• No results found

Beheer beddingmorfologie Oever – en bodemversteviging

7. Toetsing bestaand Gebruik

7.2.7. Beheer beddingmorfologie Oever – en bodemversteviging

Het aanbrengen van bodemversteviging in buitenbochten van de rivier kan noodzakelijk zijn in het kader van hoogwaterveiligheid en heeft meestal geen negatieve effecten op de beschermde habitats en soorten. De breuksteen wordt aangebracht in erosiekuilen van een aantal meter diep, die ook nu al ongeschikt zijn als paaigebied voor vissen of

aanhechtingsplek voor waterplanten. Er kunnen echter wel andere redenen, buiten de Natura 2000-beschermingsdoelen om zijn, waarom het storten van breuksteen in de bedding negatief kan zijn op

natuurwaarden.

Ook het verstevigen van oevers in buitenbochten die niet vrij mogen bewegen heeft om vergelijkbare redenen doorgaans niet direct invloed op beschermde habitats en soorten.

De aanleg van breuksteen en steenzettingen in binnenbochten en relatief ondiepe delen (minder dan circa 2 m diep) heeft dat wel. Hiervoor moeten grindbanken vergraven worden en kunnen

morfologische processen stilgelegd worden. Dit kan negatieve effecten hebben op

• de kwaliteit van paaibedden van rheofiele vissen, zoals H1163 Rivierdonderpad (Cottus rhenanus).

• op de kwaliteit van H3270 slikoevers.

• De uitbreidingskansen voor vegetaties met Vlottende waterranonkel en andere waterplanten (H3260).

Code Naam van het habitattype Gevoeligheid klasse Kritische depositie (kg N/ha/jr) Kritische depositie (mol N/ha/jr) H3260B Beken en rivieren met

waterplanten (Grote Fonteinkruiden)

minder/niet gevoelig

> 34 > 2400

H3270 Slikkige rivieroevers minder/niet gevoelig

> 34 > 2400

H6430A Ruigten en zomen (moerasspirea)

minder/niet gevoelig

> 34 > 2400

H91E0A Vochtige alluviale bossen (zachthoutooibossen)

minder/niet gevoelig

• Biotoop van H1037 Gaffellibel.

Het exacte effect van oever en bodemversteviging hangt helemaal af van de precieze vormgeving van de ingreep en de manier waarop deze wordt uitgevoerd. Kwantificering van effecten is in dit stadium dan ook niet mogelijk. Ingrepen moeten steeds opnieuw getoetst worden aan de eisen van de Natuurbeschermingswet, zolang deze nog niet zijn

vergund in het Grensmaasproject.

Wel zijn er enkele richtlijnen te geven voor omgang met ingrepen in de bedding:

• Geen zware bekleding (stortsteen, zware keien) in ondiepe, stromende delen

• Geen zware bekleding (stortsteen, zware keien) in binnenbochten van de Grensmaas;

• Geen onttrekking van fijne grinden uit het systeem • Geen aanleg van breuksteendammen op de oever van

binnenbochtsituaties (situatie Meers en Roosteren), waardoor in het algemeen morfologische processen worden stilgelegd en slibdepositie in het winterbed wordt gestimuleerd.

• Geen aanleg van constructies in de rivier (drempels, dammen) waarbij opgestuwde, relatief diepe delen ontstaan (zie § 7.2.8).

• In diepe buitenbochten kunnen in principe breuksteen en andere zware materialen worden toegestaan; dit moet echter nog steeds wel beoordeeld worden op specifieke effecten ter plekke.

7.2.8. Grinddrempels

Er zijn verschillende studies uitgevoerd naar de effecten van de drempels (zie § 6.12.2) op aangewezen habitats en soorten (Peters & De Vocht, 2005; Spier e.a., 2006; Van Looy & Van Braeckel, 2008), waarvan de laatste studie de meest diepgravende was. Hieruit blijkt dat de lage drempels (< 0,5 m), opgetrokken uit grind geen negatieve effecten sorteren op de beschermde habitats en soorten (lokaal zelfs beperkt positieve effecten). Deze drempels fungeren min

of meer als natuurlijke riffles, waarbij de verhouding tussen stromende milieus (riffles) en langzaam stromende delen (pools) enigszins aansluit bij het systeem. Ook het feit dat de lage drempels niet uit breuksteen maar uit gebiedseigen grind bestaan is positief. De hoge drempels (> 0,5- 1 m) hebben wel negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen. Deze hangen vooral samen met de opstuwende werking van de

drempels/dammetjes, die tot vele kilometers doorwerkt. Hierdoor verdwijnen bij lage en gemiddelde afvoeren de stromende

karakteristieken van de rivier (‘bassinvorming’),

met verschillende directe en indirecte ongunstige effecten tot gevolg. Figuur 7.3 en 7.4 laat zien dat met name drempel 1 (1,1 m) en 9 (1,8 m) het meeste opstuwende effect veroorzaken. Uitgaande van de meest actuele ontwerpinformatie, treden op basis van bovengenoemde toetsingen vooral nadelige effecten op door drempel 9 en mogelijk drempel 1 in enkele beschermde habitats en soorten op (Van Looy & Van Braeckel, 2008). Dit is hier niet verder gekwantificeerd vanwege de mogelijkheid op optionele maatregelen zoals het aanbrengen van meer toutvenant in het zomerbed in de loop van 2010.

Het is mogelijk dat opstuwende effecten van de hoge drempels worden verzacht doordat er in de loop van de tijd spontane grindsedimentatie in de directe omgeving van de drempels gaat optreden. Hierdoor kan lokaal de bedding worden opgehoogd en kunnen weer hogere stroomsnelheden ontstaan, met name wanneer bij uitvoering van het Grensmaasproject grind erodeerbaar wordt. Dit effect zal vooral net bovenstrooms van de drempel optreden maar het is naar verwachting niet voldoende om het opstuwende effect volledig weg te nemen, met name bij drempel 9 . Bij drempel 9 werkt het opstuwende effect 6 tot 7 kilometer door en naar verwachting heeft de rivier niet voldoende grind om een dergelijk traject weer volledig op te vullen en een nieuw

evenwicht te bereiken. Eén en ander zal door langdurige monitoring beter inzichtelijk moeten worden gemaakt. Daarnaast is het mogelijk dat er in 2010 aanvullende verbetermaatregelen worden genomen. Mocht het nodig zijn de huidige grinddrempels uit te breiden of op te hogen dan is een nieuwe passende beoordeling vereist.

Figuur 7.2 Aanleg van grinddrempel bij Uikhoven.

Onderstaande effecten op beschermde habitattypen en soorten hebben met name betrekking op de effecten bovenstrooms van drempel 1 en 9, uitgaande van de meest recente ontwerpplannen.

H3260B Stromend water met waterplanten:

• Door afgenomen stroomsnelheden moet meer slibdepositie op waterplanten van stromende delen worden verwacht;

• Minder stromende karakteristieken (o.a. hogere watertemperatuur, lagere stroomsnelheden), waardoor de waterplantengemeenschap met Vlottende waterranonkel overgaat in een type met soorten van stilstaand of langzaam stromend water (Rivierfonteinkruid is in dit verband een indicator van minder gunstige omstandigheden). • Geplande afwerking met extra grind rond de drempels kan lokaal

voor nieuw habitat zorgen, maar dit is naar verwachting onvoldoende om het effect van opstuwing teniet te doen.

• Lokale verbetering op de habitat wordt verwacht op het moment dat de rivier zichzelf weer kan voeden met het grind/zandsubstraat afkomstig van en na uitvoering van de stroomgeulverbreding.

H3270 Slikkige rivieroevers:

• Er is een afname van het areaal met lage grindbanken opgetreden (incl. de ecologisch belangrijke grindbanken van de Geulmonding). Versterking van grindtekorten voor de vorming van grindbanken doordat meer grind in de bedding bovenstrooms van de drempels sedimenteert.

• Vermindering van het positieve effect van het Grensmaasproject (ca. 60 ha) door het onderwater zetten van de

stroomgeulverbreding van Itteren.

• Positieve effecten ontstaan door de het afwerken van de grinddrempels met toutvenant, waardoor het areaalverlies en • kwaliteitsverlies van dit habitattype beperkt vermindert.

Rheofiele vissen (o.a. H1163 Rivierdonderpad)

• Achteruitgang in kwaliteit van het paaigebied voor rheofiele soorten als Rivierdonderpad (Cottus Rhenanus) door verstuwing van ondiep, stromend water, o.a. in de belangrijke Geulmonding. • Door afgenomen stroomsnelheden kan slibdepositie in paaibedden

versterkt worden.

• Vervangend habitat rond de drempel zelf treedt niet op doordat dat de stroomsnelheden te hoog zijn (1,5 tot 3 m/s).

Trekvissen (H1106 Zalm, H1099 Rivierprik)

• De kritische stroomsnelheid voor trekvissen (Rivierprik, Zalm) wordt bij de breuksteendrempel van Meers overschreden (>1,5 m/s). Dit kan aangepast worden door verflauwing van het talud met grind en is voorzien door Vlaanderen bij de uitvoering van de ingrepen in de Sector Zuid.

• In stagnerende delen die ontstaan door verstuwing overschrijdt de watertemperatuur en het zuurstofgehalte met regelmaat de kritische waarden voor trekvissen. Daar tegenover staat dat in het bovenstroomse deel bij drempel 1 voldoende diepere kuilen aanwezig zijn die de vissen kunnen opzoeken in kritische situaties (lage afvoeren, gecombineerd met hoge temperaturen).

H1037 Gaffellibel

• Door verstuwing wordt een aanzienlijk deel van het stroombed stilstaand/langzaam stromend en minder geschikt als habitat voor larven en eiafzet van Gaffellibel; het verstuwen van de

Geulmonding is in dit verband extra complicerend omdat juist deze beekmonding geschikt lijkt voor initiële vestiging van de soort in de Grensmaas.

• In stagnerende delen die ontstaan door verstuwing overschrijdt de watertemperatuur en het zuurstofgehalte met regelmaat de kritische waarden voor Gaffellibel.

• Voor de Geulmonding wordt nagedacht om deze te verondiepen om zo de effecten te verzachten.

Figuur 7.3 Locatie van de grinddrempels in het lengteprofiel van de rivier met voorstelling laagwateropstuwing (Van Looy & Van Braeckel, 2007).

Figuur 7.4 ruimtelijke weergave van het opstuwingseffect van de drempels gedurende relatief lage afvoeren.

Cumulatief effect

Zo lang slibgehaltes in de rivier hoog zijn en het systeem te kampen heeft met een tekort aan fijne grinden werkt opstuwing cumulatief op de negatieve effecten van deze aspecten voor waterplantenvegetaties (H3260), Slikoevers/lage grindbanken (H3270), rheofiele vissen

(H1163) en Gaffellibel (H1037). Kwantificering hiervan is niet mogelijk. Een verbetering op de habitat wordt verwacht op het moment dat de rivier zichzelf weer kan voeden met het grind/zandsubstraat in de eerste fase na uitvoering van de stroomgeulverbredingen.

Samenvattend

De realisatie van te hoge drempels in de Grensmaas werkt complicerend op het halen van de

instandhoudingsdoelstellingen uit het aanwijzingsbesluit. Het

verminderen van de stromende karakteristieken bij lagere waterstanden tast belangrijke habitatkenmerken aan, waardoor meerdere beschermde habitats en soorten negatief beïnvloed worden in de nabijheid van met name drempel 9 en 1. Op langere termijn kunnen deze

effecten verminderen door spontane sedimentatie van grind in de directe omgeving van de drempels, maar dit zal naar verwachting onvoldoende zijn om het opstuwende effect van vele kilometers stroomopwaarts volledig te mitigeren. Belangrijk aandachtspunt is de verwevenheid van het Grensmaasproject met zijn ruimere omgeving. Enerzijds verslechteren de te hoge drempels lokaal de ecologische effecten van het Grensmaasproject, anderzijds heeft het project ook positieve effecten en is het project afhankelijk van een vorm van mitigatie ter voorkoming van mogelijke grondwatereffecten naar andere natuurgebieden.