• No results found

stadslandbouw voor en met de buurt

3.3 Businessmodel en netwerk van partners

Breed draagvlak essentieel voor foodscape-projecten

Urbaniahoeve ontwikkelt ‘foodscapes’: eetbare landschappen in de stad. Ze doet dit op projectbasis. Een foodscape-project gaat altijd van start op verzoek van bestaande stedelijke gemeenschappen. Dat heeft het voordeel dat er al actieve mensen of organisaties met initiatieven en ideeën aan de gang zijn. Een breed draagvlak is essentieel voor de slaagkans van een foodscape-project, omdat lokale mensen en partners het eetbare landschap zelf moeten aanleggen en onderhouden. ‘Daarbij vind ik het belangrijk’, legt Debra Solomon uit, ‘dat projecten vooral leuk en ‘fun’ zijn, zodat eventuele drempels om mee te doen zo laag mogelijk zijn en de participatiegraad zo hoog mogelijk wordt.’ In

principe is het foodscape-concept repliceerbaar en op te schalen naar verschillende stedelijke omgevingen. Wel is de manier, het tempo en de dynamiek waarmee het kan worden gerealiseerd, afhankelijk van de lokale context en het lokale draagvlak.

Rond elk foodscape-project bestaat een netwerk van lokale partners. Zo is ‘Foodscape Schilderswijk’ voortgekomen uit een opdracht van het Haagse kunst- en architectuurcentrum STROOM. Gedurende 2009-2011 werkte STROOM aan het FoodPrint-programma, waarmee ze wilde experimenteren met innovatieve benaderingen voor urbane voedselproductie. De voedselexperimenten moeten een bijdrage leveren aan: (i) de sociale cohesie en onderlinge samenwerking in de stad; (ii) het gezamenlijk aanleggen van visueel aantrekkelijk eetbaar groen in de openbare ruimte; (iii) het creëren van draagvlak voor groene wijken; en (iv) het nieuw leven inblazen in verwaarloosde, achtergestelde en onderbenutte gebieden en wijken. ‘Door het Haagse politieke klimaat dat

vergroenings- en verduurzamingsinitiatieven goed gezind is, kon er in Foodscape Schilderswijk heel prettig worden samengewerkt met gemeentelijke diensten als Groenbeheer en Milieu-educatie’ vertelt Debra Solomon. ‘Korte lijnen, betrokkenheid, vertrouwen en enthousiasme bleken van grote waarde. Ook de inzet van de Johan de Witschool was groots.’

Urbaniahoeve heeft naast Debra Solomon nog twee betaalde projectcoördinatoren en twee

medewerkers bij Foodscape Schilderswijk in dienst. Verder wordt met vrijwilligers gewerkt. Het werk van Urbaniahoeve wordt gefinancierd vanuit publieke middelen en fondsen op lokaal, regionaal en nationaal niveau en private fondsen. Daarbij gaat het momenteel onder meer om Stroom/Foodprint Den Haag, HaagWonen (woningbouwcorporatie), Mondriaan Fonds (stimuleringsfonds voor kunst en cultureel erfgoed), Fonds 1818 (fonds voor maatschappelijke initiatieven op het gebied van zorg, welzijn, kunst, cultuur, natuur, milieu en educatie), het Amsterdams Fonds voor de Kunsten en het Oranje Fonds (fonds voor sociale initiatieven).

Weg uit ‘het moeten’ en samen zingeving ervaren

Rutger Henneman vertelt dat de Gandhituin mensen een andere beleving aanbiedt dan het ‘moeten- systeem’ waar veel mensen in opgesloten zitten: ‘We zijn tot slaaf gemaakt van de markteconomie door onze leefstijl, verwachtingen en onze leningen, we moeten werken om de huur te betalen en de hypotheek af te lossen, onze werkgever eist dat we fulltime werken, we moeten, moeten en moeten …. In de Gandhituin kun je dat even achter je laten en kun je – als je zelf wilt – lekker bezig zijn met anderen, en iets voor jezelf en anderen betekenen. Door op een andere manier een band aan te gaan met je lokale, sociale en natuurlijke omgeving, kun je zingeving ervaren en leren dat je een plekje hebt en iets kunt betekenen voor je lokale omgeving. Op die manier appelleert de Gandhituin aan de behoefte tot altruïsme. In de huidige individualistische en economisch ingestelde maatschappij komen mensen er vaak niet aan toe om uiting te geven aan hun altruïstische gevoelens.’

De werkwijze in de Gandhituin is dan ook heel anders dan in de markteconomie. De tuin is een ontmoetingsplek, waar ook kan worden gewerkt. Rutger Henneman wijst erop dat het goed onderhouden van een tuin veel tijd, aandacht en energie kost, maar hij vindt dat dit niet ten koste mag gaan van het sociale: ‘laat het onkruid maar even, eerst thee drinken en praten met elkaar’. Iedereen mag zo vaak naar de tuin komen als hij of zij wil. ‘Alleen een kopje koffie komen drinken is oké; één keer in het jaar komen is oké; twee keer per week in de tuin hard buffelen is ook goed. Maar geen gedwongen verwachtingen. Alleen onder die condities kun je zorgen dat mensen zich

gemakkelijk voelen om naar de Gandhituin toe te komen, en daar te zijn,’ aldus Rutger Henneman. Deze insteek leidt wel tot een spanningsveld tussen ‘wat allemaal zou kunnen’ en ‘wat er wordt gerealiseerd als mensen zelf het tempo bepalen’. Dat is volgens Rutger Henneman ‘af en toe lastig en frustrerend als er dingen blijven liggen op de tuin. Maar op de lange duur gaat het niet om vanuit een ‘moeten’ te werken. We zijn daarom nog steeds bezig om het concept van de Gandhituin te

ontwikkelen. Zo moet er nog een slag gemaakt worden naar een verdere uitbreiding van de harde kern van vaste medewerkers, die de tuin op een bepaald basisniveau kunnen houden en daarin een eigen verantwoordelijkheid voelen en eigen initiatief nemen. Het gaat daarbij om het coördineren van taken, het maken van onderlinge afspraken, het aansturen van vrijwilligers en het te woord staan van bezoekers.

De financiële zaken van de Gandhituin lopen via de Stichting Vredestuin, die in mei 2011 is opgericht en ingeschreven staat bij de KvK. De Gandhituin heeft geen eigen inkomsten uit de voedselproductie, maar is afhankelijk van subsidies en donaties. Om de tuinhuur van 2000 euro per jaar te kunnen voldoen, heeft de stadsdeelgemeente een subsidie voor drie jaar toegekend. De deelgemeente en de diverse gemeentelijke diensten zijn belangrijke partners voor de Gandhituin.