• No results found

5 Resultaten gebiedsbezoeken

5.1 Bergvennen en Brecklenkampse Veld

Kenmerken en beheer van het terrein

De Bergvennen (68ha) zijn gelegen op zand. De vennen liggen in slenken of uitgestoven laagten, die in het verleden opgevuld zijn geweest met veen. De vennen zijn uitgeveend tot rond 1900. De bodem van het Brecklenkampse Veld (34 ha) is lemiger, waardoor hier een betere zuurbuffering aanwezig is. In het noordelijke Brecklenkampse Veld treedt gebufferde kwel op (Koop, 2010). Dit gebied omvat twee snippers van een voorheen veel omvangrijker gebied met heide, vennen en veen. Onder andere de Lattropper vennen maakten deel uit van dit grotere gebied. Deze vennen lagen lager dan de Bergvennen. De bestaande ontwatering van de voormalige Lattropper vennen, vanwege de landbouwkundige functie die deze na ontginning hebben

gekregen, heeft grote invloed op de hydrologie van de Bergvennen (mond.med. L. van Tweel).

In het gebied zijn geen ondiepe ondoorlatende bodemlagen aanwezig, zodat geen sprake is van schijngrondwaterspiegels. Onbekend is of de vennen ook gevoed worden vanuit de locale ruggen naast de vennen. Voordat de

omgeving sterk werd ontwaterd, was in de vennen wel een kwelzone aanwezig, waar water uittrad dat in de ruggen infiltreerde (Koop, 2010). Tot in jaren 1950 werd landbouwwater door de vennen geleid, maar sindsdien wordt het via een sloot om de Bergvennen geleid. In de jaren 1960 is slib verwijderd uit de Bergvennen en in 1993/1994 zijn het Rietven, Eilandven en Pluzenven in het kader van EGM opnieuw opgeschoond. Om voor

zuurbuffering van het water in de vennen te zorgen, wordt in de winter grondwater opgepompt en ingelaten. Opslag rondom de vennen wordt verwijderd om windwerking op de vennen mogelijk te houden.

In het Brecklenkampse Veld zijn in 1996 verschillende laagtes grootschalig opgeschoond. In 2005 zijn andere delen opgeschoond en in 2007 is het westelijke perceel geplagd. Bij deze maatregelen is een groot deel van het wilgenbos verwijderd. In het Brecklenkampse Veld zijn nu nog wel kleine stukjes wilgenbos aanwezig. In het aangrenzende gebied in Duitsland zijn nog veel laagten met wilgenbos aanwezig. Het Brecklenkampse Veld wordt

In het gebied vindt tot nu toe geen begrazing plaats. In het voorjaar en het najaar van 2013 zal voor het eerst een gescheperde schaapskudde door de Bergvennen gaan. Het gaat om een kudde van zo’n 80 tot 100 schapen die in totaal 10 dagen (dus verdeeld over voor- en najaar) in de Bergvennen zal lopen.

Ontwikkelingen van soorten

Vaatplanten van vennen doen het in de Bergvennen na het opschonen van de vennen erg goed. Het opschonen heeft tot een uitzonderlijk grote populatie van Waterlobelia (Lobelia dortmanna) geleid. Ook Oeverkruid (Littorella uniflora) doet het erg goed, zowel in de Bergvennen, als in het

Brecklenkampse Veld. Dat geldt ook voor Moerashertshooi (Hypericum elodes) in het Brecklenkampse Veld. Voor planten is het opschonen en het maaien en afvoeren succesvol geweest. Ook Wilde gagel (Myrica gale) is in de Bergvennen na plaggen van de vennen gekiemd. Ook Moerassprinkhaan is sterk toegenomen. Veel pioniers (Dwergbiezenverbond) zijn intussen weer verdwenen. Om deze soorten in het terrein te behouden, zouden opnieuw plagplekken gemaakt moeten worden. Draadgentiaan (Cicendia filiformis) en Wijdbloeiende rus (Juncus tenageia) zijn de echte pioniers die het de eerste jaren na het plaggen in 1996 in het Brecklenkampse Veld heel goed deden en daarna minder. Ongelijkbladig fonteinkruid (Potamogeton gramineus) kwam hier in een poel voor die nu vol staat met Riet. De berekende negatieve trend van Draadrus (Juncus filiformis) en Ronde zonnedauw (Drosera rotundifolia) zijn op weinig waarnemingen gebaseerd; hier zou in de goede periode gericht naar gekeken moeten worden om de werkelijke ontwikkeling vast te stellen. In de Bergvennen valt op dat veel vlinders het erg slecht doen. Het betreft soorten die hier in het verleden zijn gezien, maar die nu zijn verdwenen, zoals Grote weerschijnvlinder (bosvlinder van de wat rijkere bostypen, die

wilgenstruweel nodig heeft), Bruin blauwtje (waarschijnlijk zwerver geweest) en het Veenhooibeestje (al lang geleden verdwenen en in Nederland nog slechts aanwezig in één regio). Het Gentiaanblauwtje is verdwenen na de grote opschoonactie van de vennen in 1994. De waardplant, Klokjesgentiaan, breidt wel uit in het terrein. De Zilveren maan is na de grote plagacties in het Brecklenkampse Veld niet meer gezien. Het Heideblauwtje is nog wel

aanwezig, maar gaat sterk achteruit. De Aardbeivlinder heeft daarentegen een duidelijke positieve trend.

Wintertaling, Geelgors, Wielewaal en Zomertaling gaan in het gebied

achteruit. De achteruitgang van Geelgors is tegen de trend in Oost-Nederland in, hoewel de soort ook in andere gebieden in Twente een afname vertoont. Voor de Geelgors is de oorzaak mogelijk gelegen in het agrarische gebied er om heen, dat erg intensief gebruikt wordt. In het terrein zelf zijn voldoende singels en bomen aanwezig.

Randvoorwaarden en oplossingen

De Bergvennen en het Brecklenkampse Veld zijn kleine snippers die overgebleven zijn van een veel groter heide en vennen gebied. Het zijn nu relatief kleine gebieden. Er is wel interne variatie in het terrein, maar de oppervlakten van de verschillende biotopen zijn beperkt. Mogelijkheden voor risicospreiding zijn voor veel soorten daardoor gering, met als gevolg een hoge gevoeligheid van populaties voor extreme omstandigheden. De vennen in de Bergvennen hebben een nogal stijl oplopende rand. De zone waarin een bepaalde soort voorkomt, is dus erg smal en gevoelig voor bijvoorbeeld langdurige natte perioden (=hoge waterstand). Voor Heideblauwtje en Gentiaanblauwtje – en voor hun waardmieren – kan dat problematisch zijn.

Foto 7: De vennen in de Bergvennen hebben een nogal stijl oplopende rand. Verschillende soorten komen hier in een erg smalle zone op de venrand voor en zijn daardoor gevoelig voor langdurige natte perioden, waarbij de

waterstand hoog is (Foto: Gert-Jan van Duinen).

Photo 7: The fens in the ‘Bergvennen’ have a steep ridge. Different types of species occur on the small zone on the ridge of the fen This makes them sensitive to long wet periods where water tables are high.

Diverse soorten van vennen en natte schraallanden hebben geprofiteerd van de grootschalige opschoonacties in het terrein. Dit betreft zowel vaatplanten als mossen (gegevens beschikbaar tijdens veldbezoek en van latere PKN excursie). Het Gentiaanblauwtje is na volledig opschonen en grootschalig plaggen echter verdwenen. De achteruitgang van soorten van het

Dwergbiezenverbond in de afgelopen jaren heeft vooral te maken met de successie die na het opschonen is opgetreden. Deze pioniersoorten hebben geprofiteerd van de maatregelen, maar verdwijnen nu weer. Er zullen

voortdurend nieuwe pioniermilieus gecreëerd moeten worden (plagplekken) in de verschillende habitattypen om deze soorten in het terrein te behouden. Kleinschalig plaggen levert een beter herstel voor een groter soortenspectrum vanwege de grote randlengte tussen de gevestigde vegetatie en het

pioniermilieu van de plagplek. Daarbij moet wel voorkomen worden dat de plagstroken verworden tot langdurig geïnundeerde ‘badkuipjes’, die de neiging hebben om snel te verzuren. Dit kan worden voorkomen door te plaggen over een hoogtegradiënt. In de Bergvennen zijn de gradiënten van droog naar nat vrij steil en kort, waardoor het voor sommige soorten moeilijk is om perioden van droogte of overvloedige regenval te overleven (Wallis de Vries & Peet, 2009).

Behalve het kleinschalig in plaats van grootschalig uitvoeren van plaggen, is ook het neerleggen van plaggen, opbrengen van heideplagsel en het bekalken van de plagplek gunstig. Neerleggen van plaggen zorgt voor plekken met wat ruigere vegetatie (structuurrijkdom) waar onder andere mieren gebruik van maken, te midden van open bodem. Meer mieren betekent mogelijk ook meer

Heideblauwtjes, waarvan de rupsen in mierennesten leven. De rupsen van Heideblauwtje zijn afhankelijk van vitale heide, zowel Struikhei als Gewone dophei. Vitale heide met een goede voedselkwaliteit is te herkennen aan de lengte van de scheuten die in één seizoen groeien. Op basis van ervaringen uit het veld geeft Jap Smits (Staatsbosbeheer) aan dat die jonge scheuten minstens 10 cm lang moeten zijn. In de heide van de Bergvennen zijn zulke vitale heidestruiken slechts hier en daar aanwezig. De vitaliteit van de heide kan bevorderd worden door de heide af en toe te maaien. Jap Smits geeft de maaiers altijd de instructie mee om 1 of 2 maaibanen te maaien in de heide en erdoorheen te ‘rammelen alsof je een fles jonge jenever op hebt’.

Af en toe met een schaapskudde door de heide heen gaan, kan eveneens de hergroei van hei stimuleren. Daarnaast zorgen de schapenkeutels in het terrein voor meer mestkevers en bijzondere wespen die daar bij horen. Voor reptielen en amfibieën is het zaak dat grote delen van de heide niet of slechts uiterst extensief begraasd worden. Voor deze dieren is begrazing van heide erg snel te intensief (Wallis de Vries et al. 2013). Met een goed geïnstrueerde herder is dit deels te ondervangen.

In de Bergvennen is ook te zien dat de heide op een voormalig grasland of voormalige akker en langs paden vitaler is. De vitaliteit en voedselkwaliteit van heideplanten is voor veel herbivoren op heide (op haarpodzolen) vaak te laag (Vogels et al. 2013). Overigens speelt hierbij ook een rol of het voorjaar nat of droog is, want na droge voorjaren zijn de heideplanten minder

groeizaam en dus zijn scheuten minder vitaal. Door verzuring heeft

(versnelde) uitspoeling van mineralen plaatsgevonden en is de zuurbuffering sterk afgenomen. Een eenmalige kalkgift lost niet alle mineralen- en

bufferingsproblemen op. Sommige essentiële (spore)nutriënten spoelen wel uit, maar zitten niet in kalk. Onderzoek naar toevoeging van andere mengsels loopt (OBN-onderzoek in heide).

De afname van Geelgors heeft mogelijk meer te maken met oorzaken die op grotere schaal in het landschap spelen, dan met condities in het natuurgebied. De structuurrijkdom met voldoende singels en bomen lijkt in het terrein zelf in elk geval voldoende te zijn. Het agrarische gebied om het gebied heen wordt wel erg intensief gebruikt.