• No results found

Afvoerschommelingen bij laagwater (WKC Lixhe)

7. Toetsing bestaand Gebruik

7.2.10. Afvoerschommelingen bij laagwater (WKC Lixhe)

Effecten op rheofiele vissen (onder andere H1163 Rivierdonderpad)

De abrupte dagelijkse afvoerfluctuaties als gevolg van

waterkrachtcentrales bovenstrooms van Borgharen werken bij laagwater sterker uit. Deze dagelijkse schommelingen in de

waterstanden bij lage afvoeren worden in de studie van RIZA (Liefveld & Jesse, 2006) als negatief beoordeeld. Grindbanken (met potentiële paaibedden) vallen dan droog. De periode waarin lage afvoeren voorkomen (zomer) en de paaitijd van Rivierdonderpad (voorjaar) komen echter niet overeen.

Effecten op habitattype H3270 lage grindbanken

Voor pioniervegetaties op de oevers en waterplantenvegetaties zijn dagelijkse fluctuaties zeer ongunstig (significant). De dagelijkse schommelingen hebben vooral bij lage waterstanden een negatieve invloed op de kwaliteit van het habitattype H3270 (grindige pionieroevers). Want, hoewel het om overstromingstolerante

pioniervegetaties gaat, zijn dagelijkse schommelingen niet te overleven voor pioniersoorten. Dit is zichtbaar doordat er in langdurig droge perioden gedurende de periode juli tot en met september – waarin normaliter bijzondere pionierplanten tot ontwikkeling kunnen komen – nauwelijks vegetatie op de laagste delen van de grindbanken staat. Bekend is ook dat het effect heeft op de samenstelling van de loopkeverfauna (Vanacker, 2000). Omdat de dagelijkse pieken

doorgaans maximaal 80 tot 100 m3/s zijn, treedt dit effect vooral op in de zone tussen de 20 m3/s-lijn en 120 m3/s-lijn. In totaal gaat het om een areaal aan lage grindbank van circa 40-60 ha.

Effecten op habitattype H3260B waterplanten stromende wateren

De dagelijkse schommelingen kunnen tot dagelijkse droogval leiden van waterplanten als Vlottende waterranonkel. De zone die geschikt is voor

Vlottende waterranonkel wordt hierdoor kleiner. De schommelingen zijn niet gunstig voor de ontwikkeling van Vlottende waterranonkel, maar lijken het halen van de doelstelling voor dit type habitat vooralsnog niet in de weg te staan. Dit kan veranderen wanneer laagwaterschommelingen nog extremer worden. Andere factoren, zoals gebrek aan fijnere grindfracties en extreme stroomsnelheden bij hoge afvoeren, zijn belangrijker voor de kansen van Vlottende

waterranonkel.

Effecten op H1037 Gaffellibel

De Gaffellibel is complementair aan het voorgaande habitattype. De Gaffellibel is relatief mobiel waardoor hij vermoedelijk beter in staat zich bij veranderende waterstanden aan te passen. Onduidelijk is of er sprake is van een significant negatief effect. Dit kan pas onderzocht worden wanneer de soort weer in de Maas voorkomt.

Cumulatief effect

Cumulatieve effecten treden vooral op in relatie met de slibdepositie. Het gaat dan om effecten op H3270 Slikoevers, H1163

Rivierdonderpad, H3260 waterplanten en H1037 Gaffellibel. Beide fenomenen zijn ongunstig en versterken elkaar. Kwantificering hiervan is niet mogelijk.

Samenvattend

• Afname van de dagelijkse schommelingen vormen een voorwaarde voor de ontwikkeling van de laagste delen van de grindbanken (H3270). Deze kunnen zich enkel ontwikkelen wanneer ze in de zomerperiode langere tijd droog staan. Het gaat hierbij om een significant negatief effect.

• De hogere delen van de lage grindbanken worden nauwelijks beïnvloed door de dagelijkse schommelingen. Hier zijn andere invloeden (gebrek aan fijn grind en hoge sliblast belangrijkere knelpunten). Dit kan echter veranderen als schommelingen nog groter worden.

• Vermoedelijk hebben de dagelijks waterstandschommelingen ook beperkt negatieve effecten op H1163 Rivierdonderpad, H3260 waterplanten en H1037 Gaffellibel maar deze zijn minder uitgesproken en momenteel (nog) niet te kwantificeren.

7.2.11. Beverrattenbestrijding

Het gebruik van klemmen en fuiken voor beverrattenbestrijding is gevaarlijk voor bevers (significant effect).

Dit blijkt uit de volgende gegevens:

• Sinds de start van de herintroductie van de bever in 2002 zijn er door de aanpassing van het vangbeleid van beverratten in Nederlands Limburg geen bevers meer gedood bij de

beverrattenbestrijding. Er zijn echter al meer dan 15 bevers levend in levendvangkooien beland, die anders mogelijk geklemd waren; • Sinds de herintroductie zijn 2 bevers in klemmen omgekomen

buiten de provinciegrenzen van Nederlands Limburg. Het ging om een bever die net over de grens met Noord-Brabant in een klem

terecht kwam (hier is het vangbeleid nog niet aangepast) en om één dier dat in het Stramprooierbroek, net ten zuiden van Weert aan Vlaamse zijde van de grens, is gevangen. Het gegeven dat er met een beperkt aantal dieren buiten Limburg toch al twee dode bevers vallen te betreuren, is indicatief voor het risico van beverrattenklemmen.

Beverrattenbestrijding met klemmen en fuiken is niet toegestaan in en rond het Natura 2000-gebied Grensmaas. In Vlaanderen bestaan nog geen harde afspraken met beverrattenvangers over aanpassing van de vangstmethoden. Beverratbestrijding is niet vergunningplichtig mits uitgevoerd volgens het opstelde beverprotocol (zie tekstblok volgende pagina)

Cumulatief effect

n.v.t.

Ter informatie: Bevers en recreatie (uit: Kurstjens, 2007)

Bevers blijken zich overal in (West-)Europa goed aan te passen aan het moderne cultuurlandschap. Ze vestigen zich soms zeer dicht in de buurt van bebouwing (campings, stadsranden) en drukke transportroutes (autowegen, scheepvaartroutes). Als nachtdier kan een bever vaak de grootste drukte ontlopen.

In het Limburgse Maasdal hebben bevers zich gevestigd tot in de kernen van steden en dorpen zoals Maastricht, Roermond, Swalmen en Gennep. Rustige vormen van dagrecreatie gaan doorgaans goed samen met de aanwezigheid van de overwegend nachtactieve bever (Kurstjens & Bosman, 2000). Het gaat dan om activiteiten als wandelen, fietsen, kanoën, zeilen en sportvissen, mits logische basisregels (bijvoorbeeld niet vernielen van burchten) in acht worden genomen. Uit de Gelderse Poort is bekend dat zelfs

familieburchten die direct langs een wandel/fietspad liggen en waar mensen geregeld dicht bij de burcht gaan kijken, gewoon jaren achtereen in gebruik blijven.

Nachtelijke of meer verstorende vormen van recreatie (nachtvisserij, loslopende honden en dicht langs de oever varende snelle motorboten) vormen de voornaamste bron van verstoring in beverterritoria (Heidecke & Klenner-Fringes, 1992; Kurstjens & Bosman, 2000).

In de Biesbosch is vastgesteld dat rustige gebieden voor bevers van belang waren gedurende de vestiging in dit nieuwe leefgebied. Dit is ook het geval overdag tijdens zomerse dagen met intensieve waterrecreatie (Nolet & Kapteyn, 1991).

Bevers en hengelsport

Vissers en bevers kunnen doorgaans prima samen in één gebied leven. Er is in ieder geval geen concurrentie om voedsel, daar de bever een strikte planteneter is. Uit literatuuronderzoek komt wel het knelpunt van de nachtvisserij naar voren. Nachtvisserij wordt langs de Elbe als bron van verstoring gemeld (Zuppke, 1989). Ook in de Gelderse Poort is de ervaring opgedaan dat sportvisserij ’s nachts onrust veroorzaakt in delen van leefgebieden van beverfamilies (Niewold & Müskens, 2000). Deze auteurs maken ook melding van een ernstige verwonding van een bever door achtergelaten vissnoeren met haakjes eraan.

Beverprotocol

De beide Limburgse Waterschappen hebben een zogenaamd beverprotocol opgesteld dat is geaccordeerd door het bestuur. Het maakt onderdeel uit van een door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit goedgekeurde Gedragscode in het kader van de Flora- en faunawet. Hierin is duidelijk omschreven hoe de waterbeheerders omgaan met de aanwezigheid van streng beschermde bevers in hun werkgebied en in welke situaties op welke manier wordt ingegrepen. De afspraken in dit protocol blijken zeer effectief voor de bescherming van de bever.