• No results found

4 Urban governance: de implementatie van klimaatadaptatie bij stedelijke ontwikkeling

4.4 Burgers

Door trends rondom de terugtredende overheid en de economische crisis, zijn overheden die

klimaatadaptatie maatregelen willen doorvoeren in toenemende mate afhankelijk van investeringen door andere partijen, waaronder ook initiatieven van burgers. Niet alleen spelen burgers een rol in het

meedenken in het proces rondom het klimaatbeleid en klimaatadaptatie projecten, ze kunnen zelf ook initiatief nemen, zoals de aanleg van geveltuinen en groene daken. Dit kan op individueel niveau, waarbij iedere bewoner zijn eigen initiatief neemt, maar ook in collectief verband. Dergelijke initiatieven passen in de trend van ‘actief burgerschap’, ook wel ‘participatie maatschappij’ genoemd. Gezien de hoeveelheid burgerinitiatieven die de afgelopen jaren zijn opgekomen in het ruimtelijke domein en de media

aandacht die aan dit soort initiatieven wordt gegeven, lijkt er inderdaad sprake te zijn van een

maatschappelijke verandering. Dit betekent een significante trendbreuk met de routines die zijn ontstaan uit decennia top-down stedelijke planning, waarbij professionele partijen zoals gemeenten, Rijk,

woningcorporaties, ontwerpbureaus en ontwikkelaars leidend waren. Daarom is er nog weinig

bekendheid met het planologisch instrumentarium (juridisch, procesmatig, financieel etc.) en werkwijzen die een adequaat antwoord bieden op deze verandering. Binnen CPC is hier dan ook verder onderzoek naar gedaan.

Huidige planningsstrategieën gericht op actieve burgers beperken zich vaak tot het uitnodigen om overheidsbeleid mede te bepalen of mede uit te voeren (participatie). Ook zijn er planningsstrategieën ontwikkeld die zich richten op het stellen van raamwerken waarbinnen initiatieven kunnen plaatsvinden. Beide strategieën stellen echter het overheidsperspectief centraal, en sluiten daarmee onvoldoende aan op de potentie en de dynamiek die vanuit de maatschappij zelf kan ontstaan (Boonstra en Boelens, 2011, Boonstra en Specht, 2012). Dit heeft vooral te maken met de manier van werken van beide partijen. Overheden werken voornamelijk vanuit plannen, die voortkomen uit visies en beleid, die gericht zijn op het creëren van eenduidigheid en (rechts)zekerheid, waarborging van publieke waarden en gelijkheid tussen burgers. Actieve burgers daarentegen werken vanuit zelforganisatie, waarbij ze vanuit een eigen belang zoeken naar medestanders en middelen om hun initiatief te realiseren, daarbij gedreven door lokale, specifieke momenten en toevalligheden (Boonstra en Boelens, 2011, Boonstra et al., 2014, Boonstra, 2013). Wanneer het overheidsperspectief leidend blijft, blijft het daarom lastig om planningsstrategieën te ontwikkelen die aansluiten op de trend van echt ‘actief burgerschap’.

Wel overlappen de werelden van burgerinitiatief en overheid: In het onderzoek werden vier verschillende manieren, ofwel planningsstrategieën aangetroffen, die tegelijkertijd door zowel de initiatieven als overheden kunnen worden ingezet. Ten eerste het benoemen van algemene principes, die uiteenzetten wat nagestreefd dient te worden in de ontwikkeling van een stad of locatie. Deze principes dienen niet te gedetailleerd maar juist flexibel te zijn naar veranderende vragen. Ook een burgerinitiatief doet er goed aan om bij aanvang duidelijk te maken naar welke principes gehandeld gaat worden, zonder dat er meteen een gedetailleerd plan ligt.

98 Een tweede planningsstrategie is het voortdurend leggen van verbindingen. Professionele partijen kunnen actief interveniëren en participeren in een initiatief (zonder het over te nemen) door te sturen met kennis, door verbindingen tussen actoren te leggen, technologie of locaties aan te dragen, te onderhandelen etc.. Vanuit een initiatief is van belang dat gericht wordt op het vinden van medestanders, in plaats van het overtuigen van tegenstanders. Vanuit beide werelden (publiek èn privaat) geldt dat de inzet van mensen die over de grenzen heen kunnen kijken (‘boundary spanners’) en de wederzijdse bereidheid tot aanpassen en heroverwegen van rollen en verantwoordelijkheden, erg succes bevorderend werkt.

Een derde strategie is het organiseren van ingangen en contactpunten. Burgerinitiatieven worden vaak getrokken door slechts één of enkele personen, die zwaar leunen op een persoonlijk netwerk.

Professionele partijen kunnen hierin ondersteunen door vaste en zichtbare contactpersonen te bieden. Daarnaast kunnen ze uit hun ervaringen met burgerinitiatieven logica proberen te halen en deze vertalen naar nieuwe procedures om onzekerheden en belemmeringen uit de weg te helpen. Te denken valt aan gebiedsgericht werken, loketten, uitnodigingsstrategieën, aangevuld met juridisch instrumentarium dat zowel rechtszekerheid als flexibiliteit biedt.

Een vierde strategie is het inzetten op en voortbouwen (inclusief het leren) van reeds gerealiseerde initiatieven. Hierbij worden beleid en initiatieven voortdurend aangepast aan elkaars realiteit, ook wel co-evolutie genoemd: het wederzijds aan elkaar aanpassen door de tijd heen, zonder de eigenheid te verliezen. Initiatieven springen vaak in een ‘gat’ dat professionele partijen hebben doen vallen, en andersom kan dit heel goed succesvol zijn. Professionele partijen proberen dan met hun beleid voort te bouwen en een aanvulling te geven op initiatieven die reeds plaatsvinden, en vinden een eigen

complementaire rol in het veranderende netwerk (Boonstra en Specht, 2012, Van Meerkerk et al., 2013, Boonstra et al., 2014).

Voor een overheid die klimaatadaptatie maatregelen wil doorvoeren in procesmatige zin, zou een succesvolle planningsstrategie er als volgt uit kunnen zien. Ten eerste een vertaling van klimaatadaptatie naar een algemene principe, zoals ‘vergroening in de stad is goed’. Van groot belang is om vervolgens een brede en bij voorkeur interactieve inventarisatie te maken van wat er (al) allemaal gebeurt in een stad. Waar nemen burgers initiatief, waar draaien deze initiatieven om, en hoe kan de overheid mogelijkerwijs bijdragen om hun ontwikkeling te stimuleren? Pas daarna komt de uitwerking in termen van visie en beleid. Kan de overheid burgerinitiatieven stimuleren door het leggen van verbindingen en het organiseren van ingangen en contactpunten en kan de overheid middels eigen investeringen in co- evolutie voortbouwen op een brede beweging van initiatieven gericht op vergroening? Pas als deze stappen zijn doorlopen, kan een overheid een klimaatadaptatiestrategie uitrollen die optimaal aansluit op het zelforganiserende vermogen van de maatschappij.

99

4.5 Conclusie

Waarom zijn zorgvuldige ‘governance arrangements’ zo waardevol bij klimaatadaptatie in stedelijke gebieden? Het antwoord op deze vraag ligt verborgen in de weerbaarheid van het bestaande ruimtelijk beleid tegen het indringen van nieuwe belangen daarin. Het is immers betrekkelijk gebruikelijk dat het (beleids)systeem zich verzet tegen elk belang dat zich daarin een plek probeert te veroveren (‘externe integratie’). Naarmate een belang zich daarin zwakker manifesteert, zal het systeem succesvoller zijn bij het afslaan van datzelfde belang. Met andere woorden, indien er zich een nieuw belang aandient dat betrekkelijk zwak is, zoals klimaatadapatie, zal de wijze waarop dat belang zich organiseert belangrijk zijn voor het veroveren van een plek bij stedelijke (her)inrichting. Om succesvol te kunnen zijn moeten klimaatbelangen zich niet alleen zo structureel mogelijk verbinden met de belangrijkste actoren binnen stedelijke (her)inrichtingsprocessen, zoals woningbouwcorporaties en burgers, maar ook in het stedelijk beleid van de betrokken gemeenten. Het CPC onderzoek laat zien dat dit niet eenvoudig is. Vooral niet omdat de verankering van klimaatbelangen een lange(re) termijn belang vertegenwoordigt. De achtergrond van de dynamiek in het stedelijk gebied bij (her)ontwikkeling en de telkens verschuivende belangen van de betrokken actoren daarbinnen, bemoeilijkt dit aanzienlijk.

Toch lijkt het niet onmogelijk. Mainstreaming, bijvoorbeeld, kan zorgen voor enige consistente inbreng van klimaatbelangen in het beleid van een belangrijke actor, zoals een gemeente. Gecombineerd met enige politieke prioritering (‘een dedicated approach’), kan ook de urgentie daarvan geaccentueerd worden. Indien vervolgens ook andere belangrijke actoren, zoals burgers en woningbouwcorporaties erin slagen om klimaatbelangen te integreren bij de uitvoering van stedelijk ontwikkelingsbeleid, dan lijkt het recept voor succes klaar te liggen. De kernvraag is telkens in welke mate klimaat adaptatie in staat is haar eigen zwakke kanten (lange termijn belang en een zwakke financiële positie) weet te organiseren in stedelijke (her)ontwikkelingsprocessen. Ofschoon gemeenten structureel een belangrijke rol zullen blijven spelen in de implementatie van adaptatie, wordt het meer en meer duidelijk dat in de (mate van) betrokkenheid van andere actoren de sleutel voor succes verborgen zit.

De praktijk heeft laten zien dat stedelijke inrichting toch vooral een pragmatisch proces is waarin vele belangen zich moeten verenigen, waarbij elk belang streeft naar optimalisering. In dat opzicht is steun van elke actor in dit proces welkom om het ontwikkelen van klimaatbestendige steden tot een succes te maken. Ofschoon de weg hiernaar toe lang lijkt, is het een spannende uitdaging waarin de actoren uit de praktijk dit gestalte moeten geven. Maar ook wetenschappers kunnen hier een belangrijke rol in spelen door op tijd en op de juiste wijze nieuwe inzichten aan te reiken.

100