In hoeverre hebben de aanpassingen van het huwelijksvermogensrecht per 1 januari 2012 geleid tot het beoogde resultaat van de wetgever?
Met de invoering van de derde tranche van het huwelijksvermogensrecht zijn vanuit verschillende opzichten veel veranderingen ontstaan. Op de vraag of deze veranderingen
overeenkomen met het beoogde resultaat van de wetgever kan geen eenduidig antwoord worden gegeven. Vanuit civielrechtelijk oogpunt heeft de invoering van artikel 1:87 BW wel tot het juiste resultaat geleid. Aan het onredelijke feit dat de financierende echtgenoot niet meedeelt in de waardemutaties van het onderliggende goed is immers een eind gekomen. Daartegenover staat dat de wetgever met veel ongewenste gevolgen van de herziening geen rekening heeft gehouden. Ten eerste kan gedacht worden aan onzorgvuldigheid van
echtgenoten wat betreft de administratie van vergoedingsrechten onderling. In veel gevallen wordt niet of onnauwkeurig bijgehouden hoe vermogensverschuivingen plaatsvinden binnen het huwelijk waardoor op moment van echtscheiding of vergoeding van de
vergoedingsplichtige echtgenoot veel discussie kan ontstaan.
Naast de administratieve belemmeringen is een hoop onduidelijkheid ontstaan over de toepassing van artikel 1:87 BW. Zo is bijvoorbeeld de vraag ontstaan in welke gevallen letter a en in welke gevallen letter b van artikel 1:87 lid 2 BW van toepassing zijn. Het feit dat artikel 1:87 BW niet leesbaar is zonder bijbehorende parlementaire stukken kan niet het doel van de wetgever zijn geweest. Een ander opvallend punt is dat de wetgever bij de invoering van het nieuwe recht nauwelijks rekening heeft gehouden met een aantal fiscale gevolgen. Hierdoor liepen de meningen over de manier waarop met vergoedingsrechten dient te worden omgegaan uiteen. Dit zorgde voor een hoop fiscale onzekerheid. Daarom kwam de
Staatssecretaris van Financiën op 7 maart 2013 met een besluit. Uit dit besluit kwam naar voren dat wordt aangenomen dat bij vergoedingsplichten of rechten op grond van artikel 1:87 BW geen fiscaal relevant belang bij het onderliggende goed wordt verkregen. Het besluit is gecodificeerd in artikel 5e AWR dat met ingang van 1 januari 2014 is ingevoerd.
Invoering van artikel 5e AWR heeft de uitwerking van de derde tranche enigszins in de richting van het doel van de wetgever geholpen. Het niet aanwezig zijn van een voor de belastingwet relevant belang rondom artikel 1:87 BW lost een hoop fiscale onduidelijk op. Toch is door invoering van artikel 5e AWR de onredelijkheid van de regeling van
vergoedingsvorderingen niet volledig weggenomen. De gekozen methode van artikel 5e AWR komt niet overeen met de insteek van de ab-regeling, omdat de vergoedingsplichtige echtgenoot voor meer ab-winst wordt belast dan dat hij geniet als hij zijn aandelen vervreemd. Er zou wat dit betreft een aanpassing gedaan moeten worden waarbij de echtgenoten voor de waardering van de vergoedingsvorderingen rekening houden met de belasting die de
5.4 Conclusie
De algehele conclusie is dat de invoering van de derde tranche van het
huwelijksvermogensrecht slechts in beperkte mate heeft geleid tot het beoogde doel van de wetgever. De wetgever heeft amper aandacht besteed aan de fiscale gevolgen bij de invoering van de nieuwe regeling. De vergoedingsrechten hebben tot vele geschilpunten geleid, met name door de verschillende visies rondom artikel 1:87 BW. De codificering van het besluit van 7 maart 2013 is een grote stap in de juiste richting geweest, maar ook na de invoering van artikel 5e AWR is de strijdigheid met redelijkheid en billijkheid niet weggenomen.
Echtgenoten zouden rekening moeten houden met de belastingclaim van de
vergoedingsplichtige echtgenoot. Ook dienen er maatregelen getroffen te worden met betrekking tot de administratie van vermogensverschuivingen, zodat daar op de langere termijn geen onduidelijkheden meer over kunnen bestaan.
Bibliografie Literatuur
Albert, P.G.H. (2012). De invloed van art. 1:87 BW (vergoedingsvorderingen tussen
echtgenoten) op tbs-resultaat en ab-inkomen, Weekblad voor Fiscaal recht, 2012/678 Arends, A.J.M. (2014). Economische eigendom, Cursus Belastingrecht, IB.5.1.4.F.b, 1-2 Van Duijvendijk-Brand, (2013). Verhaalbaarheid gemeenschapsschuld; réprise bij: Burgerlijk
Wetboek Boek 1, Artikel 95 [Zaakvervanging. Vergoeding], Tekst & Commentaar
Burgerlijk Wetboek, 1-2
Gubbels. N.C.G (2012). Fiscale aandachtspunten voor het nieuwe huwelijksvermogensrecht. Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie, 6913, 10-23
Heithuis, E.J.W., Kavelaars, P. & Schuver, B.F. (2014). Inkomstenbelasting, Deventer: Kluwer 2014
Hoogwout, T.C. (2012). Fiscale gevolgen van de nieuwe vergoedingsrechten op grond van het huwelijksvermogensrecht. Fiscaal Tijdschrift Vermogen, 12(57)
Kooiman, W.R. (2013). Fiscale kwalificatie van vergoedingsrechten tussen echtgenoten.
Weekblad voor Fiscaal Recht, 361
Kooiman, W.R. (2013). Vergoedingsrechten in de ondernemingssfeer. Tijdschrift voor fiscaal
ondernemingsrecht, 2013/130.2
Van Mourik, M.J.A. (2012). Vernieuwd huwelijksvermogensrecht. Weekblad voor
Privaatrecht, Notariaat en Registratie, 6913, 1-9
Reijnen, T.F.H. (2014). De betekenis van vergoedingsrechten sinds de invoering van de derde tranche huwelijksvermogensrecht. Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en
Registratie, 7004, 99-106
Reinhartz, B.E. (2013). Enkele vragen van overgangsrecht aangaande het nieuwe huwelijksvermogensrecht. Juridische berichten voor het Notariaat, 4(20) Rijkers, A.C. (2014). Cursus belastingrecht, IB 4.3.2.A Algemeen
Tuinstra, G.A. (2011). Het nieuwe huwelijksvermogensrecht, Kwartaalbericht Estate
Planning, 2011/25, 1-7
Vegter, J.B. (2013). Het vernieuwde Nederlandse huwelijksvermogensrecht, in het bijzonder de wettelijke regeling van de vergoedingsrechten, Tijdschrift voor Fiscaal
Ondernemersrecht, 2013/130., 1-10
de Wijkerslooth-Lhoëst, S.A.M. (2013). Vergoedingsvorderingen: Fiscaal verdriet voor aanmerkelijkbelangregeling en tbs? Tijdschrift voor Fiscaal Ondernemingsrecht, 2013/130.3 Kamerstukken Kamerstukken I 2009/10, 28 867, nr. E Kamerstukken II 2002/03, 28 867, nr. 1-2. Kamerstukken II 2002/03, 28 867, nr. 3. Kamerstukken II 2002/03, 28 867, nr. B. Kamerstukken II 2002/03, 28 867, nr. 9. Kamerstukken II 2013/14, 33 753, nr. 2 Kamerstukken II 2013/14, 33 753, nr. 3 Jurisprudentie
Hof Den Bosch 18 december 2012, LJN BY6855, Notafax 2012, nr. 313 HR 24 december 1957, nr. 13.378, BNB 1958/84
HR 12 juni 1987, LJN AC2558 (Krieks/Smit) HR 9 mei 2003, LJN AE8795, BNB 2003/288
HR 27 september 2012, RFR 2013/19, LJN BY 3780 HR 18 december 2012, LJN BY6855
Overige
Besluit van 1 december 2008, nr. CPP2008/520M, Stcrt. 2008, 243. Besluit van 4 september 2012, nr. BLKB2012/101M, Stcrt. 2012, 18480. Besluit van 7 maart 2013, BKLB2013/233M, Stcrt. 2013, 6819.