• No results found

Volgens de RMO en de RVZ ligt de focus van de huidige beleidsbenadering van overheden op het inschatten van en inspelen op risico’s. Landelijk zien we dit beeld ook terug, bijvoorbeeld in de beleidsstukken van het ministerie van Jeugd en Gezin. Maar ook op lokaal niveau is jeugdbeleid vaak gericht op risicosignale-ring en risicobeheersing. Gemeenten zetten in op sig-naleringssystemen, casusbesprekingen en preventie.

Toch is er de laatste tijd een kentering te zien. Zowel landelijk als lokaal groeit de tendens om ook te kijken naar de positieve kant van opvoeden en opgroeien.

De RMO en de RVZ constateren dat de overheid meer aandacht heeft voor positief en bevorderend beleid voor opvoeden en opgroeien. Zij beseft dat alleen risicogericht beleid geen antwoord biedt op de behoeften van gezinnen en de samenleving. Er is meer inzicht in het belang van de versterking van de eigen kracht van gezinnen en de sociale netwerken die hen omringen. Dit begon met gemeenten die in hun jeugdbeleid expliciet het accent legden op jeugd waar het goed mee gaat. Inmiddels oriënteren steeds meer gemeenten zich op de eigen kracht van jeugdigen en gezinnen met een positief integraal jeugdbeleid.

De mate waarin en de wijze waarop dat vorm krijgt, verschilt per gemeente, zoals hieronder blijkt.

Focus op jongeren waar het goed mee gaat– gemeente Waalre

In 2009 stelt de gemeenteraad van de Gemeente Waalre zijn nota Jeugdbeleid 2009-2012 vast.

In deze nota staat letterlijk: “Voorheen kwam jeugd pas in beleid aan de orde op het moment dat (de jeugd) zelf een probleem had of een probleem vormde voor een ander. Het beleid richt zich te veel op de kleine groep jeugd waar het slecht mee gaat of dreigt te gaan. Met deze nota Jeugdbeleid wil de gemeente Waalre dat beeld doorbreken en beleidsmatige aandacht geven aan de overgrote meerderheid van de jeugd waar het gewoon goed mee gaat. Dat wil niet zeggen dat daarmee de kleine groep jeugd vergeten wordt waar het slecht mee gaat of dreigt te gaan.”

Gemeenten krijgen in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) de verantwoordelijkheid voor de steun aan jeugdigen en ouders bij problemen met het opgroeien en opvoeden. Ook moeten zij opvoed- en opgroeiondersteuning realiseren voor alle ouders en jeugdigen (Wmo prestatieveld 2: ‘op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden’). Het maatschappelijke doel van de Wmo is meedoen. De onderlinge betrokkenheid van mensen is daarbij een belangrijke pijler. Als dat niet kan, is er ondersteuning van de gemeente.

van

• Risicobeheersing

• Sturen op output

• Controleren

• Dingen goed doen

• Ontwikkeling per afdeling

naar

• Uitgaan van potenties

• Sturen op outcome

• Regisseren

• Aandacht voor goede dingen

• Integratie in de organisatie Werken vanuit Wrap Around Care

– gemeente Breda

De gemeente Breda werkt vanuit de Wrap Around Care-gedachte en niet vanuit de keten-denkwijze bij de aanpak van het CJG. De ondersteuning en begeleiding is erop gericht om de draagkracht van de jeugdigen en ouders te vergroten. Deze benadering houdt voor het CJG in dat deze een rol vervult bij de organi-satie van ‘nazorg’. Het CJG biedt een centraal punt waar nazorgvragen (door zorgaanbieders) kunnen worden aangemeld en de juiste onder-steuning wordt verleend.

De ‘meedoen-gedachte’ vanuit de Wmo brengt niet alleen kansen met zich mee om vanuit eigen potenties en die van de sociale omgeving problemen op te los-sen, maar ook valkuilen. Van Regenmortel hierover:

“Ook in de Wmo zie je de empowerment-gedachte terug, zoals maximale versterking van de informele netwerken, actief en volwaardig burgerschap, stem geven aan kwetsbare burgers, maar ook ondersteu-ning. En we proberen zo met al die thema’s die er leven de verbinding te maken met een aantal hoof-dideeën om zoveel mogelijk te werken aan krachten van mensen. Dit wil niet zeggen dat je hun kwets-baarheid niet moet zien. Dat is een valkuil.”

Linders geeft iets soortgelijks aan. Zij wijst erop dat ook de vraag om hulp een kracht kan zijn. “Omdat de Wmo de nadruk legt op zo lang mogelijk zelfstandig wonen, mensen oproept zelfredzaam en autonoom te zijn om het zo lang mogelijk zelf te doen en pas als het écht niet anders kan zich te wenden tot een professional of de gemeente, wordt het voor veel mensen heel moeilijk hulp te vragen”, waarschuwt Linders. “Ze vallen liever dood neer dan dat ze voor steun aankloppen bij een ander.”

De verandering van een risicogericht beleid naar een aanpak gebaseerd op vertrouwen, de versterking van de potenties van gezinnen en de ondersteuning bij de opvoeding, vraagt om een andere rol van de over-heid. In dit hoofdstuk verkennen we die veranderen-de rol van veranderen-de overheid. Ofwel veranderen-de weg ‘van… naar…’.

Gemeenten zetten in op integraal jeugdbeleid. Het leven van kinderen en jongeren speelt zich af binnen verschillende domeinen. Gezin, vrije tijd, onderwijs en werk zijn belangrijke terreinen waarop het leven van deze groepen zich afspeelt. Bij integraal jeugd-beleid worden alle relevante partijen betrokken en wordt bekeken wat andere beleidsterreinen (onder-wijs, Wmo, veiligheid, etc.) kunnen betekenen.

Niet alle risico’s zijn echter te beheersen, al is dat in het geval van incidenten in de jeugdzorg soms moeilijk te accepteren. Dat blijkt wel uit de reacties op de dood van Savanna en het Maasmeisje. In de hoop problemen in gezinnen te voorkomen, ligt de focus te veel op profes-sionele hulpverlening. Terwijl juist de sociale omgeving, ook bij problemen, veel voor een gezin kan betekenen.”

Miranda van Rosmalen, over haar ervaringen met jeugd-zorg: “Ik zat in een evaluatiegesprek over de hulpverle-ning van mijn toen elfjarige zoon met 11 professionals om tafel”. Door de problemen raakte ze vrienden kwijt kwam in een sociaal isolement terecht. Maar er was toch een netwerk om op terug te vallen: “Daarna heb-ben we nog tal van hulpverleners en diverse instellingen gekend en toen mijn zoon 17 was, was jeugdzorg in-middels uit beeld. Mijn vader is toen gaan denken: ‘het is mijn kleinzoon, wat kan ik doen?’ Mijn zoon is toen bij zijn opa op kamers gaan wonen. Kom je toch weer bij je netwerk, dat werkt toch het beste.”

Een andere uitwerking van het overheidsjargon wordt door Linders geschetst. “Als het kabinet zegt dat de burger zijn verantwoordelijkheid niet meer neemt, te mondig is geworden en alleen nog aan zichzelf denkt, dan zit daar het idee achter dat we allemaal actieve burgers moeten worden”, denkt Linders. “Dit impli-ceert dat we alles zelf moeten doen en de zorg te duur wordt. Daarmee voorkom je dat mensen zich kwetsbaar opstellen als ze niet aan die eis kunnen voldoen. Je denkt bij sommige gezinnen: had toch Inzetten op positief en bevorderend beleid voor

op-voeden en opgroeien en minder focussen op risico-gericht beleid vraagt een andere rol van de overheid.

De volgende zaken spelen hierbij een belangrijke rol:

> Beeldvorming

>> Kartrekken

>>> Maatschappelijk doel

>>>> Participatie

> Beeldvorming

Uitlatingen van de overheid (lokaal, provinciaal en landelijk) spelen een grote rol in de beeldvorming.

Volgens Kesselring moet de overheid uitdragen dat op-voeden ook een collectieve taak is. “In het huidige ge-zinsbeleid lijkt de nadruk te liggen op risicobeheersing.

Welke invloed heeft een dergelijke uitspraak van een vooraanstaand politicus op de beoogde cultuur- omslag? Goede raad en adviezen aan ouders maken het opvoeden alleen maar moeilijk. Gun ouders de tijd om zelf het wiel uit te vinden, vindt Alexander Pechtold (D66). Is dit niet een erg individualistische benadering van opvoeding?

Misschien is de les die we uit zijn quote moeten trek-ken dat de overheid, net als de CJG, moet zoetrek-ken naar de leefwereld van jongeren en opvoeders en daarop in- spelen. Anders wordt mensen informatie opgedrongen en dat heeft waarschijnlijk een tegengesteld effect.

Hoe moet de overheid dat doen? Door de kar te trekken, op wijk- en buurtniveau te werken en de participatie van jeugd en ouders serieus te nemen.

>> Kartrekken: Inspireren,

tijd nemen, loslaten, en vertrouwen Overheden zijn kartrekkers. Van gemeenten, wet-houders en beleidsmedewerkers wordt verwacht dat ze een krachtige en enthousiaste inspirator zijn voor de burger, maar ook voor professionals. Gemeenten moeten zich bewust worden van de potenties in de gemeente en aandacht hebben en geven aan positie-ve zaken. Ga op zoek naar het vrijwilligerspotentieel in de gemeente, naar de saamhorigheid van burgers in de ‘krachtwijken’ of naar het hoge aantal mantel-zorgers. Bewustwording kost tijd, maar dat geldt ook voor de integratie van de omslag in de gehele gemeentelijke organisatie.

“Ik denk dat beleidsmakers zaken moeten durven los te laten om vrije ruimte te scheppen”, zegt Paes. “Er is ruimte nodig om te kunnen ontwikkelen. Dat is voor beleidsmakers vaak lastig, want ze willen de controle behouden. Toch denk ik dat beleidsmakers gepaste afstand moeten nemen.”

eerder aan de bel getrokken.” Als de overheid in dergelijke termen spreekt over de versterking van de eigen kracht van gezinnen, leidt dat volgens Linders tot het idee dat burger te passief is.

Het is belangrijk dat bestuurders en politici zich goed realiseren dat zij bij elke uiting over jeugd, gezinnen en jeugdzorg de nadruk moeten leggen op potenties en de sociale kracht van Nederland bij het opvoeden en opgroeien van alle kinderen. Immers, een over-heid die steeds maar weer verschrikkelijke incidenten accentueert en onderzoeken uitvoert naar de oorzaken en schuldigen, geeft daarmee impliciet aan dat de samen- leving maakbaar is en dat incidenten vermijdbaar zijn.

Potenties van gezinnen en hun omgeving stimule-ren zou dus niet alleen op individueel niveau moeten worden bevorderd, maar ook op meso- en macro- niveau. De aanmoediging van een goede pedagogische civil society is in de praktijk echter niet altijd even makkelijk. Een voorbeeld:

Alexander Pechtold in j/m voor ouders mei 2010

Ja, opvoeden leer je door vallen en opstaan, maar heel moeilijk kan hij het desondanks toch niet vinden. Kranten en tijdschriften mogen dan bol staan van de goede raad en adviezen aan ouders, maar daarmee wordt opvoeden alleen maar moeilijk gemáákt. “Ieder-een bemoeit zich ermee. Zelfs de overheid. Maar gun ouders toch hun eigen aanpak. En de tijd om het wiel zelf uit te vinden.” Het komt door ons perfectionisme, weet hij. “Kijk maar naar die enorme stapel boeken van de Daphne Deckers van deze wereld. Wij waren nota bene dertigers toen we kinderen kregen, maar zelfs wij kregen nog stapels aanwijzingen hoe het allemaal moet.”

Het is belangrijk dat overheden vertrouwen hebben in professionals en gebruik maken van hun expertise als beleid wordt ontwikkeld. Overheden hebben een realistisch beeld nodig van de resultaten die zij van professionals en organisaties mogen verwachten. Een subsidie voor een buurtbarbecue bijvoorbeeld geeft niet de garantie dat daarna een buurtgemeenschap is gerealiseerd. “Professionals worden opgezadeld met beleidsidealen die niet altijd realistisch zijn”, vindt Linders. “De lokale welzijnsorganisatie krijgt alleen maar geld van de gemeente als het woord cohesie minstens tien keer in een stuk voorkomt, terwijl die instantie vaak weet dat het onhaalbaar is om informele zorg te realiseren met buurtactiviteiten.”

“Misschien is een buurtbarbecue goed voor de leefbaar-heid, voor een veiligheidsgevoel”, denkt Linders. “Men-sen kunnen hun buren vragen of ze die troep uit het achterpad willen halen als je met je fiets er niet langs kan. Dan spreken we niet zozeer van cohesie, maar wordt men met elkaar in contact gebracht zodat men-sen elkaar durven aan te spreken. Maar doe dan niet net alsof je er een buurtgemeenschap van wil maken.”

>>> Maatschappelijk doel: outcome

De belangrijkste vraag voor de overheid is wat ze met haar beleid wil bereiken. Uitgaan van potenties bij opvoeden en opgroeien betekent kritisch kijken naar de doelen die gemeenten voor ogen hebben met hun jeugd- en subsidiebeleid. Uitgaan van de potenties van mensen dient het maatschappelijke doel dat een gemeente door middel van beleid wil bereiken. Het

gaat hierbij om de outcome en niet puur om de cijfer-matige verantwoording van de gesubsidieerde instel-lingen, ofwel de output.

In het hiernaast afgebeelde figuur worden de ver-schillen tussen sturen op input, throughput, output en outcome kort toegelicht.

De stap van het richten op output naar outcome is een hele wezenlijke. Het betekent ook een andere (subsidie)relatie met de organisaties in het veld.

Het maatschappelijk werk kan bijvoorbeeld niet een quotum van tien gesprekken met opvoeders worden opgelegd om alleen daarmee het subsidiedoel te bereiken. Het gaat nu om het maatschappelijk doel dat moet worden verwezenlijkt voor de gemeenschap.

Dit houdt ook in dat er andere manieren van evaluatie en verantwoording moeten worden ontwikkeld.

>>>> Participatie

Voor een gemeente is het dus belangrijk om aan te sluiten bij de behoeften van de burger en bij wat er in de gemeente al is, in plaats van uit te gaan van risico’s en hoe deze worden beheerst. Alle burgers moeten functioneren in, deel uitmaken van en een bijdrage leveren aan de samenleving. Van Regenmortel noemt participatie een kernaspect van empowerment: “Vol-waardig burgerschap, een inclusieve samenleving, dat is het doel dat we nastreven. We kijken dus in vallen sommigen buiten de boot. Maar mensen

kun-nen juist zelf groeien en aansluiting vinden, als ze zelf meer zouden kunnen participeren in de samenleving.

Op maat en zonder participatiedwang, want het wordt wel eens in die richting verstaan.”

Bij beleidsontwikkeling dient de beleidsmedewerker en bestuurder zich altijd af te vragen voor wie dit beleid wordt gemaakt en of het voldoet aan de vraag van de doelgroep. Net als we al eerder bij de CJG-ontwikkeling aangaven: aansluiting zoeken en vinden is essentieel voor het slagen van de beleidslijn.

Betrek zowel professionals als mensen uit de wijk bij de ontwikkeling van beleid. Hierdoor worden mensen

serieus genomen, betrokken bij de ontwikkelingen in de gemeente en ontstaat direct draagvlak.

Een goed voorbeeld hiervan is de samenstelling van een dorps- en wijkontwikkelingsplan. Hierbij pakt de gemeente de rol als procesbegeleider op en werkt samen met burgers aan de verbetering van de woon- en leefomgeving (K2, 2010b). Hieronder vallen uiteraard ook jeugdigen en hun opvoeders. Door de belangen van deze groep te benoemen, te behartigen en daar vervolgens ook naar te handelen, neemt de gemeente verantwoordelijkheid voor de opvoed- en opgroei-omgeving.

Bezoekers bij CJG Oss

Professionals van CJG Oss besteden veel aandacht aan bejegening. Ouders, kinderen en jongeren moeten zich op hun gemak voelen en met respect behandeld worden.

Het is van groot belang voor de ‘eigen kracht-gedachte’

om kinderen, jongeren maar ook opvoeders een stem te geven in het gemeentelijke beleid. De overheid be-paalt niet langer wat goed voor hen is, maar luistert en faciliteert. In de praktijk blijven veel gemeenten steken bij het informeren of het raadplegen van kinderen, jongeren en opvoeders. Echt vertrouwen op potenties betekent meer dan dat. Coproduceren, (mee)beslissen en op sommige thema’s zelfbeheer zijn participatieniveaus om naar te streven, zoals weergegeven in de participatieladder (Instituut voor Publiek en Politiek, 1998). Het gaat er niet alleen om inzicht te krijgen in de wensen en behoeften van de burgers, maar het levert hen ook iets op (K2, 2010b):

• Participatie stimuleert betrokkenheid en verantwoordelijkheid

• Participatie stimuleert zelfvertrouwen

• Participatie stimuleert zelfstandig denken en handelen

• Participatie biedt een oefenterrein voor ontwikkeling

• Participatie is leren dat het om gezamenlijke beslissingen gaat

• Participatie maakt ook duidelijk waar je niets over te zeggen hebt

Kortom, het vraagt van beleidsmedewerkers:

• Van risicobenadering naar pedagogische civil society

• Bewustwording dat er eigen kracht is in de gemeente

• Aandacht voor de positieve dingen

• Vertrouwen op kracht van professionals en organisaties

• Inspirator en verbindend zijn

• Regievoeren in plaats van controleren

• Stapje terug durven doen

• Leren van elkaar (transparantie) Eigen handelen ter discussie stellen

Kortom, het vraagt van wethouders:

• Bewustwording dat er eigen kracht is in de gemeente

• Vertrouwen op kracht van professionals en organisaties

• Lef om andere manier van werken in te voeren

• Stapje terug durven doen

• Inspirator en verbindend zijn Kortom, het vraagt van gemeentelijke organisaties:

• Vertrouwen in kracht van professionals en organisaties

• Integratie in hele organisatie

• De burger is koning

• Maatschappelijke outcome centraal zetten

• Meer aandacht voor de goede dingen in plaats van de dingen goed doen 3.4 samEnvattEnd

Overheden spelen een belangrijke rol in het realiseren van de cul-tuuromslag. Zij hebben invloed op de publieke beeldvorming en vormen een voorbeeldfunctie voor andere organisaties. Zij kun-nen in hun eigen beleid het voortouw nemen en de slag maken van risicobeheersing naar een positief en bevorderend beleid voor opvoeden en opgroeien. Een nieuwe rol voor de overheid die veel vraagt van gemeentelijke organisaties, wethouders en beleidsme-dewerkers. Gebleken is dat een aantal zaken een belangrijke rol spelen wanneer de overheid de slag naar uitgaan van potenties wil maken, namelijk:

• Beeldvorming; de overheid draagt beelden uit. Een overheid die niet langer stuurt op en spreekt over risicobeheersing en risicosignalering maar zoekt naar de leefwereld van opvoeders en opgroeiers en daarop inspeelt, nodigt uit en zendt een positiever beeld uit van de samenleving en de pedagogische civil society.

• Kartrekken; overheden zijn kartrekkers. De kar trekken betekent inspireren, loslaten, vrije ruimte scheppen

en vooral vertrouwen hebben. Zonder een overheid

als kartrekker zal de pedagogische civil society moeizaam tot stand gaan komen.

• Maatschappelijk doel; uitgaan van potenties bij opvoeden en opgroeien betekent dat gemeenten kritisch moeten kijken naar de door hun gestelde doelen van het jeugd- en subsidie- beleid. Belangrijk is om te gaan sturen op outcome (het maat- schappelijk doel) en niet puur op output (cijfermatige verant- woording).

• Participatie; aansluiting zoeken en vinden is essentieel voor het slagen van de beleidsvoornemens. Participatie is hierbij een kernaspect. Participatieniveaus om naar te streven zijn coproduceren, (mee)beslissen en zelfbeheer.