• No results found

Bruce werd verlegen en greep een glas, verslikte zich, hoestte, zoodat Talman medelijden kreeg

In document J.J. Slauerhoff, Schuim en asch · dbnl (pagina 158-162)

‘Enfin, je bent er. Trek die zwarte soepjas uit. Neem een bad, droog je af, schiet

een kimono aan, vijf minuten werk.’

Ook Young werd naar het bad gestuurd. Bruce kwam al spoedig terug in een grijze

kimono, bevreesd voor zijn figuur. Maar niemand lette op hem. De dollars waren

opgestreken, nieuwe weddenschappen aangegaan of Bruce dronken zou worden of

niet. Talman en Dupérier waren in een hevig debat geraakt. Talman oreerde:

‘De drank is het eenigste wat ons in dit ellendige land er bovenop houdt. Vraag

eens aan de lui van de schepen wat ze zonder drank zouden moeten beginnen. Zonder

drank geen zaken, geen gezellig huis. Is er een kerk zoo groot als het Astor House

in Sjanghai? En heeft Josiah hier in dit ellendige Sjin Nan Foe niet meer gasten op

den vroegen morgen dan Rissler vanavond in zijn kerk? En jullie, Dupérier, kruipen

in 't hol, lichtschuw dat je bent, niemand zegt een woord of tapt een mop.’

‘Maar wij slaan ook den boel niet kort en klein, wij krijgen geen leverziekte, ons

werk doen wij even goed of beter.’

Zoo wisselden zij elkaar af. De meesten begrepen het niet, Fransch was hun taal

niet; ook Bruce kon het zoo gauw niet volgen.

‘Waar hebben jullie het zoo druk over?’

‘Come on, dok, zorg dat ik mijn tweede weddenschap ook win. Doe je best.’ En

Talman schonk hem eigenhandig in.

‘Dat is gemeen! riep Dupérier. Je moet hem de vrijheid laten.’

‘Maar waar hebben jullie het toch zoo druk over?’ hield Bruce vol, terwijl hij

verstrooid een veel te groote slok nam.

‘Over de voordeelen van het bacchantische en de nadeelen van het boeddhistisch

geloof.’

‘En is dat de moeite waard zich zoo over op te winden, terwijl jullie van het ware

geloof niets af weten, niet willen weten? Dupérier heeft zijn huis vol afgodsbeelden,

jij vol flesschen, en ik wed dat er geen bijbel, geen preek, zelfs geen wandtekst in

huis is.’

‘Leve Christus! brulde Talman opeens, die kon water in wijn veranderen. Jammer

dat hij het niet vaker deed. En later water in zijn wijn deed inplaats van andersom.

Als ik hem was geweest, had ik den heelen oceaan behandeld. Wat een gemak voor

de zeevaart!’

Zoo sloeg hij door tot Bruce het niet meer aanhooren kon, opstond en gaan wilde,

maar och arme, in de plooien van zijn kimono verward, struikelde en viel. Onder

daverend gelach ging hij weer zitten; zijn toorn was verdwenen onder het gevoel

weer bespottelijk te zijn. Hij kon zoo tóch niet weg. Zijn kleeren waren nog drijfnat

en kon hij niet aankrijgen. In de kimono ongezien zijn huis binnensluipen, zou ook

niet gaan, want na den dienst zat de halve gemeente natuurlijk bij hem in de veranda

limonade of chocola te drinken met nabetrachting.

Talman had den boy een nieuwe plaat op laten zetten met een oorverdoovende,

schallende foxtrot. Gesprekken waren zoo onmogelijk; wat hadden ze elkaar ook te

zeggen? Zwijgend drinken, dat was de zuiverste toestand als de voorraad grappen

en het shipping news waren uitgeput.

Bruce mijmerde stil voor zich heen en zijn gedachten kregen richting door de plaat

die den lof van ‘Old Shanghai’ zong. Daar was hij geweest, twee jaar geleden, toen

Mrs. Bruce haar vierde meisje had gekregen, dat evenals de twee vorige tot de hel

gepredestineerd was. Een paar maanden daarna, een scène niet christelijk, gewoon

tusschen twee te lang gehuwde menschen. Het was Bruce te machtig geworden. Een

Bi I stoomer lag op vertrek; hij had wat ingepakt en passage genomen. Aan boord

bemoeide zich niemand met den slechtgekleeden zonderling; hij voelde zich zoo

eenzaam dat hij weer heimwee kreeg. Gelukkig viel hem, een middag verlaten op

het wandeldek zittend, in, dat zij vóór de Ya Lou zouden aankomen, waarop hij den

vorigen dag nog tiffin had genomen in gezelschap van bevriende officieren. Hij wist

dat zij in Sjanghai altijd regelrecht naar het Astor Hotel gingen. Daar zou hij intrek

nemen en hen ontmoeten en zien wat voor gezicht zij zouden zetten. Zoodoende zou

hij niet alleen in Sjanghai rondzwalken. Dat hij zoo een stuk van de ontvluchte

omgeving moedwillig weer opzocht, viel hem niet in. Zijn vrijheidsverlangen was

niet absoluut genoeg.

Het liep dan ook verkeerd af. Tot zijn schrik had hij, schuchter de wijde hall van

het hotel binnengaand, van den hautainen chef vernomen, dat de minste kamer tien

dollar kostte, zonder maaltijden, zoodat hij in een week door zijn geld heengeslapen

zou zijn. Hij was afgezakt naar een Chineesch hotel; eigenlijk voelde hij zich daar

ook beter thuis, hoewel bedden en badkamers te vies waren om te

gebruiken. Toch zat hij den volgenden dag in de danszaal van het Astor House achter

een groot blad thee en gebak, waar hij bijna niet aan durfde raken, tusschen de keurig

in sjantoeng en palm-beach gekleede employés van de groote handelshuizen,

sommigen al in evening dress, en hij voelde zich onbehagelijk in zijn tot den hals

gesloten zwarte jas. Maar als de zeelui kwamen, die hier evenmin als hij thuishoorden,

dan zou het wel dragelijker zijn. Hij zag de paren dansen en schokken tegen de maat

van de hysterische muziek in. Hij dacht er niet aan dat deze muziek, evenals

Ford-auto's, als hijzelf, als nasale niggersongs en dwepende psalmen, en nog veel

In document J.J. Slauerhoff, Schuim en asch · dbnl (pagina 158-162)