• No results found

De eerste beperking die dit onderzoek met zich meebracht is dat niet alle testsessies in dezelfde ruimte zijn afgenomen. Er is wel altijd voor gezorgd dat participanten in een stille ruimte zaten en dat er geen andere mensen in de ruimte aanwezig waren. In alle gevallen was het essentieel dat de participant recht tegenover de testleider zat, dit is altijd gebeurd. Omdat de participanten niet allemaal in de buurt woonden en het logistiek onmogelijk was om de participanten allemaal naar dezelfde locatie te krijgen, is ervoor gekozen om het experiment bij mensen thuis of op het werk af te nemen. Hoewel ervoor is gezorgd dat participanten niet werden afgeleid, is het voor een vervolgonderzoek echter beter om alle participanten op precies dezelfde plek te testen. De omgeving kan dan geen invloed hebben op de resultaten.

In de reiken-conditie is de actie van de spreker expliciet genoemd door ‘ik leg (neer)’ toe te voegen aan de uiting van de testleider. Omdat de foto’s in de kijken-conditie richting de participant werden gelegd, is dit in de reiken-conditie ook gedaan. Hiermee werd dus uiteindelijk wel het perspectief van de participant benadrukt. De spreker vertoonde hiermee coöperatief gedrag. Uit de statistische analyse is gebleken dat er een significant verschil is tussen actie en statisch. Toch is de richting van de foto’s mogelijkerwijs wel van invloed geweest op de resultaten. Wanneer de foto’s andersom geplaatst zouden worden, had de participant meer zijn best moeten doen om coöperatief gedrag te vertonen. In dit geval vertoonde de spreker dus coöperatief gedrag. In een vervolgonderzoek zou echter gekeken kunnen worden welk perspectief gekozen wordt als de participant coöperatief gedrag moet vertonen. Dit zou bijvoorbeeld gedaan kunnen worden door de participant voorwerpen of foto’s neer te laten leggen bij een uiting die de testleider geeft.

Een aantal participanten gaf daarnaast aan dat ze niet altijd vonden dat foto’s voor en achter elkaar werden geplaatst, maar boven en onder elkaar. Het lijkt logisch dat sommige participanten vonden dat de items boven en onder elkaar lagen. Zij transporteerden uitdrukkingen namelijk van het verticale naar het horizontale vlak. Dit heeft mogelijk te maken met het feit dat de voorwerpen op foto’s werden getoond en op tafel werden gelegd. Hierdoor hadden participanten mogelijk meer moeite om de voorwerpen vanuit het verticale vlak te zien. In een vervolgonderzoek zou hier in de instructie meer aandacht aan besteed moeten worden. Dit kan bijvoorbeeld door in de instructie te zeggen dat een uiting alleen fout is als het tegenovergestelde van de uiting waar is. Dus als iets niet ergens voor ligt, dan ligt het ergens achter. Of als iets niet groter is dan iets anders, dan is het kleiner dan iets anders.

De grootste beperking van dit onderzoek is misschien wel dat het experiment is afgenomen met foto’s. In het meest ideale geval zouden de participanten geen foto’s, maar echte voorwerpen aangeboden krijgen. Wanneer het experiment met echte voorwerpen zou zijn uitgevoerd zou er namelijk een nog natuurlijker situatie gecreëerd zijn waarin participanten misschien nog meer op een natuurlijke manier zouden antwoorden. In dit experiment lagen foto’s altijd richting de participant. Hiermee werd het perspectief van de participant benadrukt. Wanneer er echte voorwerpen gebruikt zouden worden, wordt niet alleen de actie van de spreker, maar hiermee ook meteen het perspectief van de spreker benadrukt. Het gebruik van echte voorwerpen zou hiermee mogelijk vaker een allocentrisch perspectief van de luisteraar tot gevolg hebben. Dit zou een vervolgonderzoek echter moeten uitwijzen.

Uit de analyse van de filleritems is gebleken dat er een significant verschil is gevonden tussen de correct beantwoorde items met voordat en nadat. Hierbij lijkt congruentie met de chronologische volgorde een grote rol te spelen. In de literatuur wordt er ook over gesproken dat er bij deze voegwoorden misschien wel een allocentrisch perspectief moet worden ingenomen. Het relatieve reference frame en het egocentrische en allocentrische perspectief spelen dus mogelijk een rol bij het begrip van de voegwoorden voordat en nadat. In een verder onderzoek zou kunnen worden onderzocht welke rol deze perspectieven spelen en hoe het begrip van deze voegwoorden tot stand komt.

5. Conclusie

Met dit onderzoek wilde ik antwoord geven op de vraag in hoeverre de actie van een spreker van invloed is op de perspectiefkeuze van een luisteraar bij de beoordeling van zinnen met de perspectiefafhankelijke voorzetsels voor en achter. Deze vraag is onderzocht door twee condities (actie versus statisch) met elkaar te vergelijken. Uit de resultaten blijkt dat luisteraars in de reiken-conditie (actie) vaker het perspectief van de spreker namen dan in de kijken-conditie (statisch). Er kan hierbij ook worden geconcludeerd dat participanten, als zij meerdere items aangeboden krijgen, nooit altijd een allocentrisch perspectief kiezen. Op basis van de resultaten kan worden geconcludeerd dat de actie van een spreker zeker van invloed is op de perspectiefkeuze van de luisteraar bij het gebruik van de perspectiefafhankelijke voorzetsels voor en achter. Volgens Theory of Mind waren participanten die een allocentrisch perspectief namen in staat om het perspectief van de ander in te nemen omdat ze de mentale toestanden van een ander begrijpen. Volgens de simulation theory die de mechanismen van Theory of Mind uitlegt, simuleren de participanten hiermee de actie van een spreker. Het uitvoeren en benoemen van acties lijkt hiermee van invloed te zijn op het menselijk begrip van perspectief en perspectiefafhankelijke voorzetsels. Door het uitvoeren en benoemen van een actie worden mensen eerder getriggerd om het perspectief van een ander in te nemen. Dit onderzoek heeft hiermee een bijdrage geleverd aan de kennis over perspectiefkeuze van luisteraars en hoe een actie hierop van invloed kan zijn. Mensen lijken zich bij een actie van een ander in te willen leven in het perspectief van de ander, zodat ze de actie die de ander uitvoert ook echt begrijpen. Op basis van dit begrip kunnen ze vervolgens voorspellingen doen en verwachtingen uitspreken over de mentale toestanden van een ander. Om de communicatie te laten slagen, lijken mensen hun gedrag dus continu hun gedrag op elkaar af te stemmen.

Bibliografie

Apperly, I.A., Samson, D. & Humphreys, G.W. (2009). Domain-specificity and theory of mind: evaluating evidence from neuropsychology. Trends in Cognitive Sciences, 9 (12), 572-577 Bax, M. (2010). Fundamentele pragmatiek (LNB001P05)

Beveridge, M.E.L. & Pickering, M.J. (2013) Perspective taking in language: integrating the spatial and action domains. Frontiers in human neuroscience 7, 113-123

Bigelow, A. E., & Dugas, K. (2008). Relations among preschool children’s understanding of visual perspective taking, false belief, and lying. Journal Of Cognition And Development, 9(4), 411-433.

Blything, L., Davies, R., & Cain, K. (2015). Young Children’s Comprehension of Temporal Relations in Complex Sentences: The Influence of Memory on Performance. Child

Development, 86(6), 1922–1934.

Bullens, J., Lienenkämper, N., Wijnen, F., & Postma, A. (2013). Children’s use of spatial reference frames in verbal and non-verbal tasks. Hove, East Sussex: Psychology Press, 177-190.

DeAngelo, G & McCannon, B.C. (2017) Theory of Mind predict cooperative behavior. Economics Letters, (155) 1-4.

Decety, J. (2002). Neurophysiological evidence for simulation of action. In J. Dokic & J. Proust (Eds.) Simulation and Knowledge of Actions (pp. 53-72). Amsterdam: John Benjamins. Duran, N.D., Dale, R. & Kreuz, R.J. (2011). Listeners invest in an assumed other’s perspective despite cognitive cost. Cognition 121, 22-40.

Epley, N., Morewedge, C.K. & Keysar, B. (2004). Perspective taking in children and adults: Equivalent egocentrism but differential correction. Journal of Experimental Social Psychology 40, 760-768.

Flavell, J.H. (2004). The development of knowledge about vision. In D.T. Levin (Ed.), Thinking and seeing: Visual metacognition in adults and children, 13-36. Cambridge, MA: MIT Press Flavell, J.H, Everett, B.A., Croft, K., Flavell, E.R. (1981) Young Children’s Knowledge About Visual Perception: Further Evidence for the Level 1-Level 2 Distinction. Developmental Psychology 17 (1), 99-103.

Fritzley, V., & Lee, K. (2003). Do Young Children Always Say Yes to Yes-No Questions? A Metadevelopmental Study of the Affirmation Bias. Child Development, 74(5), 1297-1313. Gallese, V. & Goldman, A. (1998). Mirror neurons and the mind-reading. Trends in cognitive sciences 12 (2), 493-501.

Goldman, A. I. (1992). In Defense of the Simulation Theory. Mind & Language 7 (1&2), 104-119.

Greenberg, A. Bellana, B. & Bialystok, E. (2013). Perspective-taking ability in bilingual children: extending advantages in executive control to spatial reasoning. Cognitive Development 28, 41-50

Grice, H.P. (1975). Logic and conversation. In P. Cole & J. Morgan (Eds.), Syntax and semantics 3: Speech acts. New York: Academic Press.

Hard, B.M., Lozano, S.C., Tversky, B. (2006) Hierarchical encoding of behavior: Translating perception into action. Journal of Experimental Psychology: General, 135 (4), 588-608 Harwood, M. D., & Farrar, M. J. (2006). Conflicting emotions: The connection between affective perspective taking and theory of mind. British Journal of Developmental Psychology, 24(2), 401-418

Heyes, C.M. & Frith C.D. (2014). The cultural evolution of mind reading. Science (New York, N.Y.). 344. 1243091.

Horton, W.S. & Keysar, B. (1996). When do speakers take into account common ground? Cognition 59, 91-117.

Hukker, V. & Hendriks, P. (2017). Whose side are they on? Children’s interpretation of perspective-dependent prepositions. Linguistics in the Netherlands, 63-76.

Kiefer, M. & Barsalou, L.W. (2011) Grounding the human conceptual system in perception, action and internal states. In: Prinz W., Beisert M, & Herwig A. (eds.) Tutorials in action science. Cambridge: MIT Press

Levinson, S. C. (2003). Space in Language and Cognition: Explorations in Cognitive Diversity. Cambridge University Press.

Lozano, S.C., Hard, B.M. & Tversky, B. (2008) Putting motor resonance in perspective. Cognition 106, 1195-1220.

Lozano, S.C., Hard, B.M. & Tversky, B. (2007). Putting action in perspective. Cognition 103, 480-490.

Mainwaring, S., Tversky, B., Ohghisi, M. & Schiano, D. (2003). Descriptions of Simple Spatial Scenes in English and Japanese. Spatial Cognition and Computation.

Moriguchi, Y., Okanda, M., & Itakura, S. (2008). Young children’s yes bias: How does it relate to verbal ability, inhibitory control, and theory of mind? First Language, 28(4), 431– 442.

Münte, T. F., Schiltz, K., & Kutas, M. (1998). When temporal terms belie conceptual order. Nature, 395(6697), 71–73.

Overweg, J. (2018) Taking an alternative perspective on language in autism. [Groningen]: University of Groningen

Phillips, B. (2019) The evolution and development of visual perspective taking. Mind & Language (34) 183-204.

Roy, D. (2005). Semiotic schemas: A framework for grounding language in action and perception. Artificial Intelligence 167, 170-205.

Surtees, A., Samson, D., Apperly, I. (2016). Unintentional perspective-taking calculates whether something is seen, but not how it is seen. Cognition 148, 97-105.

Tversky, B. & Hard, B.M. (2009). Embodied and disembodied cognitions: spatial perspective-taking. Cognition 110, 426-438.

Tversky, B., Lee, P. & Mainwaring, S. (1999). Why do speakers mix perspectives? Spatial cognition and computation 1, 399-412.

Wellman, H. (1992). The Child’s Theory of Mind. Cambridge Mass.: MIT Press.

Wilson, M. (2002). Six views of embodied cognition. Psychonomic bulletin & review, 9 (4), 625-636.

Bijlagen

Bijlage A: lijst met mogelijke voorwerpen Instructie:

‘In onderstaande tabel zie je per kolom1 een voorwerp. Sommige van deze voorwerpen hebben mogelijk een voor- en achterkant. Als je vindt dat dit geldt voor het voorwerp in de betreffende kolom, zet dan een ‘x’ bij JA. Als je vindt dat dit voor het betreffende voorwerp niet geldt, zet dan een ‘x’ bij NEE. Als je het niet zeker weet, zet dan een ‘x’ bij TWIJFEL en motiveer je antwoord.’

ITEMS JA NEE TWIJFEL+MOTIVATIE

1 AARDAPPEL 2 ANANAS 3 PERFORATOR 4 CITROEN 5 NAGELLAK 6 KURK 7 BORSTEL 8 KNOOP 9 SOEPLEPEL