• No results found

3. Doelen voor het Natura 2000-gebied Grensmaas

4.2 Gebiedsbeschrijving bedding Grensmaas

4.2.2. Bodem en morfologie

De Grensmaas is een grindrivier; de enige in Nederland. Met een verhang van gemiddeld 0,45 m per kilometer (zie fig. 4.3) kunnen aanzienlijke stroomsnelheden optreden (tot 3 à 5 m/s). Hierdoor is de rivier in staat grote hoeveelheden grind en zand te transporteren en af te zetten. Ook in het noordelijke (gestuwde) deel is de Grensmaas bij hoge waterstanden nog in staat grind en zand te transporteren. Een deel van dit materiaal hoopt zich in het stuwpand Linne op, waar het periodiek uitgebaggerd en afgevoerd wordt.

0 10 20 30 40 50 0 50 100 150 200 250 rivier km w a te rhoogt e ( m )

Q = 50 m3/s (ca 95%) Q= 250 m3/s (ca 50%) Q = 1250 m3/s (ca 1%) bovenmaas grensmaas plassenmaas peelhorstmaas venloslenkmaas benedenmaas getijdenmaas Li th Gr a v e S a m beek Be lf e ld R oer m o nd Li nne B o rghar en Natura 2000 Grensmaas

Ophoging winterbed

Al eeuwenlang zijn bewoners van het Grensmaasgebied bezig het rivierdal in cultuur te brengen en de rivier aan te passen aan de eigen wensen en behoeften. Aanvankelijk heeft zich dat vertaald in het kappen van ooibossen en het gebruik van overstromingsgebieden als weidegrond. Vanaf de 17de eeuw werd de rivier in toenemende mate aan banden gelegd. Tot halverwege de 19de eeuw werden lokaal strekdammen, kades en beschoeiingen rond belangrijke bebouwing aangelegd, vaak op initiatief van plaatselijke dorps- en stadsbesturen. De buitenbochten van Meers en Obbicht (zie figuur 4.4) hadden al rond 1800 een vaste oeverbestorting om te voorkomen dat delen van het dorp (opnieuw) wegspoelden. De kades en strekdammen hebben een ‘open’ karakter. Dat wil zeggen dat ze in benedenstroomse richting doorlopen tot voorbij de te beschermen bebouwing. Hierdoor stroomt de rivier bij hoogwater vanaf de benedenstroomse kant in, maar zijn de waterpeilen op de ondergelopen delen beduidend lager omdat deze corresponderen met meer benedenstrooms gelegen rivierstanden (Hamhuis, 1997). Deze geleidekades hebben bovendien het voordeel dat kwelwater dat in de bebouwde delen omhoog komt nog lang kan wegstromen. Dergelijk strekdammen zijn bijvoorbeeld aangelegd eind 18de eeuw bij Itteren, Meers, kasteel Obbicht, Grevenbicht, Geulle, Kokkelert/Roosteren en Stevensweert. In deze periode zijn er ook nog plekken waar de Grensmaas relatief veel speelruimte heeft. Dit resulteert in vlechtende geulen, grote point bars (halve maanvormige grindbanken) en migrerende grindeilanden.

Figuur 4.4 De Grensmaas in 1847 rond Grevenbicht. Dit was de situatie enkele jaren na afsnijding van de Maasmeander van Stokkem-Negenoord. Het huidige natuurgebied Elba ligt als

morfologisch actief grindeiland in de rivier. Rond Grevenbicht en Obbicht zijn open kades/strekdammen aangelegd (bron: Gelderland Bibliotheek, Arnhem).

De lokale fixaties van de bedding, met strekdammen en kades, hadden een aanzienlijk effect op het gedrag van de rivier en haar

sedimenthuishouding. Er werd een proces in gang gezet waarbij de overstromingsvlakte van de rivier werd opgehoogd. Meegevoerde leem en slib wordt afgezet in het winterbed en niet meer door de rivier opgepakt en afgevoerd naar benedenstroomse gebieden. Dit proces werd versterkt doordat er sinds de vroege Middeleeuwen geleidelijk meer slib en leem naar het Maasdal werd afgevoerd door ontbossing van de hellingen van aangrenzende beekdalen in het lössdistrict en de Ardennen.

In de tweede helft van de 19de eeuw is het proces van ophoging gecontinueerd door systematische normalisatie en kanalisatie.

Waterstaatkundige plannen hebben geleid tot een uitgebreid stelsel van strekdammen, kribben en bestortingen dat de rivier in één

hoofdbedding heeft teruggedrongen. Veel van de normalisatie en kanalisatieprojecten zijn geregeld in het traktaat van 1863 tussen Nederland en België, “Traktaat tot regeling der wateraftappingen uit de Maas”.

Ondanks de waterstaatkundige veranderingen van de Grensmaas zijn er nog enkele locaties waar het karakter van de oude grindrivier enigszins zichtbaar is. Voorbeelden zijn de lokale stroomversnellingen bij Meers en Kotem en de grindeilanden en grindbanken bij Borgharen, Meers, Elba en de monding van de Geul.

Insnijding zomerbed

Door het versmallen van het zomerbed zijn de stroomsnelheden in het zomerbed extreem toegenomen. Hierdoor begon het zomerbed zich in te snijden. Het effect van een smalle ‘stroombak’ is gedurende de 20ste

eeuw versterkt door lokale winning van grind uit de bedding. Dit heeft vooral plaatsgevonden op de volgende drie trajecten:

• Borgharen – Itteren (rivierkilometer 16 – 21) tussen 1947 en 1956, • Meers – Grevenbicht (rivierkilometer 33 – 43) tussen 1921 en 1953, • Illikhoven – Stevensweert (rivierkilometer 48 – 63) tussen 1921 en

1962.

Lokaal is hierdoor de bedding verdiept en zijn fijnere grindfracties uit het systeem verwijderd. Gemiddeld over de hele Grensmaas is de bodem met circa 2,5 m gedaald, waarvan ongeveer 1,5 m door

grindwinning en 1 m door beddingerosie. Hierdoor is er in totaal circa 9 miljoen m3 grind uit het systeem verdwenen (Maaswerken, 2000). Tevens is de grondwaterstand in het omringende Maasdal geleidelijk gedaald.

Tot op de dag van vandaag vinden de processen van ophoging en insnijding plaats. Uit modelstudies blijkt dat het insnijdingsproces zonder extra maatregelen mogelijk met 2 m per 100 jaar kan

voortschrijden (Meijer & Vos, 2003). Uit andere studies blijkt dat er pas een dynamisch beddingevenwicht ontstaat (dynamisch evenwicht tussen erosie en sedimentatie) vanaf een breedte-diepteverhouding van 20, dus een beddingbreedte van ongeveer 120 m. (Van Looy e.a., 2005). Dit is bijna het dubbele van de huidige beddingbreedte op de meeste plaatsen. Uit de studie van Meijer & Vos (2003) blijkt tevens dat uitvoering van het Grensmaasproject dit proces van insnijding grotendeels stillegt. Dit komt omdat het zomerbed verbreed wordt en de stroomsnelheden daarmee afnemen.

Sedimenttekort

De Maas is in Wallonië gestuwd. Mede doordat men bij stuwen en sluizen regelmatig het zand en grind wegbaggert, vindt er nauwelijks meer aanvoer van grind plaats. Alleen zeer fijn zand, vermengd met organisch materiaal (dat vaak in luwe hoekjes langs de oever van de Grensmaas te vinden is), en slib passeren nog de stuw van Borgharen. Daarnaast is door grindwinning in het verleden materiaal uit het

zomerbed verdwenen. Dit maakt dat de Grensmaas, gelet op zijn morfologische karakteristieken, een structureel gebrek aan sediment heeft, vooral fijn grind en grof zand. Bestaande sedimentvoorraden worden in banken en bedding vaak afgedekt met een pleisterlaag (Akkerman e.a., 2003; Van Looy e.a., 2007). Deze pleisterlaag van zware keien breekt alleen open tijdens hoge afvoeren (>1200 tot 2500 m3/s), waarbij de rivier opnieuw fijner materiaal uit de diepere lagen kan oppakken. In een natuurlijke situatie, met grind op de

oorspronkelijke banken langs de Grensmaas, vindt dit proces al plaats bij een afvoer van vanaf 800 m3/s (Van Looy e.a., 2007).

4.2.3. Ecologie

Door de dikke leemlaag die het winterbed als een deken overdekt en het agrarische landgebruik is het karakteristieke landschap van grind- en zandafzettingen verdwenen. De dynamische processen, waar veel riviergebonden soorten van afhankelijk zijn, zijn weggedrukt in het zomerbed. In de rivier zelf zijn de omstandigheden voor waterplanten, paaiende vissen en typische macrofaunasoorten verslechterd,

ondermeer door de onnatuurlijk hoge stroomsnelheden tijdens piekafvoeren, minder gevarieerd gesorteerde grindbodems en de slechte waterkwaliteit. Versterkt door het ontbreken van de fijnere grindfracties slaat op de pleisterlaag een relatief dikke laag slib en organische detritus neer, die de grindmatrix verstopt.

De huidige situatie met gebrekkige waterkwaliteit en dagelijkse pieken in de waterstand (§ 6.10) vertaalt zich onder meer in lage aantallen karakteristieke waterplanten (vooral Vlottende waterranonkel en sterrenkroossoorten), slecht ontwikkelde oeverpioniervegetaties, het ontbreken van (grote populaties) rivierlibellen (Rivierrombout, Beekrombout, Kleine tanglibel, Gaffellibel) en niet-optimale paaimogelijkheden voor kenmerkende rheofiele vissen (Kopvoorn, Barbeel, Rivierdonderpad).

In het gestuwde traject zijn de oevers van de rivier aangepast en kunstmatig versterkt met keien (lokaal ook breuksteen). Aan de Vlaamse zijde van de rivier zijn de oevers vooral met breuksteen bekleed. Slechts heel lokaal (bijvoorbeeld ten noorden van de Brandt) zijn bestortingen in verval geraakt en is de rivier met een proces van vrije oevererosie begonnen. Het gestuwde deel van de rivier heeft – ondanks eveneens hoge stroomsnelheden gedurende hoogwater - meer het karakter van een benedenrivier. Opvallend is hier bijvoorbeeld het voorkomen van Rivierfonteinkruid langs de oevers. Vissende

watervogels als Aalscholver en Fuut profiteren hier van het gestuwde karakter en de aanwezigheid van grote plassen in de omgeving.

Figuur 4.5 Breuksteenoevers in het noordelijke deel van het Grensmaasgebied.

Op locaties waar de Grensmaas enige breedte heeft, en zich variatie in stroomsnelheden en morfologie voordoen, zijn verschillende indicatieve soorten de laatste 10 à 15 jaar teruggekeerd. Bij Meers (proefproject Meers, § 1.3) en de monding van de Geul zijn paaibedden van

karakteristieke soorten als Barbeel en Kopvoorn gesignaleerd (De Vocht e.a., 2003). Daarnaast bevindt zich bij Meers een kleine populatie Rivierrombout en wordt zo nu en dan Kleine Tanglibel en Beekrombout waargenomen. Ook een karakteristieke waterplant als Vlottende waterranonkel komt weer voor (Verbeek e.a., 1996; Peters e.a., 2007a). Het proefproject Meers geeft een doorkijk naar de kansen die er liggen als het Grensmaasproject wordt uitgevoerd. Er kan ruimte ontstaan voor hoge grindafzettingen (> 400 à 500 m3/s lijn), waardoor karakteristieke stroomdalplanten van zomerdroge grindruggen (onder andere Tripmadam, Wit vetkruid, Ronde- en Fijne ooievaarsbek, Knolsteenbreek, Blaassilene, Wilde marjolein etc.) en een rijke dagvlinderfauna terugkeren.

De toegenomen variatie in de Grensmaas heeft mede geleid tot de terugkeer van libellen als Zwervende heidelibel, Vuurlibel en

Kanaaljuffer, dit is ook deels een klimaateffect (Kurstjens e.a., 2007). Het ontstaan van nieuw biotoop resulteert in de terugkeer van karakteristieke broedvogels van grindbanken en ooibos, zoals Oeverloper, Kleine plevier, Blauwborst en Nachtegaal (Peters & Kurstjens, 2007; Kurstjens & Peters, 2007). Op trek zijn soorten als Kleine zilverreiger, Visarend en tal van steltlopers te vinden langs de Grensmaas. Ook de Bever begint steeds meer de bedding van de Grensmaas te gebruiken, maar vooral als foerageergebied en trekroute.