• No results found

Binnen de literatuurstudie hebben wij in kaart gebracht wat de voornaamste bevorderende factoren zijn voor een effectieve samenwerking tussen onderwijs en jeugdhulp. Hierbij hebben wij een onderscheid gemaakt tussen bevorderende factoren vanuit de literatuur (wetenschappelijk onderzoek) en bevorderende factoren vanuit de praktijk (praktijkonderzoek). Deze factoren (weergegeven in tabel 1 en 2) zijn voorgelegd aan de experts met de volgende twee vragen: 1. Zijn er nog toevoegingen te benoemen op deze factoren, en 2. Is er een prioritering aan te brengen tussen deze factoren.

Bijna alle experts vonden de beschreven bevorderende factoren herkenbaar en volledig. De enkele experts die wel aanvullende bevorderende factoren benoemden, waren met name experts op het gebied van samenwerking tussen organisaties (los van de specifieke samenwerking tussen onderwijs en jeugdhulp).

Bevorderende factoren vanuit de literatuur (wetenschappelijk onderzoek) 1. Steun door stakeholders

2. Voldoende beschikbare middelen 3. Duidelijk georganiseerde structuur 4. Goed analyse onderzoek

5. Gerichte effectieve en veelbelovende interventies 6. Sterk leiderschap

Tabel 4.2: Bevorderende factoren voor een effectieve samenwerking tussen onderwijs en jeugdhulp, vanuit wetenschappelijk onderzoek

Op bovenstaande bevorderende factoren (tabel 4.2) wisten de experts de volgende toevoegingen te noemen:

7. Verplichte samenwerkingsverbanden. Hiermee wordt bedoeld dat gemeentelijke instellingen bijvoorbeeld jeugdhulp- en onderwijsinstellingen kunnen verplichten om een zekere vorm van een samenwerkings-verband met elkaar aan te gaan.

8. Aandacht voor samenwerkingsvaardigheden/-gedrag. Het (goed) kunnen samenwerken met externe par-tijen is geen vanzelfsprekende competentie. Binnen de eigen organisatie moet er dus ook aandacht zijn voor (het bevorderen) van deze vaardigheden.

9. Het stellen van tussendoelen. Als beide partijen zich bezighouden met een (groot) maatschappelijk pro-bleem, is het niet haalbaar om dit probleem op te lossen en soms ook niet om het te verminderen. Dit kan leiden tot demotivatie van beide partijen. Het is om deze reden raadzaam om gezamenlijke tussendoelen vast te stellen.

10. Het erkennen van de diversiteit van de organisaties. De expert die deze factor inbracht, stelt dat het niet erg is als organisaties om verschillende redenen, met andere motivaties (en daardoor andere doelen) een samen-werkingsverband aangaan. Zolang hier maar over gecommuniceerd wordt en er tussentijds ook het geza-menlijke doel bereikt wordt. De expert waarschuwt wel: ‘Als blijkt dat de verschillende belangen toch onverenigbaar blijken, moeten beide partijen ook niet schuwen om dan de stekker uit het samenwerkingsverband te trekken, in plaats van door te ploeteren.’

Geen enkele expert kon vervolgens bovenstaande factoren prioriteren. De experts zijn erover eens dat alle (of meerdere) factoren belangrijk zijn, en dat zij voor een groot deel samenhangen en van elkaar afhankelijk zijn.

Bevorderende factoren vanuit de praktijk (praktijkonderzoek) 1. Gezamenlijke ambitie en doorleefde visie

2. Maatschappelijk resultaat in beeld 3. Lerend systeem

4. Gelijkwaardigheid

5. Benoemen van verwachtingen en belangen 6. Passend leiderschap

7. Netwerksamenleving

Tabel 4.3: Bevorderende factoren voor een effectieve samenwerking tussen onderwijs en jeugdhulp, vanuit praktijk­

onderzoek

Als aanvulling op bovenstaande bevorderende factoren (tabel 3) hebben de experts de volgende factoren genoemd;

8. Onderling vertrouwen. De expert die deze factor inbracht, stelt dat onderling vertrouwen de basis is voor een effectieve samenwerking, omdat de afwezigheid daarvan de samenwerking kwetsbaar maakt.

9. Netwerkvaardigheden. Voor de professionals die met andere organisaties samenwerken of gaan samen-werken wordt een beroep gedaan op hun netwerkvaardigheden. Dus los van de ‘netwerksamenleving’ moet er ook aandacht zijn voor de individuele netwerkvaardigheden van de betrokken professionals.

Ook bij de lijst uit de tabel 4.3 kon het gros van de experts geen prioritering aangeven, met hetzelfde argument:

dat alle (of meerdere) factoren belangrijk zijn, dat zij met elkaar samenhangen en van elkaar afhankelijk zijn. Een expert benadrukte dat met name ‘het lerend systeem’ van belang is.

‘Formeel kan je veel vooraf vastleggen, maar je kan niet alles al vooraf bedenken. Daar moet je dan op kunnen anticiperen. Daarnaast zullen er ongetwijfeld veranderingen plaatsvinden binnen een samenwerkingsverband, die moet je vervolgens weer een plek geven binnen het samenwerkingsverband. Daar heb je een lerend systeem voor nodig, maar individueel ook het lerend vermogen.’ (Expert 10)

Vervolgens is de experts gevraagd of zij kennis hebben van nog lopend onderzoek naar de samenwerking tussen jeugdhulp en onderwijs. Zover zij konden overzien, is er op dit moment geen lopend onderzoek gaande waar ongepubliceerde rapporten van bestaan.

Kennislacunes

Bijna de helft van de experts is van mening dat er door de jaren heen voldoende kennis is opgedaan over de samenwerking tussen onderwijs en jeugdhulp. Sommige experts binnen deze groep zijn van mening dat er vol-doende kennis voorhanden is om de samenwerking tussen onderwijs en jeugdhulp te verbeteren, maar dat deze kennis niet of onvoldoende in de praktijk wordt gebruikt en toegepast.

Anderen binnen deze groep experts geven aan dat er weliswaar voldoende wetenschappelijke kennis beschik-baar is, maar dat er wel behoefte is aan hoe deze kennis dan wordt toegepast binnen de verschillende contexten van het onderwijs. Een expert geeft bijvoorbeeld aan dat veel kennis is opgedaan binnen een specifieke context (bijvoorbeeld binnen het PO), maar dat er behoefte is aan meer informatie over hoe deze kennis toegepast kan worden binnen andere contexten (op andere onderwijsniveaus, bijvoorbeeld).

De meeste overige experts vinden het moeilijk om kennishiaten te identificeren, en komen bijvoorbeeld met actiepunten. Een voorbeeld daarvan is dat meerdere experts van mening zijn dat zowel onderwijsprofessionals als jeugdhulpprofessionals al gedurende hun opleiding de vaardigheden en kennis aangeleerd moeten worden om later (na hun studie) goed te kunnen samenwerken met de ander. Anderen geven aan dat onderwijs en jeugd-hulp de ruimte moeten krijgen en zelf moeten durven om dingen uit te proberen om tot een goede samenwer-king te komen die past bij de specifieke organisaties en de specifieke context. Deze experts geven aan: ‘er is geen blauwdruk voor een goede samenwerking’.

Enkele experts weten wel kennishiaten te benoemen, vaak in de vorm van aanbeveling voor verder/ nader onder-zoek, te weten:

Het inzichtelijk maken welke beleidstheorieën bruikbaar zijn voor de samenwerking tussen onderwijs en jeugdhulp op beleidsniveau

Het inzichtelijk maken hoe de samenwerking tussen onderwijs en jeugdhulp geborgd kan worden op bestuurs-, beleids- en praktijkniveau.

Onderzoek naar hoe scholen en onderwijsprofessionals beter aandacht kunnen besteden aan de leefwereld van jeugdigen (en de daarbij horende uitdagingen zoals drugs- en alcoholgebruik, de impact van social media) en jeugdigen hierin te onderwijzen en te empoweren voordat dergelijke zaken worden geproblema-tiseerd (en doorgeschoven worden naar jeugdhulp).

Longitudinaal onderzoek naar de effecten van de samenwerking tussen onderwijs en jeugdhulp op het leven van jeugdigen op langere termijn.

Onderzoek dat aantoont welk effect het meenemen van de expertise van ouders in de samenwerking tussen onderwijs en jeugdhulp heeft op het welzijn van het kind.

Onderzoek naar de ervaringen van jeugdigen met de samenwerking tussen onderwijs en jeugdhulp in het kader van zelfbeschikking.

Andere aanbevelingen voor nader onderzoek gaan in bredere zin over samenwerking, te weten:

Meer inzicht in het (kunnen) schakelen tussen formele en informele aspecten van samenwerken; waar lopen professionals tegenaan? Hoe gaan ze hiermee om? Wat vraagt dit van professionals?

Meer inzicht in hoe de professionals die onderdeel zijn van een samenwerkingsverband zich verhouden tot andere collega’s binnen de eigen organisatie (diegene die los van het samenwerkingsverband staan) en welk effect dit heeft op de interne verhoudingen binnen de eigen organisatie.

Tot slot stelt een expert die ook werkzaam is bij een onderwijsprofessional dat veel wetenschappelijke en prak-tijkkennis die beschikbaar is, niet terecht komt bij de professionals in de praktijk. ‘Blijkbaar is er veel kennis over de samenwerking, maar wij zien en lezen daar niets over’. De expert stelt voor om te kijken naar:

Hoe de beschikbare kennis over de samenwerking beter kan landen in de praktijk.