• No results found

1.4 Verscheidenheid en eenheid

1.4.2 Combinatie van taken

‘...providing for the physical, emotional, and societal needs of all of the family members is a full time job for two adults’,

schreven Glasser en Navarre in 1965 (p. 100). Het combineren van alle taken die voorheen (of in het algemeen) door twee volwassen partners werden (worden) gedeeld, is dè centrale opgave voor elke alleenstaande ouder en daarmee een tweede overeenkomend kenmerk van eenoudergezinnen. De taken in het gezin zijn vanuit verschillende perspectieven te benaderen. Handzaam is het onderscheid dat Van Gelder (1987) maakt tussen interne en externe taken. Interne taken zijn gericht op het gezin en de gezinsleden zelf: de opvoeding, de huishouding en de verzorging.

Externe taken zijn gericht op de buitenwereld: het verrichten van betaalde arbeid, studie, vrijwilligerswerk en het onderhouden van sociale contacten. Centraal in de interne taken staat de gezinsrol; in de externe taken het kostwinnerschap. In tweeoudergezinnen is ondanks veranderde maatschappelijke opvattingen en gewoonten nog in hoge mate sprake van een sekse-specifieke arbeidsdeling, waarbij de moeder de eerstverantwoordelijke is voor de gezinsrol, terwijl de vader hoofdver-antwoordelijkheid draagt voor het kostwinnerschap.5De wijze waarop het

volledi-ge takenpakket door één ouder vervuld kan worden, wordt sterk bepaald door deze sekse-specifieke arbeidsdeling. Zo valt bij overlijden van de vader en echtscheiding in de meeste gevallen de voornaamste kostwinner uit het gezin weg, terwijl de zorg voor huishouding en kinderen onverkort van toepassing blijft. De arbeidsverdeling tussen vader en moeder kan in het algemeen worden gezien als een persoonlijke

‘trade-off’ tussen tijd om een inkomen te verwerven en tijd om voor huishouden en kinderen te zorgen. In het geval van een eenoudergezin kan een dergelijke optimalise-ring van de taakverdeling niet worden bereikt. Het merendeel van de alleenstaande moeders ‘kiest’ nog altijd voor tijd om voor huishouden en kinderen te zorgen, hoe-wel te verwachten is dat deze ‘keuze’ door wet- en regelgeving verder onder druk gezet zal worden. Maar of de alleenstaande moeder nu in de kost voorziet via een uit-kering of door middel van betaalde arbeid, een zekere mate van overbelasting is onvermijdelijk. Op beide aspecten, het kostwinnerschap en overbelasting, gaan we in de volgende paragrafen in.

De kostwinnersrol

De oorzaak van ontstaan van het eenoudergezin bepaalt in hoge mate hoe alleen-staande moeders de kostwinnersrol (kunnen) vervullen. Het merendeel van de wedu-wen (99%) ontvangt een uitkering, in de meeste gevallen een pensioen krachtens de Algemene Weduwen en Wezenwet, terwijl van de gescheiden moeders 76% een uitkering heeft en van de ongehuwde moeders 86% (Van Delft en Niphuis-Nell 1988, p. 56). In tabel 1.4 staat hoe de verschillende categorieën moedergezinnen in hun inkomen voorzien.

Uit tabel 1.4 blijkt duidelijk dat gescheiden en ongehuwde moeders vaker een inko-men uit arbeid (‘loon’) hebben dan verweduwde moeders. De cijfers in tabel 1.5, gebaseerd op het Woning Behoeften Onderzoek 1985, bevestigen dat de arbeids-participatie onder alleenstaande moeders het hoogst is onder gescheiden moeders, ongeacht de leeftijd van hun jongste kind. Opvallend is echter dat de alleenstaande moeders als categorie nog iets minder vaak buitenshuis werken dan moeders in tweeoudergezinnen, namelijk 24% tegenover 28%. Alleen de gescheiden moeders werken even vaak buitenshuis als tweeoudermoeders, althans wanneer hun jongste kind jonger is dan 18. Wanneer er tenminste één kind jonger dan 12 in het gezin is, werken ook gescheiden moeders minder vaak buitenshuis dan tweeoudermoeders.

Tabel 1.4 Inkomensbron in procenten (meer dan één bron is mogelijk)

BRON: Van Delft en Niphuis-Nell 1988, p. 57.

Tweeoudergezinnen winst ABW RWW WW/WWV WAO/AAW AAW/

pensioen overig loon

Tabel 1.5 Arbeidsparticipatie van hoofden van eenouder- en tweeoudergezinnen met tenminste één kind jonger dan 18 jaar dan wel één kind jonger dan 12 jaar (in procenten)

Werkende alleenstaande ouders werken gemiddeld 29 uur per week; 40% van hen werkt minder dan 25 uur per week. Volgens de berekeningen van Van Delft en Niphuis-Nell is de aanwezigheid van een kind jonger dan 12 niet van invloed op dit beeld (1988, p. 55).

De participatiegraad van vrouwen is de laatste jaren sterk gestegen, met name van gehuwde vrouwen: tussen 1960 en 1991 van 7% tot 49% (Sociale Atlas van de Vrouw 1993). Helaas zijn de recente cijfers uit de Sociale Atlas niet gespecificeerd naar alleenstaande moeders, zodat niet zichtbaar wordt of de verhoging van de arbeidsparticipatie in gelijke mate opgaat voor eenoudermoeders. Niphuis-Nell becijferde voor de reeds genoemde EEG-studie (Roll 1992) de arbeidsparticipatie-cijfers van alleenstaande moeders op basis van de Arbeidskrachtentelling 1989. Zij kwam uit op een percentage van 32% werkende alleenstaande moeders, nog vermeerderd met 16% werkzoekenden. Het hoge percentage werkzoekenden wordt bevestigd door gegevens uit het leefsituatie-onderzoek van 1986. Van de niet-werkende alleenstaande moeders zou 55% wèl betaald werk willen doen, tegenover 25% van de moeders in tweeoudergezinnen (Van Delft en Niphuis-Nell 1988, p. 54). Een en ander betekent dat de feitelijke arbeidsparticipatie van alleen-staande moeders een onderschatting behelst van de wens en de bereidheid tot arbeidsparticipatie.

Overigens laat Nederland in Europees verband met een percentage van 48%

werkende/werkzoekende alleenstaande moeders alleen Ierland achter zich met 37%

(24+13). Het hoogste percentage, 84%, is gereserveerd voor Denemarken; het gaat hier om moeders met kinderen jonger dan 18 jaar. Ook in de Verenigde Staten is de arbeidsparticipatie onder alleenstaande moeders erg hoog; volgens Kamerman en Kahn werkt bijna 65% van de alleenstaande moeders met een kind jonger dan 5 jaar buitenshuis, de meesten van hen full-time. De ‘trade-off’ tussen tijd om een inko-men te verwerven en tijd om voor huishouding en kinderen te zorgen wordt in de Verenigde Staten in hoge mate bepaald door het zeer povere niveau van sociale voorzieningen. In Nederland worden moeders, of dat nu in tweeouder- of in eenoudergezinnen is, nog altijd in staat gesteld prioriteit te leggen bij de gezinsrol;

BRON: Van Delft en Niphuis-Nell 1988, p. 55.

Hoofden van tweeoudergezinnen Niet werkend met: Werkend met:

10

zij zijn vrijer in hun keuze voor gezin of arbeidsparticipatie. Maar welke keuze ook wordt gemaakt, aan elke hangt een prijs. De prijs voor het kostwinnerschap via een uitkering bestaat, met name wanneer het om een ABW-uitkering gaat, uit afhanke-lijkheid, gebrek aan autonomie, gebrek aan perspectief, een reële kans op sociaal isolement en vooral een minimale inkomenssituatie (Wielers, Tuinstra en Bosman 1993). De prijs voor arbeidsdeelname, zo dat onder de huidige arbeidsmarktcondi-ties voor vooral de lager opgeleide vrouwen al een reëel perspectief is, is een aan-zienlijke mate van overbelasting. Daarover gaat het in de volgende paragraaf.

Overbelasting

‘To be a single parent is to head a family that is often understaffed’, schreef Weiss in 1979 met gevoel voor understatement. Twee decennia eerder al, in 1956, koos Goode de volgende beeldende bewoordingen:

‘Parents become physically and psychically weary in their constant attempts to socialize their children, who are their superiors in energy output, speed of energy recovery, and cleverness at finding escapes from pressures. The mother ‘in the front lines’ may from time to time persuade the father to assume direction for a while.

Even if we assume that the average husband does this unwillingly, intermittantly, and with little skill, his aid is important in socialization’ (p. 309).

Zoals uit deze omschrijving blijkt, heeft overbelasting een emotionele en een fysieke component. Ook bij een traditionele rolverdeling heeft de vader binnens-huis dikwijls een aantal taken die de moeder fysiek kunnen ontlasten; bovendien geeft zijn aanwezigheid moeder de gelegenheid zich terug te trekken of bij te komen. Verder is er bij afwezigheid van de vader sprake van een taakverzwaring met betrekking tot de organisatie, planning, leiding, beheer en verantwoordelijk-heid van het gezin. In de woorden van Brandwein, Brown en Fox (1974):

‘A great, often overlooked, strength of the two-parent family is the presence of two adult members, each providing the other with aid in decision making, psycholo-gical support, replacement during illness or absence - someone to take over the bur-den. The solo parent not only has to fulfill all family functions, but has no relief from her or his burden’ (p. 507).

In emotioneel opzicht kan een alleenstaande moeder de verantwoordelijkheid of de zorg niet langer delen, of (zelfs maar tijdelijk) aan de vader delegeren. Bovendien kan het ontberen van emotionele steun moeders draagkracht verminderen. Kunnen twee ouders verder ook binnenshuis een zekere arbeidsverdeling doorvoeren - de één doet de afwas, de ander brengt de kinderen naar bed - de alleenstaande moeder heeft continu en zonder enige hulp dienst. Zo bezien is een zekere mate van overbelasting onvermijdelijk, ook wanneer de moeder niet buitenshuis werkt.

In Nederlands onderzoek op het terrein van eenoudergezinnen is het aspect

‘overbelasting’ tot op heden relatief onderbelicht gebleven. Wellicht draagt het feit dat de meeste alleenstaande moeders precies als voorheen de gezinsrol uitoefenen, bij aan een geringe aandacht van onderzoekers èn van moeders zelf voor dit aspect (zie bijvoorbeeld de studie van Van den Akker uit 1983). Van Gelder, die het juist ging om het ‘alleen zorgen’, besteedde wèl expliciete aandacht aan fysieke en emotionele taak- en overbelasting. In zijn onderzoek naar het functioneren van eenoudergezin-nen vond hij dat de helft van de ouders tijdgebrek had, en dat tweederde zich over-belast voelde in de zin dat het hen allemaal teveel werd. Opmerkelijk was, dat

perso-nen met betaald werk veel vaker tijdgebrek hadden, maar niet vaker het gevoel dat het hen allemaal teveel werd. Van Gelder concludeert ten aanzien van de taakbelas-ting van alleenstaande ouders:

‘... dat een hoog niveau van belasting met taken zich vooral voordoet bij perso-nen met betaald werk, maar dat deze daar over het algemeen niet onder lijden, omdat er allerlei voordelen tegenover staan. Emotionele overbelasting komt bij velen voor, maar vloeit eerder voort uit overbelasting met verantwoordelijkheden dan uit overbelasting met taken. Het zijn vooral degenen die aan het persoonlijke netwerk onvoldoende ondersteuning kunnen ontlenen, die hier last van hebben’ (1987, p.

236).

Van Delft en Niphuis-Nell deden een poging enig licht te werpen op ‘tijd-armoede’

op basis van het Tijdsbudgetonderzoek, maar de geringe steekproefaantallen in het TBO (99 alleenstaande moeders over de jaren 1980 + 1985) lieten geen duidelijke uitspraken toe. De auteurs concludeerden voorzichtig, dat ‘...de dubbele belasting van alleenstaande ouders thans veel minder tot uiting komt in een overbelaste tijds-besteding, als wel in een lager inkomen en in een veelvuldig aangewezen zijn op een uitkering als voornaamste bron van inkomsten. Het is overigens aannemelijk dat bij de verwachte verdere toename van de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen, de dubbele belasting geleidelijk iets minder tot uiting zal komen in de hoogte van het inkomen en de inkomensbron en iets sterker tot uiting zal gaan komen in de tijdsbesteding’ (1988, p. 161). Eenvoudig gezegd: de prijs voor tijd is geld, de prijs voor geld is tijd.

In Amerikaans onderzoek wordt er recentelijk sterk op aangedrongen ook aan-dacht te schenken aan ‘time poverty’. Zo meent Vickery (1977):

‘Any income support program that corrects for money differences but not for time differences across households will discriminate against households with only one adult’ (1977, p. 27).

Volgens Kamerman en Kahn (1988) wordt de ‘trade-off’ tussen tijd en geld, dat wil zeggen een keuze tussen arbeidsdeelname of gezinsarbeid thuis, bepaald door de leeftijd van de kinderen.6Daarnaast vindt er volgens hen binnenshuis een soortgelij-ke uitruil plaats tussen tijd benodigd voor huishoudelijk werk en tijd beschikbaar voor de kinderen. Tijd voor de eigen persoonlijke zorg (slaap, rust, ontspanning) blijkt in Amerikaans tijdsbestedingsonderzoek zonder meer de sluitpost te zijn (Eccles, O’Brien and Timmer 1985). Kamerman en Kahn waarschuwen dan ook, dat:

‘... the long-term consequences of this pattern of time allocation and its known relationships to stress warrant serious concern’ (1988, p. 195).

Nieuwe ontwikkelingen in het overheidsbeleid ten aanzien van de arbeidspar-ticipatie van vrouwen zullen ook in Nederland deze ‘keuze’ tussen tijd en geld ver-der onver-der druk zetten. Zo wordt in de huidige wet- en regelgeving rond de sociale uitkeringen de druk op alleenstaande moeders om via betaalde arbeid in de kostwin-nersverplichting te voorzien enorm vergroot. Deze druk wordt niet alleen door een steeds dwingender overheidsbeleid opgevoerd, maar ook door een slechter worden-de inkomenspositie en een snel veranworden-derenworden-de publieke opinie inzake worden-de kosten van sociale voorzieningen waaronder de Bijstandswet.

De druk van de gezinsrol blijft echter onverminderd bestaan. Alleenstaande moeders ontberen hierin niet alleen de steun van een partner, maar in de meeste

gevallen ook de materiële hulpbronnen die ‘De Combinatie’ (Brinkgreve 1988) kun-nen vergemakkelijken. Bovendien is de druk om de gezinsrol naar behoren uit te oefenen en (tegen alle vooroordelen in) te waarborgen dat de kinderen niets te kort komen voor alleenstaande moeders waarschijnlijk groter dan voor gehuwde moe-ders. Ook het feit dat de inrichting van onze samenleving nog zo slecht is afgestemd op het combineren van beroepsarbeid en het hebben van kinderen, weegt voor alleenstaande moeders extra zwaar. Er lijkt hier sprake van een waar dilemma:

eenoudermoeders moeten meer nog dan tweeoudermoeders buitenshuis werken omdat ze ‘op kosten van de gemeenschap leven’; daarnaast moeten ze meer nog dan tweeoudermoeders zorgen voor ‘een thuis’ om te waarborgen dat het met de kinde-ren goed gaat. Naarmate het overheidsbeleid inzake arbeidsparticipatie een meer dwingend karakter krijgt, is van een dilemma zelfs geen sprake meer. Kamerman en Kahn, die zich een groot voorstander van arbeidsparticipatie van alleenstaande moe-ders tonen, mits onder adequate omringende condities, waarschuwen als volgt voor de situatie die zonder dergelijke condities ontstaat:

‘Despite all this, when single mothers work, time pressures that are already seve-re for working mothers become worse. And even when they work and have social relationships that go with a job, the constraints on leisure and personal time - and the absence of a second adult and a kin network that usually accompanies this - leave sole mothers more isolated and lonely than married mothers, and may leave children without sufficient time with their mothers or with inadequate care’ (1988, p. 101).

Deze uitspraak verwijst duidelijk naar de kosten en de baten van arbeidsdeelname en, in omgekeerde verhouding, van het afzien daarvan. Wat opvalt is dat ‘social relationships’ worden gezien als baten van arbeidsdeelname, maar ook worden omschreven in termen van kosten: ze zetten de beperkte tijd nog meer meer onder druk, mede door de afwezigheid van het ‘kin network’ dat normaal gesproken bij een volwassen partner hoort. Dit brengt ons op het derde kenmerkende aspect van eenoudergezinnen: een veranderde sociale en economische status.