• No results found

De bezoekerscentra bij de parlementsgebouwen zijn verantwoordelijk voor de tours. Daardoor hebben zij invloed op hoe bezoekers die gebouwen zien. Hierbij zijn twee componenten van belang. Enerzijds is de organisatie van het bezoekerscentrum essentieel. Wat dat betreft be- staan er grote verschillen tussen het Capitol Visitor Center, de Besucherdienst der Deutschen Bundestag (BDB) en ProDemos. Die verschillen hebben vooral betrekking op de taakopvat- tingen, de mensen achter de rondleidingen en de producten die het bezoekerscentrum verder aanbiedt. De organisaties waar de centra onder vallen speelt daarbij ook een rol. Anderzijds is de achterliggende politieke cultuur van invloed op de rondleidingen. Bepaalde rituelen en thema’s die in de politiek voorkomen, beïnvloeden ook het karakter van het bezoek aan het parlement.

De term politieke cultuur verdient nadere uitleg. In verschillende landen is veel ge- schreven over deze term en zij heeft sinds haar ontstaan ook een ontwikkeling doorgemaakt. Historicus Piet de Rooy beschrijft deze ontwikkeling in zijn boek Ons stipje op de waereld-

kaart. De term ‘politieke cultuur’ vindt, aldus De Rooy, zijn herkomst in de politicologie. In

de loop van de tijd ontstonden er twee gangbare benaderingen. Aanvankelijk zochten weten- schappers vooral naar enkele fundamentele eigenschappen van een land, die als een soort ‘na- tionaal karakter’ de politiek reguleerden.81 Volgens deze opvatting vloeiden politieke gedra- gingen en opvattingen voort uit de politieke cultuur.

Vanaf de jaren tachtig kwam een nieuwe benadering op, die de politieke cultuur meer zou typeren als het resultaat van politieke gedragingen en opvattingen. Volgens De Rooy werd bij die benadering een meer antropologische blik gebruikt ‘om politieke opvattingen en gedrag begrijpelijk te maken door na te gaan hoe in het publieke debat waarden, opvattingen, overtuigingen en verwachtingen betekenis kregen’.82

Studies naar de politieke cultuur waren bovendien lang gefocust op vergelijkingen tussen landen, waardoor de nadruk op de verschil- len kwam te liggen. Het gevolg was dat een aantal essentiële onderdelen van de politieke cul- tuur onderbelicht bleven die gemeengoed zijn in iedere democratie. De Rooy richtte zich in zijn boek bijvoorbeeld op de grondwet, een essentieel document in iedere democratie, maar bekeek vervolgens de nationale overtuigingen en gedragingen in het debat omtrent het docu-

81

De Rooy, Ons stipje op de waereldkaart, 15.

32

ment.83 Daarmee volgt De Rooy de cultuurhistorische en antropologische kijk op de politieke cultuur.

Dit hoofdstuk zal verder ingaan op de democratische identiteit van de bestudeerde lan- den. Welke betekenis heeft democratie in een land? Welke ideologie schuilt er in de politieke rituelen en gedragingen? De analyse van dit deel van de politieke cultuur biedt inzicht in hoe het parlement zich verhoudt tot de bevolking. Het nationalisme in de Verenigde Staten heeft bijvoorbeeld een andere uitwerking op de publiekspresentatie dan de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog op het bezoek van het Duitse Rijksdaggebouw heeft. Nederland valt wat dat betreft tussen de twee landen in, omdat noch nationale trots, noch schaamtegevoel een rol speelt. Bij de bezoekerscentra is ook de inrichting van de organisatie van belang. Die kan meer politiek of meer cultureel gericht zijn en een bredere of juist engere taakopvatting heb- ben.

Politieke cultuur in de Verenigde Staten, Duitsland en Nederland

Politieke rituelen in de Verenigde Staten hebben veel te maken met nationalisme. De grond- wet staat daarin centraal. De U.S. Constitution, maar ook de Onafhankelijkheidsverklaring genieten een heilige status.84 De documenten hangen samen met de betekenis van de Onaf- hankelijkheidsoorlog als ontstaansmythe. Het destijds nieuwe democratische systeem, zonder een koning of keizer, is samen met de individuele vrijheid tot zelfontplooiing de belangrijkste verworvenheid van de Onafhankelijkheidsoorlog. Dat maakt de bijbehorende documenten tot onfeilbare symbolen, die de essentie van goed bestuur, burgerschap en democratie belicha- men. De strekking kan alleen veranderen door amendementen aan te brengen, die genummerd worden toegevoegd: the First, Second, Third Amendment etc.. In 1920 werd bijvoorbeeld het Eighteenth Amendment aangenomen, waardoor het verbod op alcohol grondwettelijk was verankerd.85 In 1933 moest het Congres een nieuw amendement aannemen om dat verbod ongedaan te maken, maar het Achttiende Amendement bleef in de grondwet staan.

Er zit ook keerzijde aan die positieve kracht van het Amerikaanse nationalisme en de Onafhankelijkheidsoorlog. Een –misschien wel essentieel– onderdeel daarvan is namelijk het wantrouwen jegens machthebbers, of het nu het oude Britse moederland ten tijde van de vrij-

83

Ibidem, 25.

84 J. E. Zelizer, On Capitol Hill. The struggle to reform Congress and its consequences, 1948-200 (Cambridge

2004) 74.

85

S. Schaeffer, ‘The legislative rise and populist fall of the Eighteenth Amendment. Chicago and the failure of Prohibition’, Journal of law and politics 26 (2011) 385-424, aldaar 403.

33

heidsstrijd betreft of de federale instellingen van het onafhankelijke land.86 Waar in landen als Nederland en Duitsland de staat een meer leidende rol neemt en redelijk vertrouwen geniet onder de bevolking, is de Amerikaanse overheid juist klein en speelt wantrouwen jegens die overheid een rol op de achtergrond van veel discussies. Een voorbeeld is het debat over wa- penbezit. Pleidooien voor meer ‘gun control’ raken aan de fundamentele vraag of de staat een geweldsmonopolie zou mogen hebben. In de Constitution staat in het Second Amendment dat wapenbezit niet verboden mag worden bij het vormen van milities.87 In 2008 boog het Su- preme Court zich over de vraag of deze zinsnede individueel wapenbezit uitsloot. Het hof oordeelde dat het amendement vanuit de geest van de makers individueel wapenbezit niet verbood.88 De uitspraak was een wapenfeit in de eeuwige strijd tussen federale politiek en de zelfbeschikking van individuele staten. Dit voorbeeld laat zien dat de autoriteit van de federa- le overheid geen voor de hand liggend principe is. Daar komt nog bij dat een van de funda- mentele oorzaken van de Amerikaanse Burgeroorlog de onvrede wasover de federale staat.89 De zuidelijke staten stichtten daarom in 1861 de ‘Confederate’ States of America, als tegen- hanger van de ‘United’ States in het noorden. Hoewel de noordelijke staten de burgeroorlog wonnen, toont de strijd wel aan hoe nationalisme en de staat niet per definitie samengaan in de Verenigde Staten.

Een andere complicerende factor is het huidige gepolariseerde politieke klimaat. Ken- merkend voor de Amerikaanse politiek is de breuklijn tussen Republikeinen en Democraten.90 Hoewel er meningsverschillen binnen de partijen bestaan, is de strijd tussen de partijen alles- bepalend. In het tweepartijensysteem levert één partij de president, waardoor de andere partij in de oppositiebanken zit. Die tweedeling werkt vanzelfsprekend polarisatie in de hand. In de laatste jaren van Obama’s presidentschap is duidelijk hoe de twee partijen tegenover elkaar staan. Republikeinen weigerden in 2013 bijvoorbeeld voor een verhoging van het schulden- plafond te stemmen, waardoor alle overheidsgebouwen tijdelijk sloten. Ook blokkeerde de oppositie de eerder genoemde restricties op wapenbezit en probeerden de Republikeinen de werking van de Affordable Healthcare Act (Obamacare) op alle mogelijke manieren proberen te vertragen.91

86 A. Brown, The myth of the strong leader. Political leadership in the modern age (New York 2014) 344. 87 M. Waldman, The second amendment. A biography (New York 2014) 121.

88 Waldman, The second amendment, 122. 89

M. Olasky, The American leadership tradition. Moral vision from Washington to Lincoln (New York 1999) 63.

90 C. Hare en K. T. Poole, ‘The polarization of contemporary American politics’, Polity 45 (2014) 411-429, al-

daar 416.

34

In landen als Duitsland en Nederland is die polarisering minder sterk aanwezig, omdat er meer dan twee partijen in het parlement zetelen en partijen vaak een coalitie vormen. Daar- naast zijn de spelregels van de Amerikaanse politiek ook meer toegerust op oppositie voeren. De filibuster is bijvoorbeeld een bekend fenomeen. Op het moment dat een wetswijziging met zekerheid door de Senaat zal gaan, kunnen de tegenstanders proberen met lange speeches, pauzes en andere tactieken de doorvoering van de wet vertragen.In Filibustering. A political

history of obstruction in the House and Senate laat Gregory Koger zien dat het Congres al

sinds haar oprichting gebruikmaakt van de methode. Tijdens de bespreking van de wet voor gelijke behandeling voor Afro-Amerikanen in 1964, wist de oppositie het besluit bijvoorbeeld 57 dagen te rekken. 92 In Nederland zijn de debatten in de laatste jaren juist gestructureerd. De Tweede Kamer stemde in met inperking van interrupties en spreektijd om de duur van debat- ten juist in te perken.93 De Amerikaanse manier van oppositie voeren is in landen als Neder- land en Duitsland dan ook onvoorstelbaar.

In Duitsland ontstond de nadruk op vreedzaam overleg na de Tweede Wereldoorlog. Wat onder Duitse kunstenaars en intellectuelen na 1945 als Stunde Null bekend zou komen te staan, gold ook voor de politiek. De Republiek van Weimar was weliswaar een democratie geweest, maar overleg speelde op den duur geen rol meer.94 Rijkspresident Paul von Hinden- burg en rijkskanselier Heinrich von Brüning passeerden vanaf 1930 geregeld het parlement door met presidentiële decreten maatregelen door te voeren. Na de machtsovername van Adolf Hitler in 1933 zou het geheel gedaan zijn met de democratie. In 1945, zo vonden de nieuwe machthebbers, moest de West-Duitse staat niet nog een keer in handen kunnen komen van het totalitarisme en nationaalsocialisme. De overheid gaf zichzelf daarom de taak om haar bevolking democratisch op te voeden. Die opvatting is te vangen in het woord Bildung. In het Nederlands vertaald zou ‘algemene vorming’ het meest in de buurt komen, maar de lading van het Duitse woord kent een diepere betekenis, die verder teruggaat dan de periode na de Tweede Wereldoorlog.

Het ontstaan van Bildung is tot in de Oudheid terug te voeren, maar rond 1800 werkte de Duitse wetenschapper en filosoof Wilhelm von Humboldt het woord uit tot kernbegrip van het onderwijs in Pruisen. Als ambtenaar had hij in 1809 alle universiteiten en scholen laten nationaliseren. Een jaar later stichtte hij zijn eigen universiteit op basis van het ‘bildungsprin- cipe’, de Humboldt Universiteit in Berlijn. Zijn opvatting was dat de bovenste lagen van de

92 G. Koger, Filibustering. A political history of obstruction in the House and Senate (Chicago 2010) 108. 93

Reglement van Orde (Den Haag 2015) 17-20.

35

samenleving een brede opleiding moesten genieten, tegenover de beroepsopleidingen voor de onderste klassen.95 Zo zou de elite in staat zijn om over intellectuele zaken te reflecteren, waaronder natuurwetenschappen, politieke vorming, nationale geschiedenis en filosofie. Niet alleen kennis, maar ook kritisch denken en moreel besef hoorden bij deze Bildung.

Door mensen op deze manier te onderwijzen, zouden zij volgens Humboldt betere burgers worden. De creatie van het Bildungsbürgertum, een gegoede burgerlijke stand van breed opgeleide Duitsers was het maatschappelijke doel van deze brede zelfontplooiing.96 De

gebildete Duitsers zouden ideale burgers zijn, en de gemeenschap dienen. Deze burgerlijke

ontwikkeling lag ook ten grondslag aan de verschillende liberale bewegingen die de Duitse staten wilden verenigen tot een democratisch Duitsland. Het Frankfürter Parlement uit 1848 is hiervan het grootste voorbeeld. Het parlement nodigde de Pruisische koning Frederik Willem IV keizer te worden van deze eenheidsstaat. Pruisen was de grootste en belangrijkste onder de Duitse staten, waardoor Frederik Willems deelname cruciaal was voor het slagen van de een- wording. De koning weigerde echter democratisch als keizer te worden verkozen. Na deze mislukking verloren de liberalen hun politieke invloed aan de conservatieve pleitbezorgers van een verenigd Duits rijk.97

Deze conservatieve stromingen zouden onder kanselier Otto von Bismarck de eenwor- ding alsnog bewerkstelligen, wat resulteerde in een conservatief keizerrijk. Het karakter van het bildungsonderwijs veranderde door deze ontwikkelingen echter niet en bleef belangrijk in de ontwikkeling van de bovenlagen in de samenleving. Na de Eerste Wereldoorlog raakte het

Bildungsbürgertum gedesillusioneerd. Het opgelegde Verdrag van Versailles, de angst voor

communistische groeperingen en de economische malaise na de beurskrach van 1929 droegen bij aan een antidemocratisch en autoritair sentiment onder de gebildete burgerij.98 Deze sen- timenten speelden uiteindelijk Hitler in de kaart, die na zijn benoeming tot rijkskanselier grote populariteit onder te bevolking verwierf.

Na de Tweede Wereldoorlog trad het democratische bildungsbegrip opnieuw op de voorgrond. West-Duitsland ontwikkelde zich na het nazitijdperk tot een nieuwe democrati- sche staat. Zoals gezegd, heerste onder de naoorlogse politieke elite onder leiding van bonds-

95 S. Franzel, ‘Recycling bildung. From the Humboldt-Forum to Humboldt and back’, Seminar. Journal of Ger-

man Studies (2014) 379-392, aldaar 381.

96 Franzel, ‘Recycling bildung’, 381.

97 F. Boterman, Cultuur als macht. Cultuurgeschiedenis van Duitsland, 1800-heden (Amsterdam 2013) 172 en

182.

36

kanselier Konrad Adenauer het besef dat die ontsporing niet opnieuw mocht plaatsvinden.99 In 1952 besloot de Bondsdag daarom tot de oprichting van de Bundeszentrale für Heimatdienst, later omgedoopt tot Bundeszentrale für Politische Bildung (verder: BPB). Het instituut moest ervoor zorgen dat mensen doordrongen zouden raken van het belang van democratie, rechts- staat en in het bijzonder mensenrechten. De overheid zag daarin voor zichzelf een

Bildungsauftrag: Het ging hier al niet meer om de elitaire opvatting van Humboldt en het late-

re keizerrijk. In het kader van Vergangenheitsbewältigung, om in het reine te komen met het naziverlezen, had Bildung betrekking op iedere burger in de Duitse samenleving.100

De toonzetting van die nieuwe bildungsboodschap is te vatten in een andere Duitse term, namelijk het Verfassungspatriotismus. Politicoloog Rudolf Sternberger en filosoof Jür- gen Habermas, ontwikkelden deze term vanaf de jaren zeventig om een alternatief te vinden voor de natiestaat. Door de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog was het Duitse nationa- lisme na de capitulatie in onbruik geraakt; het was onlosmakelijk verbonden geraakt met het totalitarisme en antisemitisme van het nazitijdperk.101 Bovendien was wat ooit de Duitse natie heette, verdeeld in twee landen. Van een natiestaat was strikt genomen geen sprake meer. Dat bemoeilijkte het nationalisme nog verder, zeker toen de Bondsrepubliek en de Democratische Republiek verder uit elkaar groeiden in de jaren zestig. Vaderlandsliefde en saamhorigheid moesten volgens Sternberger en Habermas gekoppeld zijn aan de Verfassung, oftewel de grondwet.102 Het Verfassungspatriotismus moest uitkomst bieden en zo alsnog een vorm van zingeving bieden aan de West-Duitse burgerbevolking.

Het begrip was –en is nog steeds– niet onomstreden. Verschillende wetenschappers vragen zich af of een dergelijke vorm van patriottisme vruchtbaar zou kunnen zijn. Historicus en politicoloog Jan-Werner Müller stelt bijvoorbeeld dat de term Verfassungspatriotismus paradoxaal is.103 Het staat enerzijds voor een vorm van nationale identiteit, maar probeert dat te bereiken door burgers te verbinden aan de hand van universele, en dus grensoverschrijden- de, waarden. Daarbij rijst volgens Müller de vraag of deze vorm van patriottisme daarmee het begrip van mensenrechten nationaliseert en opnieuw een soort exclusiviteit oproept. Hij waardeert het concept echter wel als essentieel onderdeel van de moderne samenleving, waar- in etnische en geografische grenzen steeds minder synchroon lopen. De term draagt in die zin

99 J. Spoden en H. Golz, ‘Viel mehr als dicke bücher.‘ (21 november 2012). Website BPB.

https://www.bpb.de/die-bpb/149546/viel-mehr-als-dicke-buecher (13 oktober 2015)

100

B. M. Puaca, Learning democracy. Education reform in West Germany, 1945-1965 (New York 2009) 144.

101 Boterman, Cultuur als macht, 696.

102 D. Sternberger, Drei Wurzeln der Politik (Frankfurt 1978) 403. 103

J. W. Müller, ‘Three objections to constitutional patriotism’, Constellations 14:2 (Oxford 2007) 192-209, aldaar 197.

37

ook meer een aspiratie uit dan dat het een allesomvattend alternatief voor de natiestaat zou moeten zijn.

De betekenis van de grondwet en het naziverleden blijft daar echter groot. De Duitse binnenlandse veiligheidsdienst heet niet voor niets het Bundesamt für Verfassungsschutz: ‘Bondsambt ter Bescherming van de Grondwet’. Toch speelt de vraag of het nationalisme constitutioneel of etnisch telkens op in politieke discussies. Het politieke debat in Duitsland is omgeven met historische argumenten, zoals historicus Peter Steinbach laat zien in Geschichte

im politischen Kamp. Wie historische Argumente die öffentliche Meinung manipulieren.

Hoewel hij zeer kritisch is over het gebruik van de geschiedenis als een politieke moraliteit, maakt Steinbach een scherpe analyse van de historische argumenten. Die argumenten leggen een eenzijdige interpretatie op aan de grondwet en de politieke besluitvorming, aldus Stein- bach.104 In het vluchtelingendebat speelt bijvoorbeeld niet alleen de Holocaust in het achter- hoofd mee; ook de twaalf miljoen Duitsers die na 1945 uit Centraal-Europa werden verjaagd naar Duitsland maakt onderdeel uit van het politieke debat. Zoals in de Verenigde Staten de grondwet samenhangt met de Onafhankelijkheidsoorlog, zo hangt die in Duitsland samen met het naziverleden. Daarom was Duitsland ook het eerste land dat de eerste twintig artikelen van de grondwet in het Arabisch vertaalde, zodat vluchtelingen uit het Midden-Oosten direct ken- nis zouden kunnen nemen van de fundamenten van de Duitse democratie.105

In Nederland is er geen sprake van een Stunde Null of een ontstaansmythe van waaruit idealen als het Verfassungspatriotismus zijn ontsprongen. De Nederlandse geschiedenis is daar veel te geleidelijk voor verlopen. Dat probleem stak ook op bij de viering van 200 jaar Koninkrijk tussen 2013 en 2015. Met vijf evenementen, uitgesmeerd over twee jaar, werden vijf verworvenheden gevierd.106 ‘Persoonlijke rechten en vrijheden’, ‘actief burgerschap’, ‘internationale oriëntatie’, ‘bestuurlijke stabiliteit en rechtstaat’ en ‘eenheid in verscheiden- heid’ vormden de ruggengraat van de viering. Historicus Jouke Turpijn stelde in zijn opiniear- tikel in De Volkskrant al dat de verworvenheden weinig tot niets te maken hadden met de pe- riode 1813-1815. ‘Persoonlijke rechten en vrijheden’ waren in de Bataafse Staatsregeling van 1798 bijvoorbeeld veel sterker gewaarborgd dan in de grondwetten van 1813 of 1815. Laatst- genoemde liet bovendien veel macht bij de koning en was weinig democratisch van opzet, waardoor in politiek opzicht in ieder geval weinig ‘ruimte’ was ‘voor actief burgerschap’.

104 P. Steinbach, Geschichte im politischen Kampf. Wie historische Argumente die öffentliche Meinung manipu-

lieren (Bonn 2012) 53.

105 ‘Kultur des Willkommens‘. Website SPD.

https://www.spd.de/fileadmin/Dokumente/Sonstiges__Papiere_et_al_/GG/artikel1_20_arab.pdf (3 januari 2016) 106

Jouke Turpijn, ‘Herdenking 200 jaar Koninkrijk is bizar feest’. Website De Volkskrant (26 november 2013). http://www.volkskrant.nl/opinie/-herdenking-200-jaar-koninkrijk-is-bizar-feest~a3551751/ (4 september 2015)

38

Ook de algemene kenmerken van de huidige Nederlandse democratie zijn niet in het keurslijf 1813-1815 te passen. De eenheidsstaat, de eerste grondwet en het eerste democra- tisch verkozen parlement dateren uit de tijd van de Bataafse Republiek, tussen 1795 en 1801.107 Vanuit het perspectief van de huidige monarchie is die republikeinse periode echter geen aantrekkelijk begin. Voordat Willem I officieel de troon besteeg was Nederland overi- gens al eens een koninkrijk geweest, toen de Franse keizer Napoleon Bonaparte zijn broer Lodewijk Napoleon als koning installeerde in 1805. In 1811 voegde Bonaparte het koninkrijk alsnog bij zijn Franse keizerrijk. Nadat hij in 1813 officieel was afgezet, zou Koning Willem I het ‘nieuwe’ koninkrijk leiden. Het duurde echter nog tot 1848 voordat er daadwerkelijk spra- ke zou zijn van een parlementaire democratie. De verworvenheden hebben in die zin meer te maken met de viering van hedendaagse wensbeelden dan een historische herdenking.

Een alternatief is echter moeilijk te vinden. Van een crisismoment, zoals de Tweede Wereldoorlog voor Duitsland, is bijvoorbeeld ook geen sprake. Ondanks het feit dat de 4- en 5-meivieringen sterk verbonden zijn met vrijheid en eveneens een nationaal verbindend ka- rakter hebben, was Nederland zelf geen grote speler in het conflict. De Nederlandse Opstand (1568-1648), oftewel de Tachtigjarige Oorlog dan? Met de Acte van Verlatinghe als onafhan-