• No results found

4. Belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen omtrent een voorgenomen

5.2.5 Beschermd stads en dorpsgezicht

Bebouwingsregels en nadere eisen dienen dus nadrukkelijk in het belang te zijn van een goede ruimtelijke ordening, anders horen zij immers niet in het bestemmingsplan thuis. Toch zijn er enkele gemeenten in Nederland die ten aanzien van bijvoorbeeld gevelindeling of materiaal- en kleurgebruik nadere eisen hebben opgenomen in hun bestemmingsplan. Zo ook in de gemeente Delfzijl. Het bestemmingsplan voor de ‘Kernen Biessum en Uitwierde’ richt zich primair op het behoud en het herstel van ruimtelijke karakteristieken van de kernen Biessum en Uitwierde. In dit bestemmingsplan23 staat expliciet beschreven dat de gemeente bevoegd is daartoe ‘nadere eisen’ te stellen:

3.1 Nadere eisen

Ter uitvoering en met inachtneming van het gestelde in artikel 3 leden 1 t/m 3 zijn burgemeester en wethouders bevoegd met toepassing van de bij de bestemmingen opgenomen bouwvoorschrif- ten –mits een doelmatig gebruik niet onevenredig wordt geschaad – nadere eisen te stellen, ten- einde aansluiting te vinden bij de bestaande functionele en ruimtelijke karakteristiek van het be- schermd dorpsgezicht Uitwierde en het waardevol dorpsgezicht Biessum. De nadere eisen mogen betrekking hebben op:

a. de situering, omvang en vormgeving van nieuw op te richten bebouwing; b. de nokrichting van de kappen van gebouwen;

c. het materiaal- en kleurgebruik;

d. de gevelindeling en de verhouding van de gevelopeningen; e. de aan te leggen beplantingen.

Hoewel dit bestemmingsplan al enige jaren oud is, kan in twijfel worden getrokken of de ‘nadere eisen’ de hierboven beschreven vorm aan mogen nemen. Bepalingen in het bestemmingsplan mogen zich immers uitsluitend richten op ‘een goede ruimtelijke ordening’. Bouwhistorische waarden kunnen hier wel toe gerekend worden, maar materiaal- en kleurgebruik worden over het algemeen beschouwd als welstandsaspecten die redelijkerwijs in de welstandsnota thuisho- ren. Ofschoon een bestemmingsplan in beginsel geen welstandsnormen mag bevatten, kan in het geval het plan strekt ter bescherming van een historisch waardevol stads- of dorpsgezicht dat als

23

67

zodanig is aangewezen ingevolge de Monumentenwet 198824, het opnemen van welstandseisen

in de planregels in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening worden geacht (Nijme- ijer, 2001b). Jurisprudentie hieromtrent bevestigt dit. In het bestemmingsplan voor het be- schermde dorpsgezicht van Harlingen staat bijvoorbeeld als eis dat de gevelopeningen verticaal gericht moeten zijn25. De Raad van State heeft geoordeeld dat dergelijke bepalingen in beginsel niet in het bestemmingsplan horen, maar deze grens lijkt minder hard te zijn wanneer het om een volgens de Monumentenwet beschermd stads- of dorpsgezicht gaat. Zonder twijfel is dit een regeling die toekomt aan artikel 36 Monumentenwet en bescherming biedt aan het beschermde stads- of dorpsgezicht.

Art. 36, lid 1, Mw

De gemeenteraad stelt ter bescherming van een beschermd stads- of dorpsgezicht een bestem- mingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijk ordening. Bij het besluit tot aanwijzing van een be- schermd stads- en dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

De regeling zoals toegepast in Harlingen is acceptabel omdat het de ruimtelijke aspecten van het beschermde stadsgezicht beschermt. Dit ligt in lijn van eerdere jurisprudentie waarvan de hoofd- regel luidt dat regels ten aanzien van gevelaanzichten, kleur- en materiaalgebruik in beginsel niet in een bestemmingsplan thuishoren omdat het welstandsaspecten zijn. Zodra het om een be- schermd stads- of dorpsgezicht gaat liggen de zaken echter genuanceerder. In de Monumenten- wet 1988 (artikel 36) is het bestemmingsplan aangewezen als het instrument dat bescherming moet bieden aan een ‘beschermd’ stads- of dorpsgezicht. Voor een dergelijk gebied kunnen in het bestemmingsplan bijvoorbeeld conserverende bepalingen worden opgenomen ter bescher- ming van waardevolle gevelindelingen of dakvormen. Het wordt kortom aannemelijk geacht dat bestemmingen en regels ter bescherming van bouwhistorische waarde van gebouwen binnen een stads- en dorpsgezicht in beginsel ruimtelijk relevant kunnen zijn en daarmee kunnen vol- doen aan het criterium een ‘goede ruimtelijke ordening’ als bedoeld in artikel 3.1 lid 1 Wro (Wit- breuk, Nijmeijer & Soppe, 2009, p. 22). Nijmeijer merkt hierbij nadrukkelijk op dat “een aanwij- zing als een beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de Monumentenwet 1988 niet im- pliceert dat het regelen van welstandsaspecten in het bestemmingsplan per definitie aanvaard- baar is” (Nijmeijer, 2001b, p. 120). Het is slechts een indicatie.

Terugkoppelend op het bestemmingsplan voor de kernen ‘Biessum en Uitwierde’ moet in acht worden genomen dat de kern van Uitwierde in de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Het is daarom, gezien eerdere jurisprudentie, aannemelijk dat de ‘na- dere eisen’ zoals deze in het bestemmingsplan gesteld zijn in het belang kunnen zijn van een goede ruimtelijke ordening, mits dit voldoende ruimtelijk onderbouwd wordt. De kern Biessum is echter door de gemeente aangewezen als een waardevol dorpsgezicht. De vraag is nu of gemeen- ten ook in dit geval bevoegd zijn om nadere eisen te stellen met betrekking tot gevelindeling of kleur- en materiaalgebruik, omdat het hier niet om een Rijksbeschermd dorpsgezicht gaat, maar om een gemeentelijk beschermd dorpsgezicht.

24

Wet van 23 december 1988, Stb. 638, tot vervanging van de Monumentenwet, zoals deze wet laatstelijk is gewijzigd bij de Wet van 25 maart 2010, Stb. 142.

25

In de Monumentenwet 1988 wordt niet gesproken over gemeentelijke stads- en dorpsgezichten. Deze dienen namelijk op basis van gemeentelijke monumentenverordeningen aangewezen te worden. Op grond van Artikel 149 van de Gemeentewet26 kan de raad immers verordeningen vaststellen die zij in het belang achten van de gemeente. De meeste gemeenten hebben daarom een monumenten- of erfgoedverordening opgesteld. Daarin is in veel gevallen vastgelegd dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn een beschermd stads- of dorpsgezicht aan te wijzen. De Monumentenwet verplicht gemeenten zoals gezegd om ter bescherming van een Rijksbe- schermd stads- en dorpsgezicht een bestemmingsplan vast te stellen. Gemeenten kunnen deze verplichting ten aanzien van gemeentelijke beschermde stads- of dorpsgezichten overnemen in

hun monumentenverordening. Onder meer de gemeente Weert27 (2010) deed dat bijvoorbeeld:

Artikel 13 Bestemmingsplan

“De gemeenteraad stelt, ter bescherming van een aangewezen stads- of dorpsgezicht een bestem- mingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. (…) “

Op deze wijze kunnen ook gemeenten waardevolle stads- of dorpsgezichten beschermen. De gemeente Weert heeft dit voor een twaalftal gebieden gedaan. Ter bescherming van een aantal van deze gebieden is het (nog niet vastgestelde) bestemmingsplan ‘Laar en Lushoven’ opgesteld. Daarin is onder meer opgenomen dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn nadere eisen te stellen ten aanzien van de gevelindeling. Normaliter wordt een dergelijk eis afgedaan als zijnde een welstandsbepaling, welke niet in het bestemmingsplan thuishoort. Jurisprudentie wijst zoals gezegd uit dat dit ten aanzien van Rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten wel ‘ruimtelijke relevant’ kan zijn. De vraag is of dit ook geldt voor gemeentelijk beschermde stads- en dorpsge- zichten? Hierover bestaat namelijk voor zover bekend nog geen jurisprudentie. Indien echter in voldoende mate kan worden aangetoond dat het gemeentelijke beschermd stads- of dorpsge- zicht cultuurhistorische waarden bevat, lijkt het aannemelijk dat welstandsaspecten ook in dit geval in beginsel ruimtelijk relevant kunnen zijn en daarmee kunnen voldoen aan het criterium van ‘een goede ruimtelijke ordening’ (Witbreuk et al., 2009, p. 22). In de volgende paragraaf zal dit nader uiteengezet worden.