• No results found

De verhouding tussen partijbestuur, fractie en kabinet

“Het is onze taak m.n. door druk op onze bewindslieden, het kabinetsbeleid zo duidelijk mogelijk in progressieve richting te drukken”214 aldus PvdA-bestuursleden Van der Louw en Bram Peper in 1975. Op 15 september 1973 werd Van der Louw herkozen als voorzitter en nam hij samen met 11 voormalige Nieuw Linksers zitting in een bestuur van 21215. De linkervleugel behield een grote invloed binnen de PvdA gedurende de gehele regeerperiode. De geconsolideerde machtspositie van (voormalig) Nieuw Links had tot gevolg dat de verhouding tussen partij en kabinet problematisch was. Het zeer kritisch volgen van de totstandkoming van Keerpunt, de formatieperiode en de benoeming van de kabinetsleden werd door de PvdA gecontinueerd in een rol als waakhond van het kabinetsbeleid. In een terugblik op de regeringsperiode liet Den Uyl zijn frustratie hierover blijken: “Een probleem was voorts dat de PvdA het kabinet uitsluitend aan de hand van Keerpunt beoordeelde, hetgeen formeel correct, maar materiaal niet fraai was”216.

Met de ministers Pronk en Irene Vorrink (Volksgezondheid) was het Nieuw Linkse-gedachtegoed in het kabinet vertegenwoordigd. Bovendien konden staatssecretarissen Marcel van Dam (VROM), Ger Klein (Onderwijs) en Wim Meijer (Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk) ook gerekend worden tot de Nieuw Links sympathisanten217. De (ruime) aanwezigheid van Nieuw Links in het kabinet wekte niet automatisch vertrouwen bij het PvdA-bestuur. Naast de confessionele ministers werden ook PvdA-ministers met argusogen bekeken. Vooral Max van der Stoel was vaak de gebeten hond bij de linkervleugel van de PvdA218. De relatie tussen Van der Stoel en Van der Louw was al voor de benoeming van de eerste als minister danig bekoeld. Van der Stoel had zich altijd verzet tegen de retoriek van Nieuw Links betreffende buitenlandse politiek. Dit had tot gevolg dat Van der Louw er geen geheim van maakte dat Van der Stoel voor het PvdA-bestuur niet de gedroomde minister van Buitenlandse Zaken was219. Omgekeerd liet Van der Stoel aan Den Uyl weten dat hij Van der Louw een ongeschikte kandidaat voor de burgemeesterspost in Rotterdam vond220. Geen optimale omstandigheden voor een soepele samenwerking.

214

A. van der Louw en B. Peper, 'Keerpunt '77 – de weg terug?' in: Socialisme en Democratie vol. 32 afl. 9 329-356 (Deventer 1975) aldaar 334.

215

B. Boivin e.a. Een verjongingskuur voor de Partij van de Arbeid. 75. 216

W. Gortzak ed., De kleine stappen van het kabinet Den Uyl 19. 217

Zie o.a. P. van Praag jr., Strategie en illusie, elf jaar intern debat in de PvdA 143. 218

W. Gortzak ed., De kleine stappen van het kabinet Den Uyl 82-83; P. van Praag jr., Strategie en illusie, elf jaar intern debat in de PvdA 91; P. Bootsma en W. Breedveld, De verbeelding aan de macht: het kabinet Den Uyl 40-41; D. A. Hellema, De buitenlandse politiek van Nederland 247.

219

L. Castelijn en M. Krop, 'Rechtlijnig en tegendraads' 283; W. Gortzak ed., De kleine stappen van het kabinet Den Uyl 82.

220

Het gebrek aan vertrouwen in de regering bij het PvdA-bestuur en partijkader dreef Van der Louw tot een initiatief. Hij wilde de kloof tussen bestuur, fractie en ministers zo klein mogelijk houden. De partij stelde een aantal regels op. PvdA-kabinetsleden zouden het bestuur in een vroeg stadium op de hoogte stellen van beleidsvoornemens, tijdens bestuursvergaderingen zou steeds minimaal één iemand uit het kabinet aanschuiven en de fractievoorzitter ging één keer per week overleggen met de premier221. Van der Louw wilde ook graag een stuurgroep instellen die de uitvoering van Keerpunt ging controleren. Deze Keerpuntbewakingscommissie werd vanaf juni 1974 actief222. Een proces dat zich tijdens de opkomst van Nieuw Links had ingezet, het opeisen van politieke invloed door het partijbestuur, zette zich door. Het bestuur trachtte ook op de buitenlandse politiek zijn stempel te drukken. Vanaf het moment dat Nieuw Linksers dominanter werden in het bestuur probeerden zij op allerlei manieren meer sturing te geven aan de buitenlandse koers van de partij. Een voorstel de functie van internationaal secretaris op te heffen en diens taken over te hevelen naar een bestuurslid haalde het niet223. Toen Relus ter Beek in 1971 deze functie ging bekleden ebde voor veel PvdA'ers aan de linkerkant van de partij daarvoor de noodzaak weg. Vanuit het bestuur kwamen begin jaren zeventig meerdere initiatieven met als doel te komen tot nieuwe werkgroepen aangaande buitenlands beleid. Het bestuur vond bestaande commissies vaak niet vooruitstrevend genoeg en ondernam verschillende pogingen een flinke vinger in de pap te krijgen. Vrijwel al deze nieuwe commissies sneuvelden voortijdig of werden nooit echt actief224. De buitenland-experts bij de PvdA, mannen als Van der Stoel, Piet Dankert en Wiebe Wierda, hadden weinig behoefte aan de vaak onvruchtbare discussies binnen een commissie. Nieuw Linksers wilden bovendien vooral in de pers of bij het partijkader scoren met buitenlandse politieke punten en zagen daarom vaak het nut niet van de inhoudelijke discussies die gevoerd moesten worden225. Het PvdA-bestuur kwam op deze manier niet tot een echt inhoudelijke bijsturing van de discussie. De PvdA was wat dat betreft geen uitzondering. Politicoloog J.C. Voorhoeve merkte in zijn boek Peace, Profits and Principles op dat buitenlandse standpunten binnen een politieke partij geformuleerd worden door een (zeer) kleine groep mensen. De expertise van deze groep heeft ook tot gevolg dat zij qua meningsvorming afwijken van een groot gedeelte van de achterban226. Door de onsuccesvolle pogingen van het bestuur om invloed te krijgen op de buitenlandexperts bleef een

van der Stoel heeft later aangegeven dat hij fout zat door Van der Louw niet geschikt te achtten. Zie: A. Bleich, Joop Den Uyl: Dromer en Doordouwer 305.

221

P. van Praag jr., Strategie en illusie, elf jaar intern debat in de PvdA 143. 222

W. Gortzak ed., De kleine stappen van het kabinet Den Uyl 83; F. Zuijdam, Tussen wens en werkelijkheid 269; .A. Bleich, Joop Den Uyl: Dromer en Doordouwer 355; P. van Praag jr., Strategie en illusie, elf jaar intern debat in de PvdA 144.

223

Eind jaren '60 en in 1970 ondernamen Ger Klein en Ien van den Heuvel dergelijke pogingen zie: F. Zuijdam, Tussen wens en werkelijkheid 219-220.

224

F. Zuijdam, Tussen wens en werkelijkheid 220-221. 225

F. Zuijdam, Tussen wens en werkelijkheid 221. 226

constructieve inhoudelijke discussie over het buitenlands beleid bij de PvdA uit. Het partijkader en bestuur bevonden zich op een andere golflengte dan de experts. De buitenlanddeskundigen richtten zich liever op discussies binnen de fractie en het kabinet. Dit was vooral te wijten aan het feit dat volgens Van der Stoel het aantal mensen met relevante achtergrondkennis “beangstigend klein was”227. De houding van het partijbestuur en kader ten opzichte van buitenlandse politiek veranderde niet door de regeringsdeelname. Het bleef vooral bij een activistische retoriek en progressieve profilering.

Tekenend voor de verhouding tussen kabinet en partijkader betreffende de internationale politiek was het PvdA-congres van april 1975. Met als thema Vrede en Veiligheid ging het congres voornamelijk in op de gewenste te voeren buitenlandse politiek228. Verscheidene radicale voorstellen werden door het congres aangenomen. Het partijkader werd door het bestuur niet gewezen op de moeizame internationale politieke realiteit. Haalbaarheid en resultaat waren geen hoofdzaken voor het partijbestuur. Meest in het oog springend waren de resoluties aangaande de NAVO en de Starfighter. De NAVO moest van het PvdA-congres niet alleen een 'no-first-use'229 verklaring afgeven maar ook binnen drie jaar een wezenlijke bijdrage leveren aan ontspanning tussen Oost en West. Voldeed de NAVO niet aan deze voorwaarden, dan moest Nederland zijn lidmaatschap beëindigen230. Waar in 1972, door inspanningen van onder andere Den Uyl en D'66, het voorwaardelijke lidmaatschap uiteindelijk geen doorgang vond, liep het in 1975 anders. Daarnaast droeg het PvdA-congres aan de regering op de Starfighters231 te vervangen door een goedkoop vliegtuig met een beperkte, en zeker geen nucleaire, functionaliteit, zodat Nederland geen

bijdrage kon leveren aan de wapenwedloop232.

Het congres van 1975 betekende een verdere verwijdering tussen kabinet en partij. Vredeling liet zich niets voorschrijven, zocht de directe confrontatie met zijn achterban en sprak de inmiddels legendarische woorden: “Congressen kopen geen straaljagers”233. Van der Stoel bleef vasthouden aan het belang van NAVO-lidmaatschap en had in Den Uyl een trouwe bondgenoot. In het boek De

verbeelding aan de macht234 over het kabinet Den Uyl blikte Van der Stoel terug op zijn relatie met de PvdA-congressen. Hij gaf toe dat hij net als Vredeling iets had willen zeggen, zoals bijvoorbeeld: “Congressen kunnen moeilijk over sleutelkwesties van buitenlands beleid oordelen”235. Van der

227

F. Zuijdam, Tussen wens en werkelijkheid 221. 228

PvdA, Beschrijvingsbrief voor het vijftiende congres: te houden op 10, 11 en 12 april 1975 in de RAI, Europaplein, Amsterdam (Amsterdam 1975); F. Zuijdam, Tussen wens en werkelijkheid 317.

229

Verklaren dat het bondgenootschap onder geen beding als eerste partij nucleaire wapens zou gebruiken. 230

PvdA, Gesproken en Besloten (Amsterdam 1975) 11. 231

Gevechtsvliegtuigen van de Nederlandse luchtmacht, uiteindelijk vervangen door de F-16. 232

PvdA, Gesproken en Besloten 13. 233

Zie o.a. J.J. Linder, Het tweede kabinet-Den Uyl 128-129; D. A. Hellema, De buitenlandse politiek van Nederland 266.

234

P. Bootsma en W. Breedveld, De verbeelding aan de macht: het kabinet Den Uyl 1973-1977 (Den Haag 1999) 235

Stoel was echter te diplomatiek en te rustig om rechtstreeks het conflict met het kader te zoeken zoals Vredeling had gedaan. De bewindslieden namen de radicalere congresresoluties voor kennisgeving aan. Zij waren gebonden aan het verkiezingsprogramma en niet aan tussendoor genomen congresbesluiten. Deze formele benadering van congresbesluiten was een oude truc van de PvdA-fractie236. De congresbesluiten waren niet alleen onuitvoerbaar, maar lagen ook binnen de regering en electoraal moeilijk237. De vraag is dan ook of de PvdA-top dergelijke standpunten had geaccepteerd als het om een verkiezingsprogramma zou gaan. De besluiten van het congres in 1975 konden de bewindslieden naast zich neerleggen, maar het was aan de andere kant een gelegenheid voor de kaderleden hun ongenoegen te uiten en aandacht te vragen voor een meer linkse politiek. Binnen de PvdA tekende zich daardoor een scherpe scheiding af tussen kabinetsleden en een groot gedeelte van de partijachterban.

Het congres van 1975 en de passieve rol van het bestuur riepen reacties op vanuit de partij. Arie van Hek, op dat moment lid van de Tweede Kamer-fractie van de PvdA relativeerde de door het congres gestelde ultimatums. Volgens hem waren deze vooral een uiting van onzekerheid wat betreft de inzet van Vredeling en Van der Stoel betreffende de uitvoering van Keerpunt. Van Hek liet in zijn artikel blijken ongelukkig te zijn met de ongeduldige houding van het PvdA-congres. Hij vond het opvallend dat binnenlandse doelen niet aan deadlines werden verbonden en internationale juist wel. PvdA'ers moesten er volgens Van Hek aan wennen dat internationale samenwerking zowel onbevredigend als onvermijdelijk was voor de partij238. Politicoloog, socioloog en prominent PvdA-lid Bart Tromp was nog een stuk kritischer over het PvdA-bestuur. Hij zag met lede ogen aan dat alleen aandacht uitging naar de verantwoordingsplichten van gekozen vertegenwoordigers aan leden en niet-leden. Met geen woord werd gerept van medeverantwoordelijkheid van de partij aan bijvoorbeeld de regeringsdeelname of de coalitiepartners239. Het partijbestuur was teveel met zichzelf en het tevreden stellen van de eigen achterban bezig, aldus Tromp. Premier Den Uyl maakte zich ook zorgen over de houding van het partijbestuur ten opzichte van de regering: “Het partijbestuur moet niet alleen denken aan de leden maar ook aan de twee miljoen stemmers die achter het kabinet staan240”. Hier legde de premier de vinger op de zere plek, de spanning tussen het activistische zeer linkse kader en het complete PvdA-electoraat.

De relatie tussen de Tweede Kamer fractie en het kabinet-Den Uyl was van een andere orde.

236

Deze was weer afgekeken van de Engelse Labour-partij. Na afloop van de congressen in 1969 en 1972 beriep de PvdA-fractie zich op het verkiezingsprogramma. F. Zuijdam, Tussen wens en werkelijkheid 218, 250.

237

Deze visie wordt onderschreven door Van Thijn. Het congres was volgens de toenmalig lijsttrekker vaak nauwelijks te stuitten. “Die namen zelfs moties aan over Guinee-Bissau zonder te weten waar het lag.” zie: Vraaggesprek dhr. Van Thijn op 03-12-08, zie bijlage 6.

238

Arie van der Hek, 'Het vijftiende congres van de PvdA of het voorwaardelijke lidmaatschap van de regering' in: Socialisme en Democratie vol. 32 afl. 5 185-190 (Deventer 1975) aldaar 186-188.

239

B. Tromp, 'Socialisme, organisatie en democratie: politiek-sociologische kanttekeningen bij de koers en ontwikkeling van de PvdA' in Socialisme en Democratie vol. 33 afl. 4 155-170 (Deventer 1976) aldaar 158. 240

Fractievoorzitter Ed van Thijn kon het goed vinden met Den Uyl en zij bespraken veel zaken met elkaar241. Zoals uit het stuk van Van Hek blijkt had de fractie ook meer oog voor de politieke realiteit dan het partijkader en -bestuur. Toch betekende dit zeker niet dat de fractie kritiekloos tegenover het kabinetsbeleid stond. Fractieleider Van Thijn publiceerde in 1974, Het kabinet-Den

Uyl en de bierkaai?242. Hierin schrijft hij dat Nederland na negen maanden Den Uyl nog niet anders

en beter is geworden243. In het artikel wijt Van Thijn de gebrekkige vooruitgang aan de weerstand daartegen in confessionele kring. De fractieleider pleitte daarom voor een doorzetting van de polarisatie, een opstelling die zijn schaduw over het kabinet zou werpen. Hoewel Van Thijn Den Uyl en de PvdA-bewindslieden niets kwalijk neemt in zijn stuk, is het opvallend dat al na negen maanden onvrede heerste over het feit dat er weinig veranderde.

Het ongeduld van de PvdA-fractie kwam steeds meer naar voren in de loop van 1974. Na een jaar een redelijk afwachtende houding te hebben aangenomen, liet de PvdA-fractie aan het kabinet weten dat men een duidelijk progressievere houding verwachtte244. Van Thijn riep 1975 uit tot het jaar van de waarheid voor de regering en de PvdA245. Hij formuleerde een aantal hobbels, in de vorm van progressieve hervormingen. Hobbels waar het kabinet of overheen moest, of over zou struikelen246. Mocht het kabinet vallen, dan zou dit gebeuren over een voor de PvdA gunstig onderwerp. De fractieleider had bij het formuleren van deze hobbels ook in het achterhoofd dat de confessionelen nu nog tegen elkaar uitgespeeld konden worden. De confessionelen probeerden een Christendemocratisch Appèl (CDA) te vormen maar waren daar in 1974 en 1975 nog niet ver mee. De hobbelstrategie van de PvdA-fractie kwam voort uit de angst dat de partij zich weer liet inpakken in een Rooms-rode coalitie. Van Thijn liet tijdens de algemene beschouwingen in oktober 1974 die vrees van de fractie doorschemeren: “De PvdA zal onder geen beding accepteren dat ten derde male na de oorlog een kabinet met socialisten geen wezenlijke veranderingen in de machtsverhoudingen in Nederland zou kunnen bewerkstelligen”247. Opvallend genoeg bestonden de hobbels van Van Thijn allemaal uit binnenlandse sociaaleconomische punten zoals bijvoorbeeld de grondpolitiek en de volksverzekering ziektekosten248. Van Thijn koos bewust voor punten die de traditionele aanhang van de PvdA aan zouden spreken, en daar hoorde geen buitenlandse politiek

241

P. van Praag jr., Strategie en illusie 356. 242

Ed van Thijn, 'Het kabinet-Den Uyl en de bierkaai?' in: Socialisme en Democratie vol. 31 afl. 2 41-52 (Deventer 1974)

243

Ed van Thijn, 'Het kabinet-Den Uyl en de bierkaai' 41. 244

J.J. Linder, Het tweede kabinet-Den Uyl 127. 245

Frans Becker, 'De jaren 1970-1994' in: Honderd jaar sociaal-democratie in Nederland 1894-1994 ed. M. Brinkman, M. de Keizer en M. van Rossem (Amsterdam 1994) 240- 313 aldaar 254; A. Bleich, Joop Den Uyl: Dromer en Doordouwer 355; P. van Praag jr., Strategie en illusie 166.

246

Dit was een oude tactiek. Ook al eens toegepast door Jaap Burger in zijn tijd als fractieleider toen de PvdA onder Drees in de regering zat. Zie: Vraaggesprek dhr. Van Thijn op 03-12-08, zie bijlage 6.

247 Geciteerd uit A. Bleich, Joop Den Uyl: Dromer en Doordouwer 356.

248 In het voorjaar van 1975 formuleerde men 5 hobbels: De inkomensnota; de grondpolitiek; de volksverzekering ziektekosten; de wet op de ondernemingsraden en de begroting perikelen P. van Praag jr., Strategie en illusie 167.

bij249.

Het congres van 1975 stemde niet alleen voor resoluties op het gebied van buitenlandse politiek, maar koos ook een nieuw bestuur. Nieuwe voorzitter werd Ien van den Heuvel, zij was een minder krachtige bestuurder dan Van der Louw. De feministe zou ondanks een aantal flinke blunders tot 1979 voorzitter van de PvdA blijven250. Van den Heuvel stond bekend als net iets minder radicaal dan de radicale partijraad. Haar gezag kwam vooral voort uit het feit dat zij een vrouw was, de toenemende invloed van het feminisme verstrekte een vrouwelijke voorzitter van extra autoriteit. Van haar kon geen sterke afzwakking van extreme standpunten vanuit de partijbasis verwacht worden251. Het aantreden van een nieuw partijbestuur veranderde ook niets wezenlijks aan de opstelling van de partij ten opzichte van het kabinet. De druk bleef tot de val van het kabinet onverminderd hoog. De verhoudingen tussen partijkader, -bestuur, -fractie en het kabinet speelden zich tijdens de regeerperiode volgens een vast stramien af. Het partijkader stelde zich radicaal op en beïnvloedde daarmee sterk de standpunten van het bestuur. Hierdoor bleef het bestuur hameren op de progressieve profilering van de partij in de Tweede Kamer en het kabinet. De fractie bezat meer politieke realiteitszin maar voelde de hete adem van het partijbestuur in zijn nek, waardoor de fractie op haar beurt weer de bewindslieden tot actie aanspoorde252.

De fractie werd kritischer op het buitenlands beleid en leek steeds meer beïnvloedbaar door de standpunten van het partijkader. Deze houding is te verklaren door de voortzetting van de polarisatie door de PvdA. Hiertoe was in juni 1973 besloten door het PvdA-bestuur253. Van Thijn vertaalde de voortzetting van deze strategie onder meer in zijn hobbels en het jaar van de waarheid. De confessionelen moesten buigen of barsten. Deze koers werd gevolgd terwijl PvdA-bewindslieden nauw samenwerkten met confessionelen in de regering. Daarnaast moest de partij op zijn progressieve karakter letten. Door te regeren moesten standpunten worden aangepast aan economische en internationale realiteiten. Het feit dat deze concessies nota bene in samenspraak met confessionele partners gedaan werden was dodelijk voor het linkse imago van de PvdA.

Het bestuur en de fractie gingen daarom door op de weg die de partij vanaf 1969 was ingeslagen. Toen de verkiezingen van 1977 steeds dichterbij kwamen werd de bejegening van de confessionele regeringspartners steeds feller. Dit vaak tot ongenoegen van Den Uyl en de zijnen. In 1975 gaf Den Uyl aan dat de PvdA zich niet teveel met de onderlinge confessionele verhoudingen moest bemoeien. Van Den Heuvel reageerde als door een hond gebeten en waarschuwde tijdens het

249 Vraaggesprek dhr. Van Thijn op 03-12-08.

250 Bijvoorbeeld: Van den Heuvel noemde de Berlijnse muur “historisch gerechtvaardigd”, een verklaring die zij later weer introk, zie o.a. A. Bleich, Joop Den Uyl: Dromer en Doordouwer 357.

251 A. Bleich, Joop Den Uyl: Dromer en Doordouwer 357.

252 P. Bootsma en W. Breedveld, De verbeelding aan de macht 192; F. Zuijdam, Tussen wens en werkelijkheid 316.

wekelijkse overleg tussen kabinetsleden en bestuur voor: “een dreigende (..) vertrouwensbreuk tussen het kabinet en het eigen kader”254. Met het oog op de linkse profilering van de partij drong het bestuur er bij Den Uyl op aan te koop te lopen met de linkse successen van het kabinet. De