• No results found

DEEL 2 Verslag van Resultaten

3 Assessmentrapport: Landschappelijke analyse

3.2 Bodemkundige situering

Het onderzoeksgebied behoort tot de zandleemstreek. Het doorloopt van noord naar zuid drie verschillende bodemtypes: LAx, Aba en AGp. Er is een duidelijke overgang zichtbaar tussen de hoger gelegen drogere bodems op de flank van de riviervallei, en de natte AGp bodems die in de riviervallei voorkomen.

Figuur 20: Gedigitaliseerde bodemkaart (1:20.000) met aanduiding van het onderzoeksgebied (blauw).

(Bron: Geopunt 2017)

LAx: Deze bodems zijn zeer droge tot matig natte zandleemgronden met een niet bepaalde profielontwikkeling. Het zijn uitgeloogde bodems die over een dun zandleemdek beschikken. Het oppervlakkige zandleemdek werd sterk verstoord waardoor de profielontwikkeling weinig herkenbaar is. Deze bodems hebben een sterk wisselende waterhuishouding waardoor ze vaak zeer droog zijn, maar tegelijk ook vatbaar voor snelle wateroverlast. De sLAx variant die op het noordelijke deel van het onderzoeksgebied voorkomt, beschikt over een zandsubstraat. De sLAx (o) variant die iets verder naar het zuiden voorkomt bevindt zich op een zandsubstraat en heeft een sterke antropogene invloed ondergaan (Van Ranst en Sys 2000: 230 en 266)

Aba: Deze bodems zijn droge leemgronden die over een textuur B horizont beschikken. Deze bodems ontwikkelden zich in het Pleistocene loessdek. De bouwvoor heeft een donkerbruine kleur en bestaat uit homogeen, humushoudend leem. Onder de A horizong bevindt zich een met klei en sesquioxiden aangereikte textuur B horizont. Deze bodems hebben een gunstige waterhuishouding door hun goede drainage en hoog waterbergend vermogen. Bij de Aba 1 variant die op het zuidelijke deel van het onderzoeksgebied voorkomt is er een dunne humeuze bovengrond aanwezig (Van Ranst en Sys 2000:

231, 275 en 299).

2017I275/ 22662.R.01 (intern) Archeologienota 27 AGp:Dit zijn gereduceerde leemgronden. Ze beschikken over een reductiehorizont maar tonen verder geen profielontwikkeling. Dit zijn zeer slecht gedraineerde grondwatergronden die over een verveende humuslaag beschikken. De bovenlaag rust meteen bovenop de reductiehorizont. Deze la atse heeft een grijze tot blauwgrijze reductiehorizont. Deze bodems staan het grootste deel van het jaar onder water en komt dan ook voornamelijk voor in lage kommen in beekvalleien en als moerassige vlekken rond bronniveaus. Ter hoogte van het onderzoeksgebied komen deze gronden voor in de riviervallei van de Woluwe (Van Ranst en Sys 2000: 278 en 306).

3.2.1 Q

UARTAIRGEOLOGISCHE KAART

Figuur 21: Gedigitaliseerde Quartairgeologische kaart (1:50.000) met aanduiding van het onderzoeksgebied (blauw). (Bron: DOV 2017)

Het onderzoeksgebied bevindt zich op de linker flank van de vallei van de Woluwe. Deze rivier watert ten noordwesten van het onderzoeksgebied af in de Zenne. Het onderzoeksgebied en zijn omgeving bevinden zich bijgevolg in het gebied ten oosten van de rechterflank van de Zennevallei. Dit is een gebied dat gekenmerkt wordt door een sterk versneden reliëf waarbij het reliëf vanaf Sint-Genesis-Rode (139m TAW) daalt in noordelijke richting tot aan Zaventem (25m TAW). Binnen dit gebied is er een dik loesspakket aanwezig waardoor de lokale reliëfverschillen sterk zijn afgezwakt (Schroyen et al.

2003:4).

Het onderzoeksgebied bevindt zich grotendeels op een pre-Quartair marien substraat. Het ontbreken van Quartaire afzettingen is mogelijk te wijten aan erosie aangezien het onderzoeksgebied zich op een helling bevindt. In de riviervallei ligt een pre-Quartair marien substraat onder een opeenvolging van quartaire afzettingen die door hellingsprocessen, fluviatiele processen en eolische processen werden afgezet.

2017I275/ 22662.R.01 (intern) Archeologienota 28 Tabel 1: Quartaire opeenvolging ter hoogte van het onderzoeksgebied (bron: Schroyen et al. 2003: 13).

profieltype opeenvolging

0 $: pre-Quartair substraat van mariene oorsprong

7a j: Holoceen colluvium, afgezet door continentale hellingsprocessen.

N: Weichseliaan zand-leem pakket, afgezet door eolische werking.

n1: Weichseliaan homogeen leem, afgezet door eolische werking.

n2: Weichseliaan gestratificeerd zandig en venig leem, afgezet door eolische werking.

F1: Weichseliaan zand faciës, afgezet door fluviatiele werking.

f: Weichseliaan leem faciës, afgezet door fluviatiele werking.

F2: Weichseliaan zand en grind faciës, afgezet door fluviatiele werking.

Y: pre-Saliaan zand en grind facies, afgezet door fluviatiele werking.

h: Diachroon klei en leem facië, afgezet door hellingsprocessen.

H: Diachroon zandfaciës, afgezet door hellingsprocessen.

$: pre-Quartair substraat van mariene oorsprong.

3.2.2 T

ERTIAIR GEOLOGISCHE KAART

Figuur 22: Gedigitaliseerde Tertairgeologische kaart (1:50.000) met aanduiding van het onderzoeksgebied (blauw). (Bron: Geopunt 2017)

Volgens de Tertiairgeologische kaart bevindt het onderzoeksgebied en zijn omgeving zich volledig op de Formatie van Brussel. Deze formatie komt voornamelijk ten oosten van de Zenne voor. Aan de basis van de formatie ligt een geulvormig patroon waardoor de dikte van de formatie op relatief korte afstanden sterk kan fluctueren. De afzetting is heterogeen en bestraat uit een afwisseling van kalkrijke en kalkarme zandpakketten. Aangezien er geen Quartaire afzettingen aanwezig zijn op het pre-Quartair marien substraat ter hoogte van het onderzoeksgebied, is er een zeer reële kans dat de

Tertiaire formaties

2017I275/ 22662.R.01 (intern) Archeologienota 29 afzettingen van de Formatie van Brussel worden aangesneden bij de geplande bodemingrepen (Buffel en Matthijs, 2009: 22).

3.2.3 B

ODEMEROSIEKAART

Zoals eerder reeds werd aangehaald, ligt het onderzoeksgebied op een zandrug die de linkerflank van het de riviervallei van de Woluwe vormt. Hoewel er voor het onderzoeksgebied geen informatie over potentiële bodemerosie is, geeft de kaart aan dat de linker en rechterflanken van de riviervallei een sterke impact van erosie kennen. Verder naar het westen, bovenop de heuvelrug en aan de andere zijde van de rug, is de impact van erosie lager. Waarschijnlijk is het onderzoeksgebied ook sterk onderhevig aan de impact van erosie, hetgeen zou verklaren waarom er geen Quartaire afzettingen voorkomen terwijl deze in de riviervallei zijn afgezet onder invloed van hellingsprocessen.

Figuur 23: Bodemerosiekaart op perceelsniveau met aanduiding van het onderzoeksgebied (blauw).

(Bron: Geopunt 2017)

Potentiële bodemerosie (2017)

2017I275/ 22662.R.01 (intern) Archeologienota 30

3.2.4 B

ODEMGEBRUIKSKAART

Figuur 24: Bodemgebruikskaart met aanduiding van het onderzoeksgebied (blauw). (Bron: Geopunt 2017) Het onderzoeksgebied wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van lage begroeiing (gras en struiken) en bomen. In het noorden en het zuiden is een uitgebreid netwerk van wegen met dense bebouwing aanwezig. Ten oosten van het onderzoeksgebied liggen twee belangrijke verkeersaders (E40 en R22) die het landschap van noord naar zuid doorsnijden. Tussen de wegen en bebouwing zijn nog een reeks uitgestrekte zones aanwezig die als akkerland, grasland of bos in gebruik zijn.

Bodembedekking (2012)

2017I275/ 22662.R.01 (intern) Archeologienota 31