• No results found

Beleidsbeïnvloeding en onvervuld democratisch potentieel bij Nederlandse organisaties

Met behulp van de SCP-enquête en onze eigen data, hebben we gekeken hoe Nederlandse organisaties de bovengenoemde functies combineren.2 Fi-guur 7.3a is gebaseerd op de SCP-gegevens (Van de Berg & De Hart 2008) en fi guur 7.3b is gebaseerd op onze eigen dataset op basis van het register van de Kamer van Koophandel (zie pagina 148). Onze steekproef omvat een meer diverse verzameling organisaties, terwijl de SCP-gegevens uitsluitend grote organisaties met individuele leden betreff en waarbij de dimensies ge-meten zijn met surveys. Wij maken gebruik van een iets andere codering dan de SCP-gegevens, maar in grote lijnen zijn beide coderingen vergelijk-baar.

De fi guren zijn het resultaat van een cluster analyse van scores op indicato-ren van de hierboven besproken verschillen in beleidsbetrokkenheid (verticale as) en werkwijze (horizontale as) van organisaties. In de statistische procedure worden organisaties met overeenkomstige scores gegroepeerd in vier clusters. De omvang van iedere cirkel geeft het aantal organisaties in het cluster weer en de positie refl ecteert de gemiddelde score van de groep. In de fi guur met de SCP-gegevens valt op dat de functionele diff erentiatie, zoals voorspeld door Schmitter en Streeck (1999), wordt bevestigd. Dit blijkt uit de clustering van organisaties in iedere kwadrant van fi guur 7.3a. Dit wordt verder beves-tigd door de geringe correlatie tussen de antwoorden op de surveyvragen over

Figuur 7.3a Een functionele typologie van belangenorganisaties

Bron: gebaseerd op SCP 2008

Figuur 7.3b Een functionele typologie van Nederlandse belangenorganisaties

Bron: gebaseerd op Poppelaars 2009

Oriëntatie op beleidsproces en politiek Belangenbehartigers Organisatie gericht op efficiëntie KvK steekproef (n = 396) Organisatie gericht op overeenstemming en vertegenwoordiging Dienstverleners Beleidsadviseurs

Clubs en sociaal-politieke verbanden Oriëntatie op beleidsproces en politiek

Belangenbehartigers Organisatie gericht op efficiëntie SCP (n = 86) Organisatie gericht op overeenstemming en vertegenwoordiging Dienstverleners Beleidsadviseurs

Clubs en sociaal-politieke verbanden

Oriëntatie op leden

betrokkenheid van leden en de vragen over uitoefening van politieke druk (0,23) (de indicatoren voor de assen in het fi guur). Organisaties lijken zich dus te specialiseren in verschillende politieke functies. Zoals eerder gezegd zou dit problematisch kunnen zijn vanuit democratisch perspectief aangezien dit erop wijst dat organisaties die politieke druk uitoefenen relatief weinig moeite doen om leden te informeren of te betrekken bij deze beleidslobby. Onze gegevens laten echter een ander beeld zien. De correlatie tussen de twee schalen is aanzienlijk hoger (0,73). De lagere specialisatie blijkt verder uit de lineaire positionering van de clusters en het ‘lege’ kwadrant linksboven in fi guur 7.3b. In het kwadrant rechtsboven zien we een relatief grote groep organisaties. Zij combineren actieve beïnvloeding met actieve participatie van leden en zijn dus gericht op vertegenwoordiging van hun achterban. In de-mocratisch opzicht is dit het ideaaltypische concept van belangenorganisaties waarbij de individuele leden een grote rol spelen binnen de organisatie. Daar-naast zien we onder in het fi guur nog twee grote groepen organisaties die een sterke ledenoriëntatie hebben maar nauwelijks gericht zijn op beïnvloeding. Dit betekent dat er een relatief grote groep ‘latente’ belangen zijn die niet of nauwelijks hun weg naar de beleidsmakers vinden. Dit beeld bevestigt de resultaten over individueel lidmaatschap van paragraaf 7.2. Daar zagen we immers dat individuele burgers vaker lid zijn van organisaties die niet direct in verband worden gebracht met beleidsbeïnvloeding. Vanuit het perspectief van de associatieve democratie is dit als positief te beoordelen aangezien individuele burgers wel degelijk actief bij de maatschappij betrokken zijn. In termen van representatieve democratie en belangenvertegenwoordiging is dit echter minder positief, aangezien relatief grote groepen en dus mogelijk relevante belangen aan het oog van de beleidsmakers worden onttrokken. De waargenomen verschillen tussen de SCP en onze gegevens zijn waar-schijnlijk het gevolg van de verschillende steekproeven die gebruikt zijn. In-dien dit vermoeden juist is, dan impliceert dit, dat grote organisaties (in de SCP-steekproef ) een sterkere functionele specialisatie kennen dan kleinere organisaties (onze steekproef ).

Door de institutionele context in Nederland zou het kunnen dat de span-ning tussen de leden- en beïnvloedingslogica groter is dan in landen waar belangenvertegenwoordiging minder geïnstitutionaliseerd is. Anders dan in pluralistische systemen is in corporatistische systemen belangenvertegen-woordiging in hoge mate geïnstitutionaliseerd. Deze institutionalisering gaat gepaard met een indirecte staatsinmenging in de interne organisatie en de ordening van de organisationele omgeving door de verstrekking van vertegenwoordigingsmonopolies en ‘de facto’ verplicht lidmaatschap. Daar-naast creëren corporatistische systemen via overlegplatformen een haast

continue vraag van de overheid naar belangenorganisaties. De politiek-bestuurlijke omgeving van belangenorganisaties in Nederland legt hiermee de nadruk op de ruilrelatie met beleidsmakers en veronderstelt een zekere mate van representativiteit, inherent aan een hiërarchisch gestructureerd systeem van belangenvertegenwoordiging (Schmitter 1989). Uit onze gege-vens blijkt dat deze representativiteit zeker niet in alle gevallen zo vanzelf-sprekend is. Dit zou kunnen komen doordat organisaties te sterk onderdeel zijn geworden van het beleidsproces. Los van eventuele verklaringen, roept dit de vraag op of een sterke beleidsrol nog wel gerechtvaardigd is. Tege-lijkertijd zijn er ook organisaties die geheel geen contact hebben met het overheidsbeleid. Dit zou ook een probleem kunnen zijn aangezien hierdoor relevante maatschappelijke inbreng gemist wordt. De gepresenteerde twee-deling tussen beleidsexperts en op de samenleving georiënteerde organisa-ties maakt de veronderstelde brugfunctie van belangenorganisaorganisa-ties steeds problematischer.

7.4 onevenredigheid in belangenvertegenwoordiging

Een derde belangrijk aspect in de beoordeling van het democratisch potentieel van belangenorganisaties betreft de spreiding van belangenorganisaties over beleidsterreinen. Deze spreiding geeft aan of er een onevenredigheid bestaat tussen de belangen in de samenleving en de belangen die verwoord worden in het beleidsproces. Een onevenredigheid kan ontstaan aan de ‘vraagkant’ van de zijde van politieke instituties of aan de ‘aanbodkant’ van mobilisatie van belangen in de samenleving. Wat betreft de vraagkant, blijkt uit eerde-re vergelijkingen van beleidstereerde-reinen dat de (wetgevende) activiteiten van de overheid tot aandacht van belangenorganisaties leiden (Leech e.a. 2005; Baumgartner e.a. 2007). Studies tonen aan dat activiteiten van belangenorga-nisaties echter niet evenredig zijn verdeeld over verschillende beleidsterreinen (het zogenaamde ‘bandwagon ’ eff ect). Meestal zal slechts een beperkt aantal onderwerpen de meeste activiteit genereren, terwijl verreweg de meeste on-derwerpen maar een beperkte mate van activiteit laten zien (Baumgartner & Leech 2001; Halpin & Baxter 2008). In de Amerikaanse situatie zorgt dit voor een onevenredige invloed van vertegenwoordigers van het bedrijfsleven aan-gezien juist zij de ‘stille’ beleidsvelden kunnen monopoliseren terwijl andere organisaties te maken hebben met sterke competitie om beleidstoegang. Ook lijken ‘oude’ of gevestigde belangenorganisaties hiervan voordeel te hebben ten koste van ‘nieuwe’ of toetredende belangenorganisaties. De reikwijdte van een beleidsterrein (het aantal deelaspecten) en de kosten die aan de

belangen-vertegenwoordiging verbonden zijn worden hierbij genoemd als belangrijke verklarende factoren voor de toename van activiteiten van belangenorgani-saties (Browne 1990; Gray & Lowery 1996; Baumgartner & Leech 2001). Belangenorganisaties volgen elkaar naar bepaalde kwesties en zo ontstaan ‘bandwagons’ of kuddes organisaties rondom onderwerpen. Deze tendensen vormen zo zelfversterkende eff ecten, die kunnen resulteren in een explosie van actieve belangenorganisaties op een bepaald terrein ( Jones & Baumgart-ner 2005). Niet alleen activiteiten van belangenorganisaties kunnen hiermee overigens verklaard worden, maar deels ook hun succes. Op een terrein waar al vele organisaties actief zijn, is de relatieve invloed die een afzonderlijke organisatie kan hebben vrij gering (Browne 1990) of moeilijk aan te tonen (Dur 2008). Organisaties die op een bepaald terrein al lange tijd actief zijn, zijn hiermee in het voordeel vanwege de relatief lage extra kosten om ac-tiviteiten te ontwikkelen op aanpalende beleidsterreinen (Baumgartner & Leech 2001).

De bron van onevenredige vertegenwoordiging aan de aanbodkant is te herleiden naar het klassieke debat over de mobilisatie van verschillende soor-ten belangen . Binnen een pluralistische opvatting over politiek worden de activiteiten van belangenorganisaties niet als problematisch beschouwd (Dahl 1965; Truman 1951; Walker 1983). In deze visie ontstaat er uit de strijd tussen verschillende vrijwillig en ‘natuurlijk’ georganiseerde belangen een natuurlijk machtsevenwicht. Dit evenwicht verklaart en, aldus critici, legitimeert de bestaande politieke verhoudingen. Latere onderzoekers wezen op het on-eigenlijke voordeel van beroeps- en brancheorganisaties in de mobilisering van belangen (Schattschneider 1960; Scharpf 1999; Unger & Van Waarden 1999; Off e & Wiesenthal 1980). Met name Olson bestrijdt het idee dat be-langen ‘vanzelf ’ georganiseerd raken, hij wijst op collectieve actie-problemen en de waarde hierbij van selectieve goederen (Olson 1965; zie ook: Moe 1980; Salisbury 1969). De veronderstelling is dat verschillen in de mobilisatie of aggregatie van belangen leiden tot vergelijkbare verschillen in de articulatie van belangen in het beleidsproces en samenhangende ongelijke invloed op de politieke uitkomsten. Ongelijke spreiding van organisaties over beleidsvelden zou dus een indicator kunnen zijn voor ongelijke of eenzijdige mobilisatie van vooral de belangen van het bedrijfsleven (aanbodzijde) die versterkt of verzwakt worden door aspecten van politieke instituties (vraagzijde). De ver-schillen tussen beleidsterreinen vormen een belangrijke aanvullende indicator voor het vertegenwoordigende potentieel van belangenorganisaties dan wel het problematische karakter ervan.

Nederlandse belangenorganisaties zijn actief op een selectief aantal