blijft. De samenleving is stabiel om de ‘juiste redenen’ als de burgers daarvan vanuit een morele overtuiging de waarden van wederzijds respect en billijke coöperatie als redelijke en rationele gronden voor de basisstructuur accepteren.

Redelijke burgers en waardensystemen zijn, conform Rawls’ definitie van redelijkheid, die burgers en waardensystemen die billijkheid en de burdens of judgment met betrekking tot de invulling van de basisstructuur van de samenleving als gegeven accepteren. Dit betekent dat men, uit wederzijds respect, van mening is dat de basisstructuur gebaseerd moet zijn op principes die eerlijk en onpartijdig zijn en dat redelijke meningsverschillen in de samenleving onoverkomelijk zijn. Naast deze twee morele waarden, is het mogelijk dat elke burger of sociale groep eigen verschillende beweegredenen heeft voor het accepteren van de politieke conceptualisatie van rechtvaardigheid (justice as fairness).

Deze redelijke burgers baseren zich in hun overleg over de basisstructuur op argumenten die voor iedereen acceptabel zijn (public reasons). Dit betekent dat men afziet van het gebruik van argumenten die gebaseerd zijn op de eigen opvatting van het Goede, en in de geest van wederzijds respect en billijke reciprociteit de principes van de public reasons

van gewicht voorziet. Ook de feiten die ‘gewoonlijk in de wetenschap geaccepteerd worden’ vallen onder public reasons.

In de achtergrondcultuur van de samenleving, zoals de civiele samenleving en politieke structuren los van de basisstructuur, gelden andere regulerende principes. Deze

hoeven niet gebaseerd te zijn op wederzijds respect en billijke reciprociteit, waardoor

compromissen vereist kunnen zijn. Zij kunnen bijvoorbeeld gebaseerd zijn op commerciële winst, zoals een arbeidscontract tussen een werkgever en werknemer. In deze achtergrondcultuur zijn de burgers niet gebonden aan de public reasons. Ook de media zijn niet aan deze publieke argumenten gebonden.

De geloofsovertuigingen van al-Nahḍa bestaan, zoals hierboven uitgewerkt, uit twee hoofddelen. Het eerste hoofddeel en absolute fundament van de geloofsovertuiging is de geloofsleer (ʿaqīda). Deze geloofsleer bestaat uit een theoretisch en een praktisch deel. Het theoretische deel wordt gevormd door de zes geloofsartikelen. Het praktische deel is de

sharīʿa. De sharīʿa is alleen theoretisch-analytisch onderscheiden van de geloofsleer, omdat

ze, aldus al-Nahḍa, uit de geloofsartikelen volgt. In de soennitische doctrinewetenschap (ʿilm

l-ʿaqīda) is deze tweeledige ʿaqīda in de loop van de geschiedenis steeds verder uitgewerkt.

Voor al-Nahḍa is deze doctrinewetenschap enkel een middel dat islamgeleerden (fuqahāʾ) hebben ontwikkeld om de islam te verdedigen. Dit betekent dat deze wetenschap in elke periode aangepast moet worden om de islam steeds weer te verdedigen tegen nieuwe uitdagingen en concurrerende filosofieën. Het grote probleem dat de doctrinewetenschap van de soennieten in de loop van de tijd heeft gekenmerkt is, aldus al-Nahḍa, dat ze zich te veel bezig ging houden met puur theoretische en logische kwesties, waardoor ze de praktische

sharīʿa verwaarloosde. De vernieuwde doctrinewetenschap die al-Nahḍa voorstelt richt zich

daarentegen op de eisen van de moderne (natuur)wetenschappen en de uitdagingen van de moderne filosofieën (zoals het marxisme) om de islam relevant voor de moderne wereld te maken en moslims te motiveren om optimistisch en actief aan een betere wereld te werken.

Het tweede hoofddeel wordt gevormd door de fundamentele methode. Deze methode bestaat uit twee delen. Het eerste deel heeft betrekking op het begrijpen en uitwerken van de

ʿaqīda met nadruk op de praktische zijde (d.w.z. de sharīʿa). Hieronder vallen de

jurisprudentievelden en categorieën, zoals het jurisprudentieveld van de bedoelingen van de

sharīʿa (fiqh maqāṣid al-sharīʿa), die islamgeleerden moeten gebruiken om de werkelijke

betekenis van de openbaring te begrijpen. Het tweede deel heeft betrekking op de toepassing van het verkregen begrip op de realiteit. Hieronder vallen de verschillende jurisprudentievelden en categorieën, zoals het jurisprudentieveld van de geleidelijkheid (fiqh

al-tadarruj), die alle aspecten die betrekking hebben op de toepassing van de sharīʿa op de

realiteit bepalen.

De belangrijkste morele basiswaarde van het politiek liberalisme is, zoals vastgesteld, wederzijds respect. Dit houdt in dat de mens gelijkelijk waardigheid en onschendbaarheid toekomt. Is deze essentiële morele basiswaarde van het politiek liberalisme compatibel met de religieuze overtuigingen van al-Nahḍa?

Zoals hierboven in hoofdstuk één, deel II, sub-deel I, besproken, komt volgens al- Nahḍa alle mensen gelijkelijk waardigheid toe, omdat God de mens boven alle andere wezens heeft verheven en hem als plaatsvervanger en gedelegeerde wetgever op aarde heeft gecreëerd. Om deze taak uit te voeren heeft Hij, aldus al-Nahḍa, de mens een unieke status gegeven door alles op aarde (al-kawn) aan hem dienstbaar te stellen. Dit betekent dat de mens nooit enkel als een middel tot een doel kan dienen, aangezien een middel minimaal tot de realisatie van één doel moet dienen. De mens kan echter nooit enkel een middel tot een doel zijn, omdat alles op aarde aan hem ondergeschikt is als middel tot de realisatie van zijn taak. Hierdoor is er geen enkel doel waartoe de mens enkel als middel gebruikt kan worden. Dit is equivalent aan de categorische imperatief (die verbiedt de mens enkel als middel te gebruiken) van de Duitse verlichtingsfilosoof Immanuel Kant (1724-1804) die een zeer grote inspiratie is geweest voor het werk van John Rawls.135 Dat de mens nooit enkel een middel

mag zijn tot een doel wordt ook duidelijk uit de bedoelingen van de sharīʿa (maqāṣid al-

sharīʿa). Het jurisprudentieveld van de bedoelingen van de sharīʿa (fiqh al-maqāṣid), het

noodzakelijke fundament (al-qāʿida l-ḍarūriyya) voor het complete begrip van de sharīʿa, stelt namelijk dat een van de vijf algemene bedoelingen van de sharīʿa (al-kulliyyāt al-

khamsa) het beschermen van de waardigheid (ḥifẓ l-ʿirḍ) van de mens is. Dit betekent dat

geen enkele sharīʿa-norm in strijd mag zijn met deze algemene en dus verplichte bedoeling van de Wetgever in de sharīʿa. De religieuze overtuigingen van al-Nahḍa zijn hiermee compatibel met de morele waarde van gelijkelijke waardigheid die de mens volgens het politiek liberalisme toekomt.

Het tweede deel van wederzijds respect is de erkenning van de onschendbaarheid van de mens. Ook deze waarde is compatibel met de religieuze overtuigingen van al-Nahḍa. Zoals hierboven uiteengezet maakt al-Nahḍa geen onderscheid tussen de geloofsdoctrine en de sharīʿa. Een moslim handelt, naast zijn geloof in de waarheid van de zes theoretische geloofsartikelen, in conformiteit met de praktische sharīʿa-normen vanuit het geloof in de waarheid van de islam als geheel. Dat wil zeggen dat een moslim alleen vanuit zijn 135 Cf. Nussbaum, M. C. (2015), pp. 4-5

overtuiging in de waarheid van de islam als geheel naar de normen handelt en dat het handelen vanuit andere motieven hem buiten de islam plaats ([…] al-ʾinḥirāf ʿan ʾayy

minhumā [ʿaqīda en sharīʿa] yukhrij ṣāhibah min l-ʾīmān wa l-ʾislām qaṭʿan. ‘[[…] de

afwijking van elk van beide [de geloofsleer en de sharīʿa] plaats de persoon beslist buiten het geloof en de islam.’]; lā ʾīmān bi-dūn taṣdīq qalbī jāzim, wa ʾinna mā yutarjam hādhā bi-l-

ʾaqrār bi-l-lisān wa bi-l-ʿamal bi-l-ʾarkān [‘er is geen geloof zonder een besliste overtuiging

in het hart, dat enkel uiting vindt in de belijdenis met de tong en het handelen vanuit de geloofsartikelen’]) (hoofdstuk één, deel II, sub-deel I). Aangezien niemand met geweld ertoe gebracht kan worden iets werkelijk te geloven, blijkt hieruit (impliciet) dat al-Nahḍa in ieder geval fysiek geweld afwijst.

Al-Nahḍa wijst het gebruik van geweld om haar doctrine aan mensen op te dragen echter ook expliciet en principieel af. Zoals hierboven in hoofdstuk één, deel II, sub-deel III besproken deduceert al-Nahḍa, onder het jurisprudentieveld van de geleidelijkheid (fiqh al-

tadarruj) (een van de voltooiende fundamenten van het jurisprudentieveld van de realiteit

(fiqh al-wāqiʿ)), uit het goddelijke voorbeeld (al-sunna l-ʾilāhiyya) van de geleidelijke openbaring dat geleidelijkheid in het toepassen van openbaringsnormen een goddelijk gebod is. Dit betekent, aldus al-Nahḍa, dat het gebruik van geweld niet toegestaan is, aangezien God, die almachtig is, geen geweld gebruikte om zijn openbaring te verspreiden. De moslim mag dus nooit overgaan tot geweld om anderen van het eigen gelijk te overtuigen. Dit is ook duidelijk zichtbaar in de ideeën van al-Nahḍa met betrekking tot een ander fundament van het jurisprudentieveld van de realiteit (fiqh al-wāqiʿ): het zich rekenschap geven van de diepte van de menselijke ziel (ṣabr ʾaghwār al-nafs al-bashariyya). Men moet zich namelijk rekenschap geven van de specifieke psychologie van het individu of de gemeenschap waarop de openbaring toegepast moet worden, zoals uitgewerkt onder de twee andere fundamenten van de realiteit: het besef van de invloeden van het natuurlijke milieu (ʾidrāk al-taʾthīrāt al-

bīʾiyya l-tabīʿiyya) en het jurisprudentieveld van de sociale dynamiek (fiqh al-ḥaraka l- ʾijtimāʿiyya). Omdat al-Nahḍa ook gelooft dat in elke realiteit meningsverschillen en

uitdagingen zullen bestaan (hoofdstuk één, deel II, sub-deel III), betekent dit dat geweld geen optie is (het voorkomen van pluriformiteit kan, ook volgens Rawls, alleen via geweld worden bereikt). Al-Nahḍa wijst, ten gevolge van het eerste geloofsartikel van de moslim (hoofdstuk één, deel II, sub-deel I), tevens elke vorm van despotisme principieel af als een contradictie van Gods exclusieve claim op soevereiniteit. Dit betekent dat al-Nahḍa niet alleen voor zichzelf geweld afwijst, maar elke vorm daarvan. Hetgeen ook duidelijk is in haar opvatting van de openbaring als een bevrijding van de mens van elke vorm van onderdrukking en de

ontwikkeling van al zijn vermogen en capaciteiten om zo goed als mogelijk zijn taak op aarde te volbrengen (hoofdstuk één, deel II, sub-deel I). Deze geloofsovertuigingen bevestigen dat alle mensen (moslim en niet-moslim) zowel waardigheid als onschendbaarheid toekomt, hetgeen betekent dat het waardensysteem van al-Nahḍa compatibel is met de eerste en meest essentiële morele basiswaarde van het politiek liberalisme (wederzijds respect).

De tweede basiswaarde van het politiek liberalisme is billijke coöperatie. Deze morele waarde stelt dat de publieke instituten van de samenleving gebaseerd moeten zijn op eerlijke en onpartijdige coöperatieprincipes. Zoals onder het geloofsartikel van de engelen van God (malāʾika) is vermeld, gelooft al-Nahḍa dat de mens Gods plaatsvervanger (mustakhlaf) op aarde is. Het geloof in het bestaan van engelen als verheven wezens die zich volledig wijden aan het dienen van de rechtvaardige God, inspireert de mens, aldus al-Nahḍa, tot het perfectioneren van het beheer van de aarde door naar steeds perfectere vormen van het goede (al-khayr), genade (al-raḥma) en rechtvaardigheid (al-ʿadl) te streven. Dit houdt in dat de mens zoveel als mogelijk gevrijwaard dient te worden van alle negatieve en bedreigende elementen in de wereld, om hem de mogelijkheid te geven in waardigheid al zijn capaciteiten te verwerkelijken (hoofdstuk één, deel II, sub-deel I). Dit komt overeen met het doel dat Rawls voor ogen had met de basiswaarde van billijke coöperatie. Volgens Rawls stelt deze basiswaarde (via het difference principle) de meest redelijke en rationele eisen – met behoud van wederzijds respect – voor de maximale verwerkelijking van het eigen Goed van elke burger (hoofdstuk twee). Daarnaast gelooft al-Nahḍa dat de mens in staat is onderscheid te maken tussen goed en slecht (hoofdstuk één, deel II, sub-deel I), hetgeen overeenkomt met wat volgens Rawls een van de twee morele vermogens van personen is: het besef van rechtvaardigheid waardoor personen naar en vanuit principes van rechtvaardigheid kunnen handelen. In de overtuiging van al-Nahḍa draagt het juiste onderscheid maken tussen goed en slecht, d.w.z. de taak van het beheer van de aarde perfectioneren door naar steeds perfectere vormen van het goede (al-khayr), genade (al-raḥma) en rechtvaardigheid (al-ʿadl) te streven, veel meer gewicht dan bij Rawls, aangezien al-Nahḍa gelooft dat de mens op de Dag des Oordeels afgerekend zal worden op zijn prestaties. Elke handeling in de wereld is een vorm van aanbidding van God als het conform het goddelijke gebod is ([…] kull al-sulūk al-ʾinsānī […] ʿibāda ʾidhā kan mustajīban li-l-ʾamr l-ʾilahī.). Men maakt geen onderscheid tussen de geloofsleer en de handelingen ([…] lā nufarriq bayn l-tawajjuh li-l-lah bi-l-shaʿāʾir wa l-

talaqqī minh fī l-sharāʾiʿ.) (hoofdstuk een, deel II, sub-deel I). Deze geloofsovertuigingen

bevestigen dat het, ten eerste, de belangrijkste taak van de mens op aarde is een samenleving te creëren die de mens van alle negatieve en bedreigende elementen in de wereld vrijwaart

om hem in staat te stellen in waardigheid al zijn capaciteiten te verwerkelijken, en, ten tweede, dat de mens in staat is tot het besef van en onderscheid te maken tussen goed en slecht, en, ten derde, dat hij op de dag des oordeels afgerekend wordt op het volbrengen van deze taak. Dit is volledig compatibel met het doel van de basiswaarde van billijke coöperatie: de omstandigheden creëren waarin de persoon zijn vermogen tot het besef en handelen naar rechtvaardigheid kan ontwikkelen en de maximale verwerkelijking van zijn persoonlijke opvatting van het Goede.

Rawls formuleert twee principes die de doelen van de voornoemde basiswaarden moeten verwezenlijken. Het eerste principe is de zogenaamde basic equal liberties principle. Dit principe stelt dat elke burger het recht heeft op: een verzameling van adequate (liberale) en gelijke basisvrijheden; de vervulling van zijn economische basisbehoeften; gelijke kansen om te profiteren van publieke ambten en instituten; en ten slotte het recht op een sociale basis voor zelfrespect. Het difference principle stelt daarnaast dat sociale en economische ongelijkheden alleen mogen bestaan als ze in het voordeel van de armste burgers uitvallen. Kan al-Nahḍa deze twee principes van de politieke conceptualisatie van rechtvaardigheid van Rawls binnen haar geloofsovertuigingen accepteren?

Een van de belangrijkste onderscheidingen die al-Nahḍa binnen haar geloofsovertuigingen steeds weer maakt is die tussen theorie en praktijk. Dit onderscheid bestaat in de geloofsleer omdat de geloofsartikelen (ʿaqāʾid) theoretisch zijn en de sharīʿa praktisch. Het bestaat ook in de fundamentele methode van de doctrinewetenschap (al-

manhaj al-ʾuṣūlī) omdat het begrijpen van de openbaring theoretisch is en het toepassen van

de openbaring (fiqh al-tanzīl) praktisch. Het onderscheid bestaat zelfs binnen de fundamentele methode van de toepassing (fiqh al-tanzīl) omdat de rechtvaardiging van de normen (taʿlīl al-ʾaḥkām) theoretisch is en de jurisprudentie van de realiteit ( fiqh al-wāqiʿ) praktisch.

Met betrekking tot het recht op een verzameling van adequate (liberale) en gelijke basisvrijheden voor alle burgers (conform het basic equal liberties principle) is van belang dat het onderscheid tussen theorie en praktijk ook binnen de jurisprudentie van de realiteit (fiqh al-wāqiʿ) bestaat. In het jurisprudentieveld van de geleidelijkheid (fiqh al-tadarruj) stelt al-Nahḍa namelijk dat hoewel alle praktische islamitische normen in theorie hun geldigheid zonder meer behouden, de toepassing daarvan op de realiteit afhankelijk is van de aanwezigheid van de voorwaarden die elke praktische sharīʿa-norm (afzonderlijk) vereist (hoofdstuk één, deel II, sub-deel III). Deze regel geldt voor elke openbaringswet ongeacht zijn verplichtingsstatus. Een van de voorwaarden die voor de toepassing van alle sharīʿa-

normen geldt is geleidelijkheid. Voor al-Nahḍa betekent geleidelijkheid, in navolging van het goddelijke voorbeeld (al-sunna l-ʾilāhiyya), dat een openbaringswet pas toegepast kan worden als de burgers dat accepteren. Het gebruik van geweld bij de aansporing van mensen daartoe is niet toegestaan (ook conform het goddelijke voorbeeld).136 Al-Nahḍa heeft dus

geen enkele reden, met betrekking tot haar geloofsovertuiging, om burgers met geweld rechten te ontzeggen (in welke vorm dan ook). Al-Nahḍa gelooft, daarenboven, dat in elke realiteit conflicten en uitdagingen zullen blijven bestaan en dat elke handeling van de moslim door de complexe realiteit voordelige en nadelige gevolgen kan hebben (qad lā yakūn fiʿluh

maṣlaḥatan maḥḍa ʾaw khayran maḥḍ [‘het is mogelijk dat zijn handeling niet [te

classificeren is als] puur voordelig of puur goed’]) (hoofdstuk één, deel II, sub-deel III). Hetgeen betekent dat de religieuze overtuigingen van al-Nahḍa compatibel zijn met de liberaal-democratische eis dat elke burger een verzameling van adequate (liberale) en gelijke basisvrijheden toekomt.137

Ook met betrekking tot de eis dat de economische basisbehoeften van de burgers worden vervuld, bestaat geen conflict tussen de geloofsovertuigingen van al-Nahḍa en het politiek liberalisme. Naast de overtuiging van al-Nahḍa dat het de taak van de mens is om op aarde een rechtvaardige samenleving op te zetten die de mens in staat stelt zijn volledige capaciteiten te ontwikkelen, gelden specifieke maatregelen die de arme burgers van een minimale bestaanszekerheid moeten voorzien. De belangrijkste hiervan is de verplichte armen belasting, de zakāt, waarmee de moslim zich tegenover God zuivert en loutert (tuṭahhiruhum wa tuzakkīhim bihā).138 Deze armenbelasting vat al-Nahḍa op als de

verplichting van elke moslim om een percentage van het eigen inkomen (māl) aan armen te schenken. De eis van Rawls dat de economische basisbehoeften van de burgers worden vervuld werkt in principe op dezelfde wijze, zij het op het niveau van de staat. De geloofsovertuigingen van al-Nahḍa zijn hiermee volledig in overeenstemming, vooral aangezien een van de algemene doelen van de sharīʿa het beschermen van het individu (ḥifẓ

al-nafs) is. Dit betekent dat de sharīʿa als geheel bedoeld is om het individu te beschermen

tegen onheil, en dat alles wat het individu schade toebrengt in strijd is met de bedoelingen van de sharīʿa (maqāṣid al-sharīʿa). De resterende delen van het basic equal liberties

principle (gelijke kansen om te profiteren van publieke ambten en instituten en een sociale

136 God heeft elke openbaring geleidelijk neergezonden, terwijl Hem de macht niet ontbrak om de acceptatie van het geheel direct plaats te laten vinden; zie ook hier boven

137 Cf. Cavatorta, F. en Merone, F. (2015), p. 36

138 Al-ʿArfāwī, al-Ṣādiq (2013) college 3/3 op 6:05-6:16; al-ʿArfāwī verwijst hier naar de Koran 9:103, zie voor mijn vertaling Leemhuis (2007), p. 139

basis voor zelfrespect) en het difference principle (sociale en economische ongelijkheden mogen alleen bestaan als ze in het voordeel van de armste burgers uitvallen) kunnen op dezelfde manier als compatibel met het waardensysteem van al-Nahḍa begrepen worden.

Nu is vastgesteld dat de religieuze overtuigingen van al-Nahḍa compatibel zijn met zowel de onderliggende basiswaarden (wederzijds respect en billijke coöperatie) en de regulerende de principes (basic equal liberties principle en difference principle) van het politiek liberalisme moet nog blijken of het waardensysteem van al-Nahḍa gecategoriseerd kan worden als een redelijk systeem.139 Zoals hierboven vermeld betekent redelijkheid in

Rawls’ optiek dat het waardensysteem billijkheid en de burdens of judgment met betrekking tot de invulling van de basisstructuur van de samenleving als gegeven accepteren. Dat wil zeggen dat men, uit wederzijds respect, van mening is dat de basisstructuur gefundeerd moet zijn op principes die eerlijk en onpartijdig zijn en dat redelijke meningsverschillen in de