• No results found

buitenland gevestigde bijkantoren en dochterondernemingen

De bepalingen van de antiwitwaswet en van het antiwitwasreglement van de NBB zijn territoriaal van toepassing. Ze zijn dus niet van toepassing op de in het buitenland gevestigde bijkantoren en dochterondernemingen van een Belgische moederentiteit. Met toepassing van datzelfde territorialiteitsbeginsel zijn die bijkantoren en

dochterondernemingen daarentegen onderworpen aan de wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende SWG/FTP van hun land van vestiging. In dit verband kan er een onderscheid gemaakt worden al naargelang het bijkantoor of de dochteronderneming in een EER-land of een derde land gevestigd is.

3.1. Bijkantoren en dochterondernemingen in een ander EER-land.

Wanneer bijkantoren en dochterondernemingen in een ander EER-land gevestigd zijn, hebben die bijkantoren en dochterondernemingen volgens artikel 13, §2, van de antiwitwaswet de verplichting ervoor te zorgen dat de nationale bepalingen van dat ander land die Richtlijn 2015/849 omzetten, worden nageleefd. Met het oog op een goed beheer van de WG/FT-risico’s moet de Belgische moederentiteit van een groep er ook voor zorgen dat haar bijkantoren en dochterondernemingen ook de gedragslijnen inzake SWG/FTP van de groep naleven.

3.2. Bijkantoren en dochterondernemingen in een derde land

Wanneer bijkantoren of dochterondernemingen in derde landen gevestigd zijn, maakt artikel 13, § 3, van de antiwitwaswet een onderscheid al naargelang het derde land al dan niet als gelijkwaardig wordt beschouwd:

• Indien het een derde land is dat minimumvoorschriften oplegt inzake SWG/FTP die minstens even streng zijn als die waarin de antiwitwaswet voorziet, moet de moederentiteit erover waken dat haar bijkantoren en dochterondernemingen in dat derde land de nationale bepalingen inzake SWG/FTP van dat land eerbiedigen. Voorts moet de Belgische moederonderneming ervoor zorgen dat haar bijkantoren en dochterondernemingen de gedragslijnen inzake SWG/FTP van de groep naleven.

• Indien het een derde land is waar de minimumvoorschriften inzake SWG/FTP minder streng zijn dan die waarin de antiwitwaswet voorziet, moet de Belgische moederonderneming erop toezien dat haar betrokken bijkantoren en dochterondernemingen de in de Belgische antiwitwaswet bepaalde voorschriften toepassen (met inbegrip van de voorschriften inzake gegevensbescherming, voor zover het recht van het betrokken derde land dit toestaat). Concreet betekent dit dat de bijkantoren en dochterondernemingen van Belgische groepen naast de lokale maatregelen aanvullende maatregelen moeten nemen om de WG/FT-risico’s doeltreffend te beheersen. Voorts moet de Belgische moederonderneming ervoor zorgen dat haar bijkantoren en dochterondernemingen de gedragslijnen en procedures op groepsniveau volledig naleven.

Indien de lokale wetgeving zich verzet tegen de toepassing van die versterkte regelingen, moet de

moederonderneming passende maatregelen nemen, conform de bepalingen van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/758 van de Commissie van 31 januari 2019 enerzijds en de NBB daarvan in kennis stellen anderzijds.

Wanneer een financiële instelling verrichtingen uitvoert of zakelijke relaties onderhoudt met natuurlijke of rechtspersonen of met juridische constructies zoals trusts of fiducieën, die in een derde land met een hoog risico gevestigd zijn, voorziet artikel 38, eerste lid van de antiwitwaswet in de verplichting om verscherpte

waakzaamheidsmaatregelen toe te passen (zie pagina “Derde landen met een hoog risico”). Wanneer een Belgische moederentiteit een bijkantoor of dochteronderneming in een derde land met een hoog risico heeft opgericht, moet ze dat bijkantoor of die dochteronderneming in principe, met toepassing van artikel 13, § 3, tweede lid van de antiwitwaswet, verplichten om verscherpte waakzaamheidsmaatregelen toe te passen ten aanzien van haar eigen lokaal cliënteel.

De NBB is van oordeel dat de correcte toepassing van de hierboven beschreven wettelijke bepalingen inhoudt dat de Belgische moederentiteit die voornemens is een bijkantoor of dochteronderneming in een derde land te vestigen, een grondige en betrouwbare juridische analyse uitvoert of laat uitvoeren van het wettelijke en reglementaire kader voor SWG/FTP en voor andere hiermee verband houdende aangelegenheden (met name de gegevensbescherming en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer) dat van toepassing is in het land van ontvangst, om te bepalen of dit juridisch kader als gelijkwaardig kan worden beschouwd of, indien dit niet het geval is, om de bepalingen naar lokaal recht te identificeren die minder streng zijn dan die waarin het Belgische recht voorziet en om te kunnen bepalen welke aanvullende verplichtingen de moederentiteit aan haar in het betrokken derde land gevestigde bijkantoor of dochteronderneming moet opleggen. Aangezien het lokaal toepasbare juridische kader kan evolueren,

Page 6 of 7

Belgische moederondernemingen: commentaar en aanbevelingen van de NBB | nbb.be

is de NBB van mening dat de moederentiteiten over gepaste mechanismen moeten beschikken om snel op de hoogte te zijn van alle relevante wetgevende of regelgevende wijzigingen in de derde landen waar bijkantoren of dochterondernemingen van de groep gevestigd zijn. Ze moeten hun juridische analyses in kwestie op basis daarvan bijwerken om, in voorkomend geval, snel de maatregelen te kunnen nemen die ten gevolge van die wetgevende of regelgevende wijzigingen vereist zijn ten aanzien van hun betrokken bijkantoren of dochterondernemingen. De NBB verwacht dat de Belgische moederentiteiten in staat zijn om haar, op eerste verzoek, een kopie te verstrekken van hun bijgewerkte juridische analyses voor elk derde land waarin de groep bijkantoren of dochterondernemingen heeft en om aan te tonen dat de aanvullende maatregelen die aan die bijkantoren of dochterondernemingen worden opgelegd, ervoor zorgen dat de voorschriften even streng zijn als de voorschriften waarin de Belgische wetgeving voorziet.

Tot slot wordt er, conform artikel 14 van de antiwitwaswet, aan herinnerd dat de financiële instellingen geen bijkantoor of vertegenwoordigingskantoor mogen openen in de landen die door de Koning zijn aangewezen met toepassing van artikel 54 van de antiwitwaswet.

Belgische dochterondernemingen en bijkantoren

Wettelijk en reglementair kader

• Antiwitwaswet: Art. 13, § 1

• Antiwitwasreglement van de NBB: Art. 26

Commentaar en aanbevelingen van de NBB

Deze pagina heeft betrekking op de dochterondernemingen naar Belgisch recht of de in België gevestigde bijkantoren die deel uitmaken van een groep waarvan de moederonderneming een financiële instelling is die ressorteert onder buitenlands recht (ander EER-land of derde land). Aangezien de Belgische wet- en regelgeving inzake SWG/FTP territoriaal van toepassing is, moet er in dit geval worden op gelet dat de op groepsniveau bestaande coördinatie op het vlak van SWG/FTP, geen afbreuk doet aan de wettelijke bevoegdheid van de dochterondernemingen naar Belgisch recht en de in België gevestigde bijkantoren om in België te voldoen aan hun wettelijke en reglementaire verplichtingen inzake SWG/FTP.

Hiertoe dient de Belgische entiteit (dochteronderneming naar Belgisch recht of in België gevestigd bijkantoor) de overeenstemming van de gedragslijnen en procedures van de groep met de in België geldende wettelijke en reglementaire bepalingen inzake SWG/FTP te analyseren (zie punt 1) en erop toe te zien dat haar

moederonderneming indien nodig bepaalde maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat zij deze bepalingen te allen tijde kan naleven (zie punt 2). Indien alle of een deel van de taken van de AMLCO van de Belgische entiteit worden uitbesteed aan de moederonderneming of aan een andere entiteit van de groep, moet ook bijzondere aandacht worden besteed aan de aanbevelingen van de NBB op dit gebied (zie punt 3).

1. Analyse van de overeenstemming van de gedragslijnen en procedures van de groep inzake SWG/FTP met de in België geldende wettelijke en reglementaire bepalingen inzake SWG/FTP

Overeenkomstig artikel 26 van het antiwitwasreglement van de NBB verwacht de NBB dat de AMLCO’s van de Belgische dochterondernemingen of bijkantoren die deel uitmaken van een buitenlandse groep, beoordelen of de op groepsniveau vastgestelde gedragslijnen en procedures ter voorkoming van WG/FT overeenstemmen met de in artikel 8 van de antiwitwaswet bedoelde bepalingen en met de bepalingen van het antiwitwasreglement van de NBB, voordat ze deze ten uitvoer leggen. Deze conformiteitsanalyse moet worden bewaard binnen de Belgische entiteit en op eerste verzoek aan de NBB kunnen worden voorgelegd.

Als de op groepsniveau vastgestelde gedragslijnen en procedures ter voorkoming van WG/FT de correcte

toepassing van de hierboven vermelde bepalingen door de Belgische entiteit kunnen hinderen, moet de AMLCO van de betrokken Belgische entiteit de moederonderneming verzoeken om te worden vrijgesteld van de toepassing van de op groepsniveau vastgestelde gedragslijnen en procedures, teneinde de geïdentificeerde onverenigbaarheid te verhelpen. Als de door de groep opgelegde maatregelen aan de hand van deze vrijstellingsprocedure niet in overeenstemming kunnen worden gebracht met de voornoemde bepalingen, moet de AMLCO de NBB hiervan op de hoogte brengen, teneinde deze laatste in staat te stellen de gevolgen hiervan te onderzoeken en te bepalen welke maatregelen moeten worden genomen om deze situatie te verhelpen, in voorkomend geval in het kader van haar samenwerking met de bevoegde toezichthoudende autoriteit van het land van herkomst.

Page 1 of 2

Belgische dochterondernemingen en bijkantoren | nbb.be

2. Governancemechanismen binnen de groep

Op het vlak van governance mogen de organisatie en het bestuur van de groep niet indruisen tegen de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake SWG/FTP waaraan de dochterondernemingen naar Belgisch recht en de in België gevestigde bijkantoren zijn onderworpen.

Zo moet worden gewaarborgd dat geschikte interne mechanismen binnen de groep het mogelijk maken om de autonomie inzake SWG/FTP van de beleidsbepalende organen van de Belgische entiteit te behouden. Deze mechanismen moeten met name berusten op:

1. een goede taakverdeling tussen de AMLCO van de groep en de Belgische AMLCO;

2. een governancesysteem op het niveau van de moederonderneming dat de autonomie van de Belgische entiteit op het vlak van SWG/FTP eerbiedigt en, met name, het feit dat het SWG/FTP-beleid van de Belgische entiteit effectief wordt gestuurd door de beleidsbepalende organen van de Belgische financiële instelling (raad van bestuur en directiecomité of effectieve leiding);

3. een systeem voor de wederzijdse uitwisseling van informatie binnen de groep, waarbij zowel de AMLCO van de groep als de AMLCO van de Belgische entiteit nuttige informatie kan ontvangen; en

4. een systeem voor het beheer van belangenconflicten binnen de groep dat de SWG/FTP-gerelateerde aspecten omvat.

De beleidsbepalende organen (raad van bestuur en directiecomité of effectieve leiding) van de dochteronderneming naar Belgisch recht of het in België gevestigde bijkantoor dienen toe te zien op de tenuitvoerlegging van deze mechanismen op het niveau van de moederonderneming. Daarnaast moeten ze ook waarborgen dat de

moederonderneming ten volle rekening houdt met de noodzaak om passende menselijke en technische middelen toe te wijzen aan de AMLCO van de Belgische entiteit of, in voorkomend geval, aan de AML-cel, om deze in staat te stellen effectief te voldoen aan de Belgische wettelijke en reglementaire verplichtingen inzake SWG/FTP. Bijzondere aandacht moet ook worden besteed aan de middelen van de interneauditfunctie van de Belgische entiteit,

aangezien deze functie moet controleren of het binnen de Belgische entiteit ingevoerde SWG/FTP-beleid volledig in overeenstemming is met de in België geldende wettelijke en reglementaire bepalingen inzake SWG/FTP.

3. Uitbesteding binnen de groep van taken van de AMLCO van de Belgische entiteit

De bovenstaande aanbevelingen zijn ook van toepassing wanneer de taken van de AMLCO van de Belgische entiteit volledig of gedeeltelijk worden uitbesteed aan de buitenlandse moederonderneming of aan een andere entiteit van dezelfde groep.

Voor de in punt 1 beschreven analyse van de overeenstemming van de gedragslijnen en procedures van de groep geldt het volgende:

• bij een gedeeltelijke uitbesteding dient de analyse te worden uitgevoerd door de AMLCO van de Belgische entiteit met betrekking tot al zijn/haar taken en aangevuld te worden met een impactanalyse van deze uitbesteding die aantoont dat deze geen afbreuk doet aan de naleving van de in België geldende wettelijke en reglementaire bepalingen inzake SWG/FTP;

• als alle taken van de AMLCO van de Belgische entiteit worden uitbesteed aan de moederonderneming of aan een andere entiteit van dezelfde groep, moeten de conformiteitsanalyse en de impactanalyse van de voornoemde uitbesteding naargelang het geval worden uitgevoerd door de AMLCO of door de

hooggeplaatste leidinggevende die de rol van AMLCO vervult, die in voorkomend geval wordt bijgestaan door een verbindingspersoon die op de loonlijst van de Belgische entiteit staat. Deze analyse moet worden bewaard binnen de Belgische entiteit en op eerste verzoek aan de NBB kunnen worden voorgelegd.

Verder zijn de in punt 2 hierboven opgenomen interne governancemechanismen van de groep volledig van toepassing. Daarnaast moet de Belgische entiteit bijzondere aandacht besteden aan de goede naleving van deze governanceregels op het niveau van de moederonderneming.

Voor meer informatie over uitbesteding wordt ook verwezen naar de pagina’s “Governance” en “Nakoming van verplichtingen door derden”.

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN