• No results found

4. Hypotheses

4.1. Bonusplannen en de operationele leasemethode

De bonusplan hypothese stelt dat managers met korte termijn bonuscontracten geneigd zijn om verslaggevingsmethoden te kiezen die toekomstige winsten naar de huidige periode verschuiven (Watts & Zimmerman, 1978). In eerdere PAT georiënteerde onderzoeken wordt voornamelijk getoetst of het bestaan van bonusplannen de gekozen leasemethode kan verklaren (Duke et al., 2002; El-Gazzar et al., 1986). El-Gazzar et al. (1986) vinden bewijs voor een positieve relatie tussen het bestaan van een bonusplan en de operationele leasemethode. Duke et al. (2002) vinden een niet-significante positieve relatie. Lückerath-Rovers, (2007) toetst de relatie tussen de totale management beloning en de mate van operationele leasefinanciering en vindt geen significante positieve relatie na operationele leaseactivering.

De agentschapstheorie schrijft voor, als gevolg van het “moral hazard” informatie-probleem, dat het management een bepaalde mate van risico moet lopen als motivatie om zich in te spannen. Teveel risico leidt normaliter tot onder investering in risicovolle projecten, terwijl te weinig risico leidt tot onvoldoende inspanning van het management (Scott, 2009). Het variabele element in remuneratiecontracten heeft tot doel het management te motiveren en het belang van het management af te stemmen met het belang van de aandeelhouders. Om het beloningsrisico te beheersen bevatten bonusplannen vaak een drempel en een plafond (Van Praag, 2001, Healy, 1985). De drempel geeft de minimale waarde aan van de relevante prestatiemaatstaven die behaald moet worden, wil het management in aanmerking komen voor een bonus. Het plafond geeft de maximale waarde van de bonus aan. In dit geval leiden hogere gerapporteerde waarden van de prestatiemaatstaven niet tot een hogere beloning. Vanuit dit perspectief beperkt de bonusplan hypothese zich tot de gevallen waarin de bonus van het management binnen de drempel- en plafondwaarde valt (Van Praag, 2001; Healy, 1985). Wanneer het management met zekerheid weet dat de bonus onder de drempelwaarde of boven de plafondwaarde valt, dan heeft

het management mogelijk andere motieven om de relevante prestatiemaatstaven te sturen. Healy (1985) stelt dat het management een motief heeft om de resultaten negatief te sturen indien de beloning onder de drempelwaarde of boven de plafondwaarde valt. Indien de resultaten onder de drempelwaarde vallen, dan vergroot neerwaartse resultaatsturing de verwachting dat het management het volgende jaar de drempelwaarde wel haalt. In het geval de resultaten boven de plafondwaarde vallen leidt neerwaartse resultaatsturing tot een grotere kans om de bonus ook in het volgende jaar te maximaliseren. Een andere methode om het beloningsrisico te reduceren is het beoordelen van de prestaties van het management in vergelijking met een samengestelde peer-group (Holmström, 1982) of het toekennen van discretionaire bevoegdheden aan de remuneratie-commissie (Scott, 2009).

Veelal bestaan remuneratiecontracten uit een vast basissalaris en een variabel belonings-component. De variabele beloningscomponent bestaat doorgaans uit een korte termijn beloning, vaak een bonusplan genoemd, en een lange termijn bonusregeling (Bushman et al., 1996). De variabele component is in het algemeen gekoppeld aan een mix van verschillende prestatie-maatstaven en stelt het management in staat mee te delen in de winst van de onderneming (Fields et al., 2001; Bushman et al., 1996). Volgens Holmström (1979) schrijft de agentschapstheorie voor dat een specifieke prestatiemaatstaf alleen aan de bestaande mix toegevoegd moet worden, indien de prestatiemaatstaf een informatiecomponent bevat over de inspanningen van het management. Belangrijk is dat de informatiecomponent van de prestatiemaatstaf superieur is ten opzichte van andere prestatiemaatstaven. Traditiegetrouw zijn de prestatiemaatstaven in bonus-plannen gekoppeld aan financiële verslaggevingscijfers of de aandeelprijs (Ittner et al., 1997; Bushman et al., 1996).14

Banker & Datar (1989) stellen dat de mix van prestatiemaatstaven afhankelijk is van de mate van precisie en gevoeligheid van de maatstaven. De gevoeligheid van prestatiemaatstaven heeft normaliter een motiverende werking op het management, terwijl precisie leidt tot een reductie van het beloningsrisico. De mix van nettowinst en aandeelprijs maakt het mogelijk om de besluitvormingstermijn van het management te beïnvloeden, indien beide prestatiemaatstaven verschillen in de termijn waarover ze de inspanningen van het management reflecteren (Bushman & Indjejikian, 1993).

Prestatiemaatstaven in bonusplannen kunnen echter ook van niet-financiële aard zijn. Volgens Ittner et al. (1997) spelen niet-financiële prestatiemaatstaven een steeds belangrijkere rol bij het ontwerpen van bonusplannen. Bonusplannen, louter gebaseerd op financiële

14 Voorbeelden van traditionele financiële prestatiemaatstaven zijn: nettowinst, operationele winst, rendement totale activa, rendement eigen vermogen of het rendement op investeringen.

maatstaven, zijn in de literatuur bekritiseerd. 15 Deze contracten zouden teveel richten op de korte termijn accounting cijfers en lange termijn investeringen ontmoedigen (Ittner et al., 1997; Kaplan & Norton, 1992). Evenals bij de financiële prestatiemaatstaven geldt dat niet-financiële maatstaven alleen toegevoegd moeten worden, indien deze maatstaven de meest superieure informatie verstrekken over de inspanning van het management (Ittner et al., 1997).

In 2004 is de Nederlandse Corporate Governance code voor beursgenoteerde onder-nemingen ingevoerd. Inmiddels is er een herziene versie inwerking getreden per 1 januari 2009 (Corporate Governance commissie, 2003, 2008). De strekking van de Corporate Governance code is dat een onafhankelijke deskundige Raad van Commissarissen toezicht houdt op het bestuur van de onderneming. Met betrekking tot de bezoldiging van het management geldt dat de beloningsstructuur, op grond van artikel II.2, zodanig moet zijn dat handelen in eigen belang door het management ontmoedigd wordt. In het geval de Raad van Commissarissen uit meer dan vier personen bestaat moeten ondernemingen een audit commissie instellen. De audit commissie, met minimaal één financieel expert, houdt op grond van artikel III.5.4 sub b, toezicht op verschillende verslaggevingskeuzes van het management, waaronder de keuze voor bepaalde waarderings-grondslagen. Het is aannemelijk dat deze maatregelen een beperkende werking hebben op frauduleuze resultaatsturing en resultaatsturing die uitsluitend toegepast wordt voor beloningsdoeleinden. Mijn verwachting is echter dat de genoemde Corporate Governance maatregelen slechts in beperkte mate de opportunistische keuze voor leasefinanciering kan beïnvloeden. Het management kan aandragen dat het gebruik van operationele lease wettelijk is toegestaan en dat het leidt tot contractuele efficiëntie voor expliciete schuldcontracten of impliciete contracten met externe partijen.

Hypotheses

Bonusplannen verschillen in de mate waarin de korte termijn bonus van het management afhangt van gerealiseerde financiële en niet-financiële prestatiemaatstaven (Ittner et al., 1997; Bushman et al., 1996). Het verschil in het gebruik van financiële en niet-financiële maatstaven in bonusplannen impliceert dat managers verschillen in de mate waarin ze een stimulans ervaren om de verslaggevingsuitkomsten te beïnvloeden. Het is aannemelijk dat managers, die relatief zwaar afgerekend worden op basis van financiële prestatiemaatstaven, meer rekening houden met de effecten van verslaggevingskeuzes op de relevante financiële beloningsvariabelen. In het geval het bonusplan een drempel en een plafond bevat heeft het management een stimulans om de

15 Voorbeelden van niet-financiële prestatiemaatstaven zijn doelstellingen op het gebied van klanttevredenheid, marktaandeel, efficiëntie, productkwaliteit en de tevredenheid van werknemers.

resultaten opwaarts te sturen als de relevante beloningsmaatstaven zich tussen de drempel- en plafondwaarde bevinden. Hoewel managers motieven kunnen hebben om het resultaat neerwaarts te sturen is het aannemelijk dat bij het grootste gedeelte van de ondernemingen de waarde van de prestatiemaatstaven zich tussen de drempelwaarde en plafondwaarde bevindt. In dit geval heeft het bonusplan de beoogde motiverende werking. Uit eerder onderzoek blijkt dat het activeren van operationele leasefinanciering een overwegende negatieve invloed heeft op veel gebruikte financiële prestatiemaatstaven.16 Ik neem dan ook aan dat het gebruik van operationele lease-financiering een overwegend positief effect heeft op financiële prestatiemaatstaven. De mogelijkheid om financiële prestatiemaatstaven te beïnvloeden door gebruik te maken van de operationele leasefinanciering geeft het management een mogelijkheid om de bonus te maximaliseren. Het is aannemelijk dat managers, die sterk afgerekend worden op basis van financiële prestatiemaatstaven, een sterkere neiging hebben om operationele leasefinanciering te gebruiken om de beloning te maximaliseren. Ik toets de volgende hypothese:

H1A: Het relatieve aandeel van financiële prestatiemaatstaven in bonusplannen heeft een positieve invloed op de mate waarin managers kiezen voor operationele leasefinanciering.

Ittner et al. (1997) en Bushman et al. (1996) stellen dat het tevens relevant is hoe het aandeel van financiële prestatiemaatstaven in bonusplannen zich verhoudt ten opzichte van de totale korte termijn beloning.17 Naast het relatieve aandeel van financiële prestatiemaatstaven in bonusplannen moet ook gekeken worden naar het gewicht van het bonusplan ten opzichte van de totale korte termijn beloning. Het is aannemelijk dat het motief van managers om een verslaggevingsmethode te kiezen, die de financiële beloningsmaatstaven maximaliseert, mede beïnvloed wordt door het relatieve gewicht van het bonusplan ten opzichte van de totale korte termijn beloning. Ik definieer de hypothese als volgt:

H1B: Het aandeel van financiële prestatiemaatstaven in bonusplannen ten opzichte van de totale korte termijn beloning heeft een positieve invloed op de mate waarin managers kiezen voor operationele leasefinanciering.

16 Zie sectie 3.4, 3.5 en tabel 1 voor een bespreking van de invloed van leaseactivering op veelgebruikte financiële prestatiemaatstaven.

17