• No results found

in de vorige hoofdstukken is uitvoerig aandacht besteed aan lijnvormige beplantingen in historische tuinen en parken: bomenlanen, hagen, berceaus, enz. in dit hoofdstuk bespreken we het gebruik van bomen in groepsverband: de bosquets van de klassieke Franse tuinen en de boomgroepen en bospartijen van de landschappelijke tuinen. Ook gespecialiseerde tuinen zoals arboreta, pineta en rosaria worden in dit hoofdstuk behandeld. de jacht- en productiebossen komen in het volgend hoofdstuk aan bod. 1. bekNOpt histOrisCh OverZiCht

• De renaissance

in de italiaanse renaissancetuinen bestond een strikte scheiding tussen de tuin, waarin de natuur was getemd, en het bos, dat de wilde, ongerepte natuur symboliseerde. in verschillende renaissancetuinen lag er een wild bos (bosco of boschetto) aan de rand van de tuin, dat contrasteerde met de ‘getemde’ natuur in de parterres. hoewel het duidelijk van de tuin gescheiden was, maakte het niettemin deel uit van de totale compositie.270

• De klassieke Franse tuinkunst

in de klassieke Franse tuin was de natuur getemd en ondergeschikt aan de wil van de vorst. dit gold ook voor het bos, dat nu in de tuinen geïntegreerd werd in de vorm van het bosquet. de Franse term bosquet is ontleend aan het italiaans boschetto, ‘klein bos’. in tegenstelling met de italiaanse boschetto was het Franse bosquet echter zorgvuldig aangelegd en formeel ingericht. Bosquets hadden een regelmatige, geo-metrische plattegrond en waren meestal omgeven door hoge hagen. de opvulling (fourré) bestond uit bomen en struiken, meestal aangeplant in een regelmatig plantverband. Bosquets werden ook ‘cabinets’, ‘salons’ of ‘salles (de verdure)’ genoemd.271 Ze dienden in de eerste plaats om er te wandelen maar er konden ook feesten gehouden worden. sommige bosquets herbergden een looftheater (théâtre), andere waren ingericht als labyrint.

dezallier d’argenville onderscheidde vier types:272

1. bosquets de moyenne futaie à hautes palissades: deze bosquets werden op dezelfde wijze beheerd als een middelhoutbos en waren omgeven door hoge hagen of palissades. de opgaande bomen die tussen het hakhout stonden waren tussen de 8 en 12 m hoog.273

270 Mader 2006, 81.

271 Wimmer 2001, 44, dezallier d’argenville 1747, 71. 272 dezallier d’argenville 1747, 73-74.

273 “On les apelle moyenne futaie, parce que les arbres qui les composent ne parviennent jamais à cette grande élévation de la haute-futaie; ils ne passent guére trente ou quarante pieds de haut.”

2. bosquets découverts et à compartiment: deze bosquets waren niet met bomen beplant maar beston-den uit gazons met symmetrisch aangeplante sierstruiken. de dreven in deze bosquets bestonbeston-den uit linden of paardenkastanjes en lage hagen (maximaal 90 cm hoog).

3. bosquets plantés en quinconces: deze bosquets bestonden uit opgaande bomen (haute futaie) die volgens het quinconceverband aangeplant waren. deze bosquets hadden geen hagen.

4. bois verts: deze bosquets bestonden uit wintergroene gewassen, zoals dennen, sparren en hulst. in het begin van de 18e eeuw waren ze nog zeer zeldzaam, maar naar het eind van de 18e eeuw toe werden ze talrijker.

de hoge hagen of palissades die de bosquets omgaven, bestonden meestal uit beuk of haagbeuk. voor de opvulling van de bosquets (fourré) werden diverse boomsoorten gebruikt, zoals eik, olm, wilde kastanje, beuk, esdoorn, haagbeuk, hazelaar en meidoorn. in natte gebieden werden populieren, elzen, berken en wilgen aangeplant.274

in het tweede kwart van de 18e eeuw evolueerde de barok geleidelijk aan naar het rococo. rococotuinen onderscheidden zich van baroktuinen door hun speelsheid, hun verfijning en hun grotere diversiteit. aan de natuur werd meer ruimte gegeven, maar de aanleg zelf bleef geometrisch. in vergelijking met de barok nam het plantensortiment sterk toe. vanaf ca. 1720 werd het in engeland mode om bomen en struiken uit Noord-amerika in de tuinen aan te planten. deze ‘exoten’ werden zowel in de parterres als in de bosquets

274 Wimmer 2001, 47.

Fig. 39 Boomgroep in het arboretum Kalmthout (foto: T. Van Driessche)

aangeplant. Zo publiceerde robert Furber in 1727 een plan voor een parterre de pieces coupées, dat zowel met bloemen als met uitheemse bomen beplant was. in de bosquets verschenen steeds meer altijdgroene planten, zoals hulst (ilex).275 de poederlé (1792) vermeldt dat bonte hulstvariëteiten gebruikt werden om bosquets d’hiver te vormen.276 Ook rozen werden steeds vaker in de bosquets aangeplant.277

• De landschappelijke stijl

de landschappelijke stijl is geen eenvormige stijl: in zijn ruim 200-jarige geschiedenis heeft hij een hele evolutie doorgemaakt en er kunnen verschillende varianten onderscheiden worden.278 alle landschap-pelijke tuinen hebben echter met elkaar gemeen dat ze geïnspireerd zijn op het voorbeeld van de na-tuur. de natuur werd als eenheid ervaren en bijgevolg moest ook de tuin een geheel vormen (one perfect whole). dit had belangrijke gevolgen voor het plantengebruik. symmetrie en regelmatige geometrische

275 Wimmer 2001, 69-73. 276 de poederlé 1792, 19. 277 de poederlé 1792, 259.

278 voor de geschiedenis van de landschappelijke stijl in belgië, zie duquenne 2001. voor de geschiedenis van de landschappelijke stijl in Nederland, zie tromp 2012.

Fig. 40 Clumps in kleine tuinen (Czartoryska 1805, gereprodu-ceerd in Wimmer 2001, p. 135).

vormen komen niet voor in de natuur en werden dan ook door liefhebbers van de landschappelijke stijl afgewezen. bomen en struiken mochten daarenboven niet in het keurslijf van architecturale vormen gedwongen worden. rechte dreven, strak geschoren hagen en vormsnoei werden niet langer op prijs gesteld. bomen en struiken moesten aangeplant worden zoals ze in de natuur voorkwamen, onder meer in de vorm van clumps, shrubberies en natuurlijk ogende bospartijen.

de term clump kan in het Nederlands het best vertaald worden als ‘boomgroep’. de eerste clumps werden aangelegd door de engelse landschapsarchitect William kent (1685-1748). Ze waren rond of ovaal en be-stonden uit een beperkt aantal opgaande bomen.279 volgens Christian Cay Lorenz hirschfeld (1742-1792) mocht een clump maximaal 30 bomen tellen.280 het aantal boomsoorten in een clump was doorgaans zeer beperkt. Clumps werden vooral aangeplant op hoger gelegen plaatsen of aan de rand van een gazon. er stonden dikwijls zitbanken of tuinbeelden.281 voorbeelden van clumps zijn onder meer te vinden in het park van kasteel bulskampveld in beernem, dat ontworpen werd door emile gallopin (1851-1919).282

de term shrubbery werd in engeland vanaf ca. 1750 gebruikt om een bepaald type struikgroepen in landschappelijke tuinen aan te duiden. in tegenstelling met clumps bestonden shrubberies oorspronke-lijk vooral uit sierstruiken en heesters. in de 19de-eeuwse shrubberies werden ook bomen en bloemen aangeplant. Shrubberies werden trapsgewijs opgebouwd, waarbij de laagste struiken en heesters aan de rand en de hoogste in het midden stonden. de struiken werden zodanig gekozen dat de kleuren en de bloeiperioden op elkaar aansloten, naar analogie van bloembedden.283 bij de aanleg van een shrubbery was het niet ongewoon snel groeiende en traag groeiende soorten door mekaar aan te planten. de snel groeiende soorten zorgden ervoor dat de shrubbery snel de gewenste omvang bereikte. Na verloop van tijd werden de snel groeiende soorten echter op lage hoogte afgezet of gerooid, zodat de traag groeiende soorten zich verder konden ontwikkelen. de shrubberies maakten tijdens hun levenscyclus dus een hele evolutie door.284 dit gold trouwens ook voor clumps.285

in Frankrijk en belgië werd de term shrubberies niet gebruikt. boom- en struikgroepen werden hier meestal aangeduid met de term ‘massifs’. deze term is echter ruimer dan ‘shrubberies’. hij verwijst naar homogene beplantingen in het algemeen. er bestaan massifs de gazon, massifs de fleurs, massifs d’arbustes, massifs d’arbres, enz.286 de term massieven wordt ook in vlaanderen gebruikt maar is geen standaardnederlands.

279 Wimmer 2001, 99-101 280 reichwein 2008, 41 281 bona 1862, 38-39. 282 https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/relict/88988 283 Wimmer 2001, 101-102. 284 Wimmer 2001, 100-102; Laird 1999, 99-130.

285 Lancelot ‘Capabiblity’ brown (1716-1783) bijvoorbeeld had de gewoonte snel groeiende sparren aan te planten tussen de bomen van zijn clumps. de sparren dienden als tijdelijke bescherming voor de trager groeiende boomsoorten en werden na verloop van tijd uitgedund. Wimmer 2001, 107.

Fig. 41 beplantingsplan voor een shrubbery (Czartoryska 1805) met legende van Wimmer (2001).

Naast boom- en struikgroepen waren ook bospartijen belangrijke vormgevingselementen van de land-schappelijke stijl. bospartijen waren composities van boomgroepen.287 Ze bestonden doorgaans uit ver-schillende soorten en lagen, zoals in de natuur. voor een grote bospartij waren volgens Friedrich Ludwig von sckell 400 tot 1000 bomen en struiken nodig, voor een kleine 100 tot 300.288 bij de vormgeving van de bospartijen werd rekening gehouden met de principes van de landschapsschilderkunst. Warme en koude kleuren, lichte en donkere kleuren wisselden elkaar af. kleuren konden ook aangewend worden om een dieptewerking te creëren: lichte kleuren op de voorgrond, donkere kleuren op de achtergrond. de kleurschakeringen moesten gespreid zijn over een grote oppervlakte. Felle kleurcontrasten zoals de combinatie van groene met bruinbladige gewassen of gewassen met zilver- of goudbonte bladeren, wer-den vóór 1840 meestal vermewer-den. Ook de hoogte van de bomen was van belang, daarom mochten snel groeiende en traag groeiende soorten niet door elkaar aangeplant worden. het silhouet van de bospar-tijen moest veeleer golvend dan recht zijn.289

287 Conan s.d., 39-40. 288 reichwein 2008, 43.

289 reichwein 2008, 43, Wimmer 2001, 104-105.

Fig. 42 Voorbeelden van boomgroepen (André 1879).

in de landschappelijke stijl werden bomen en struiken evenals tuingebouwen en beelden gebruikt om bepaalde gevoelens en stemmingen op te roepen. volgens William shenstone (1714-1763) hadden alle bomen een karakter, net zoals mensen (“All trees have a character analogous to that of men”).290 het ka-rakter van de bomen lag in hun uiterlijk voorkomen (zuilvorm, treurvorm), hun bloeitijd en bloeiwijze alsook in hun bladkleur, bladvorm en bladgrootte. doordat bomen een individueel karakter hadden, kregen solitaire bomen een belangrijke plaats toebedeeld in landschappelijke tuinen en parken. de eerste solitaire bomen werden aangeplant aan de rand van bospartijen, om de contouren ervan minder scherp te maken. Na verloop van tijd werd de afstand tussen de vrijstaande boom en het bos steeds groter zodat de solitaire boom een tuinelement op zichzelf werd. solitaire bomen dienden vaak als eindpunt van een zichtas; ze konden echter ook dienen om verschillende elementen met elkaar te verbinden of om een rechte lijn te onderbreken. solitaire bomen konden volgens bona worden aangeplant op kruispunten van wegen, langs een waterloop, bij een brug of naast een weg die naar een bos leidt.291

Omdat solitaire bomen er ‘natuurlijk’ moesten uitzien, werden ze niet gesnoeid zoals laanbomen. Ze werden ook niet gerooid als ze begonnen te kwijnen. een kwijnende boom was juist uitermate geschikt om een melancholische stemming op te roepen.

290 shenstone, Unconnected Thoughts on Gardening, 1764, geciteerd door Wimmer 2001, 91. 291 bona 1862, 40-41.

sommige landschapsarchitecten zoals Friedrich Ludwig von sckell (1750-1823) plantten twee of meer bomen vlak bij elkaar, zodat het leek alsof ze één boom vormden. hermann von pückler-Muskau (1785-1871) plantte zelfs verschillende soorten zoals berk, els, wilg en eik samen in één plantgat.292 in Neder-land noemt men zulke beplantingen ‘boomboeketten’.293

de landschappelijke stijl maakte graag gebruik van uitheemse bomen omdat ze een rijker kleurenpalet hadden dan de inheemse bomen. volgens kurt Wein (1931) zou de landschappelijke stijl zelfs het ge-bruik van de uitheemse soorten gestimuleerd hebben. deze stelling is echter betwistbaar.294 sommige vertegenwoordigers van de landschappelijke stijl zoals Lancelot brown (1716-1783) stonden afwijzend tegenover exotische nieuwigheden. Johann gustav Meyer (1816-1877) adviseerde uitheemse bomen en struiken slechts aan te planten in de pleasure ground, d.w.z. de tuin rondom het huis. in het landschap-pelijk park moest de voorkeur gegeven worden aan inheemse soorten.295

• De eclectische of gemengde stijl

Omstreeks 1800 begonnen de opvattingen over de landschappelijke tuin geleidelijk aan te veranderen. humphrey repton (1752-1818) maakte een duidelijk onderscheid tussen het huis en de tuin enerzijds en het park anderzijds. in het park moest alles natuurlijk lijken maar de omgeving van het huis mocht formeel en kunstmatig zijn. terwijl het huis in de 18e eeuw zonder overgang in het landschap stond, werd het nu omgeven met een gecultiveerde, formele tuin met een zeer soortenrijke (exotische) beplanting (pleasure ground). 296

de meeste 19e-eeuwse tuin- en landschapsarchitecten pasten het door repton geïntroduceerde zone-ringsprincipe consequent toe. hubert van hulle bijvoorbeeld onderscheidde bij grote kasteeldomeinen vier zones: ‘la partie horticole’, ‘la partie paysagère’, ‘la partie forestière’ en ‘la partie agricole’.297

de harmonische kleurencombinaties die kenmerkend waren voor de ‘klassieke’ landschappelijke stijl, raakten vanaf ca. 1840 uit de mode. in de tweede helft van de 19e eeuw gaven de meeste tuinliefhebbers de voorkeur aan contrasterende kleuren, zoals geel/paars, groen/rood, blauw/oranje enz.. de contraste-rende kleuren werden eerst toegepast op de tuinen en later ook op de parken. Zo werden groene loofbo-men graag gecombineerd met bruine beuken of rode Japanse esdoorns. Ook de rode herfstkleuren van Noord-amerikaanse eiken werden erg gewaardeerd.298 een andere boomsoort die zich leende voor het creëren van contrasten, was de bonte vederesdoorn (Acer negundo ‘Variegatum’), die vaak gecombineerd werd met naaldbomen.299

vanaf het midden van de 19e eeuw nam het gebruik van uitheemse soorten in landschappelijke parken sterk toe. vele landschapsarchitecten pasten uitheemse soorten toe om een bijzondere kleurstelling te

292 reichwein 2008, 39. 293 Maes 2011, 24. 294 Wimmer 2001, 95. 295 Meyer 2010, 101. 296 kamphuis 2014, 82. 297 van hulle 1891. 298 Wimmer 2001, 151.

realiseren, die zich onderscheidde van de inheemse beplanting. dit komt onder meer tot uiting in het ontwerp voor de kasteeltuin en het parkbos-Oost van hingene, dat eduard keilig in 1883 leverde voor de hertog d’ursel. in dit bosquet werden minstens 114 eiken uit Noord-amerika aangeplant: moeraseik (Quercus palustris), scharlakeneik (Quercus coccinea) en tweekleurige eik (Quercus bicolor), naast Noorse esdoorn (Acer platanoides ‘schwedleri’) en hongaarse zilverlinde (Tilia petiolaris). door hun hoogte en hun uitwaaierende vorm verschaften de Noord-amerikaanse eiken de tuinkamer zowel een regelmatige en open onderbouw als een aaneensluitend loofdak. de Noorse esdoorn en de hongaarse zilverlinde werden waarschijnlijk gebruikt voor de boomgroepen. een aantal bomen met een bijzondere vorm of kleurstelling werd als blikvanger toegepast: amerikaanse grootbladige en bruine beuken (Fagus grandi-folia en Fagus sylvatica ‘atropunicea’), amberbomen (Liquidambar styraciflua), keizersbomen (Paulownia tomentosa), Japanse honingbomen (Sophora japonica) en goudiepen (Ulmus carpinifolia ‘Wredei’). het kleurenpalet werd nog aangevuld met heesters zoals bezembrem (Cytisus scoparia), Japanse bottelroos (Rosa rugosa), witte Japanse anemoon (Anemone hupehensis var. Japonica ‘alba’) en vogelkers (Prunus padus). de leveranciers waren Charles van geert uit kalmthout, p.J. Looymans & Zoon uit Oudenbosch (Nederland), Conrad appel uit darmstadt en van de Wiele uit puurs.300

terwijl bomen voor bospartijen voornamelijk gekozen werden omwille van hun kleur, werden solitaire bo-men en bobo-men voor boomgroepen geselecteerd omwille van hun expressieve karakter. daartoe behoorden onder meer vederesdoorn (Acer negundo), trompetboom (Catalpa bignonioides), Libanonceder (Cedrus li-bani), virginische jeneverbes (Juniperus virginiana), europese lork (Larix decidua), tulpenboom (Lirioden-dron tulipifera), Weymouthden (Pinus strobus), italiaanse populier (Populus nigra ‘italica’), gewone robina (Robinia pseudoacacia), treurwilg (Salix babylonica ‘pendula’) en moerascipres (Taxodium distichum).301

• Gespecialiseerde tuinen (arboreta, pineta, rosaria, enz.)

de sterke toename van het aantal uitheemse soorten leidde vanaf het einde van de 18e eeuw tot het ontstaan van gespecialiseerde tuinen, zoals arboreta, pineta, rozentuinen, woodland gardens, rotstuinen, heidetuinen en varentuinen.

een arboretum is een tuin die dient voor het verzamelen van houtige gewassen. in de praktijk is het niet altijd eenvoudig om een arboretum van een park te onderscheiden. de term arboretum bestond reeds in de renaissance maar zijn huidige betekenis heeft hij pas in de 19e eeuw gekregen. in de arboreta werden de bomen niet volgens pittoreske criteria maar wel volgens wetenschappelijke criteria aangeplant. in de eerste helft van de 19e eeuw werden de bomen meestal aangeplant volgens het alfabet of volgens de systemen van de Jussieu, de Candole of Linnaeus. Na 1850 werden de soorten ook gegroepeerd volgens

300 hebbelinck 2012, 215-216; hebbelinck 2004, 45-46. 301 Wimmer 2001, 95.

de plantengeografie.302 bekende arboreta in vlaanderen zijn gelegen in koekelare303, tervuren304, kalm-thout305 en Wespelaar306.

een pinetum is een tuin die dient voor het verzamelen van naaldbomen. reeds in de 18e eeuw bestonden er bosquets die met naaldbomen gevuld waren. de eerste echte pineta ontstonden pas in het begin van de 19e eeuw. een van de oudste bekende pineta in belgië werd in 1802 aangelegd door baron de serret op zijn domein in beernem bij brugge. in 1839 publiceerde hij een catalogus van zijn collectie in het britse Gardener’s Magazine.307 in engeland bereikte de coniferenmode omstreeks 1840 een hoogtepunt. tussen 1829 en 1854 werden verschillende nieuwe coniferen geïntroduceerd uit het westen van de verenigde staten, zoals edelspar (Abies procera), Lawsoncipres (Chamaecyparis lawsoniana), douglasspar (Pseu-dotsuga), Sequoia en mammoetboom (Sequoiadendron).308 de teelt van coniferen voor tuinen en parken bleek commercieel erg interessant.

rozen werden al sinds de middeleeuwen in de tuinen aangeplant, maar de eerste collectietuinen of rosa-ria ontstonden pas in het eerste kwart van de 19e eeuw. beroemde 19de-eeuwse rozentuinen waren onder meer de ronde Rosary van humprey repton in ashridge en de rozentuin van de Jardin de Luxembourg in parijs. Joséphine de beauharnais, de echtgenote van Napoleon, kweekte rozen in haar tuinen van Mal-maison. bekende rozentuinen in vlaanderen bevinden zich in sint-pieters-Leeuw (rozentuin Coloma)309

en kortrijk (internationale rozentuin bij kasteel ’t hooghe)310.

in het eerste kwart van de 19de eeuw ontstond in engeland het idee om uitheemse bomen en struiken zoals rododendrons en camelia’s in een ‘natuurlijke’ omgeving te tonen. Woodland gardens leken op natuurlijke bossen (woodland), maar omdat ze overwegend uit uitheemse soorten bestonden, waren ze onmiddellijk herkenbaar waren als een werk van de mens (garden). Woodland gardens waren soms zeer uitgestrekt. een woodland garden in Cragside (Northumberland), aangelegd in de jaren 1890, telde hon-derdduizenden rododendrons.311

in de eerste helft van de 19e eeuw kwam ook de rotstuin in mode. O. du vivier wijdde er in 1856 een in-teressante bijdrage aan in La Belgique horticole. hij vond dat de belgische rotstuinen, in vergelijking met de engelse, veel te gekunsteld waren. rotstuinen moesten voor hem in de eerste plaats een imitatie zijn van de natuur. dit gold zowel voor de rotsen als voor de vegetatie. in zijn bijdrage geeft hij een uitvoerige beschrijving van de verschillende soorten bloemen, grassen, naaldbomen en varens die geschikt zijn voor de aanleg van rotstuinen. Ook benadrukte hij dat er in de onmiddellijke omgeving van een rotstuin geen formele elementen zoals parterres, plates-bandes en gazons mochten voorkomen.312

302 Wimmer 2001, 155-156 303 http://www.natuurenbos.be/nl-be/domeinen/west-vlaanderen/arboretum-koekelare 304 http://www.arboretum-tervuren.be/ 305 http://www.arboretumkalmthout.be/ 306 http://www.arboretumwespelaar.be/ 307 de serret 1839 308 Wimmer 2001, 157. 309 http://www.natuurenbos.be/nl-be/domeinen/vlaams-brabant/rozentuin_Coloma 310 http://www.rozentuinkortrijk.be/ 311 Wimmer 2001, 160. 312 Du Vivier 1856, 82-94.

heidetuinen en varentuinen waren erg populair in engeland en duitsland. heide werd in duitsland ook op begraafplaatsen aangeplant.313 in belgië komen slechts weinig heide- en varentuinen voor maar er zijn wel tuinen en parken waarvan kleine compartimenten als heidetuin of varentuin zijn ingericht. varens werden graag aangeplant op schaduwrijke plekken in de tuin, waar geen bloemen konden groeien. de pierpont (1865) geeft een overzicht van varensoorten (fougères rustiques) die geschikt wa-ren om in tuinen en parken aan te planten.314

Naast tuinen die bepaalde biotopen (de heide, de bergen) nabootsten, ontstonden er ook tuinen die de tuinkunst van bepaalde landen imiteerden, zoals de Japanse tuin. Japan had zich eeuwenlang van de rest van de wereld afgesloten. in de 17e en 18e eeuw mocht alleen de verenigde Oost-indische Compagnie handel drijven met Japan, en dit uitsluitend in de handelspost deshima. Japanse planten waren in eu-ropa dan ook uiterst zeldzaam. de duitse arts philipp Franz von siebold (1796-1866), die van 1823 tot 1830 in Japan verbleef in dienst van de Nederlands-indische regering, zond talrijke planten naar europa. in 1830 werd een scheepslading planten, bestemd voor de Leidse hortus, door belgische opstandelingen in beslag genomen en aan de gentse plantentuin geschonken. Onder deze planten bevonden zich heel wat azalea’s en camelia’s, tot grote vreugde van de gentse siertelers.315 Nadat Japan zijn zelfverkozen iso-lement in 1854 had opgegeven, konden Japanse planten op grote schaal naar europa worden uitgevoerd. in belgië werden al sinds de jaren 1820 Japanse planten gekweekt.316

in de tweede helft van de 19de eeuw ontstonden ook de eerste schooltuinen. Land- en tuinbouw behoorden