• No results found

In 2002 concluderen Theuws et al. dat LNV met haar kennisinstrumenten slechts een beperkte groep actieve ondernemers bereikte. Zij adviseren een versterking van studieclubs als werkvorm voor kennisverwerving, waarbij co-innovatie, praktijkge- richt onderzoek en het probleemgestuurde leren centraal staan. Bovendien stellen ze, moet er meer aandacht worden besteed aan de kosten/baten verhouding bij de ont- wikkeling van kennisinstrumenten. Deze studie geeft een goed beeld van de situatie in de beginfase van de beleidsnota.

Uit de LEI-innovatiemonitor 2008, als meetpunt in de latere fase van de nota, kan worden opgemaakt dat 65% van de ondervraagde ondernemers toegang tot nieuwe kennis en kennisleveranciers een belangrijke factor vindt voor succesvolle innovatie (van Galen en Ge, 2009). Anderzijds wordt een gebrek aan samenwerkingspartners en onvoldoende kennis door de meeste telers niet als belangrijke belemmerende factor beschouwd voor innovatie.

In 2010 hebben telers door deelname aan de enquête aangegeven welke kennis- bronnen van invloed zijn op de manier waarop de gewasbescherming wordt uitge- voerd. De meest invloedrijke waren, achtereenvolgens:

1. Adviseur van de gewasbeschermingsleverancier. 2. Etiketten en veiligheidsbladen van middelen. 3. Spuitlicentiebijeenkomsten.

4. Afnemer van het product. 5. Collega’s en studieclubs.

De meest invloedrijke kennisbron voor een gemiddelde teler in Nederland is de adviseur van de gewasbeschermingsmiddelenleverancier (figuur 5.1). Dit is al jaren zo, blijkt uit eerdere onderzoeken (Dijkstra & Zweep, 2004; De Lauwere & Bremmer, 2006). De meerwaarde van adviseurs (zowel betaalde als onbetaalde) zit in de persoonlijke benadering, het maatwerk (verzamelen, filteren, doorvertalen van kennis), de vertrouwensrelatie en hun rol als klankbord. In alle sectoren speelt de adviseur van de gewasbeschermingsmiddelenleverancier een belangrijke rol, echter in de glasgroenten is een aantal kennisbronnen meer invloedrijk, zoals de betaalde voorlichter en etiketten van middelen en keurmerken.

Etiketten en veiligheidsbladen van middelen zijn ook zeer belangrijke kennisbronnen voor de telers. In alle sectoren staat deze kennisbron in de top 3 van meest

47

De spuitlicentiebijeenkomsten spelen vooral in de open teelten een belangrijke rol, met uitzondering van de vollegrondsgroenten. In de glastuinbouw is de spuitlicentie ook een belangrijke kennisbron, maar in vergelijking met andere bronnen van ondegeschikt belang. De spuitlicentie leverde kritiek op bij beantwoording van de open vragen over kennisbronnen. Telers vinden de spuitlicentie voor bepaalde groepen telers onzin en de licentie zou gemakkelijker afgegeven moeten worden. Opgemerkt wordt dat de bijeenkomsten te duur zijn en dat telers er te veel van moeten volgen. Bovendien is inhoudelijke verbetering van de cursus nodig, aldus sommige telers.

De afnemer van het product fungeert vooral in de consumptiegewassen (akkerbouw, vollegrondsgroente, fruitteelt, glasgroenten) als belangrijke kennisbron.

Collega’s en/ of studieclubs vormen eveneens een belangrijke kennisbron. In de bollenteelt, boomteelt, glassierteelt en glasgroenten is de invloed het grootst. Onder andere loonwerkers gaven aan liever geen kennis uit te wisselen met colega’s, vanwege nadelige effecten op concurrentie.

Agrarische pers- en vakbladen werden ook beoordeeld als belangrijke kennisbron. Echter, doorgaans zijn de hierboven genoemde kennisbronnen belangrijker. In bijlage 3 wordt een overzicht gegeven van de invloed van kennisbronnen per sector.

Figuur 5.1 Verschillen tussen de invloed van kennisbronnen op een gemiddelde

teler in Nederland.

Bij verschillende kennisbronnen is spontaan een toelichting gegeven bij de mate waarin ze invloed hebben. De belangrijkste conclusies daaruit zijn:

• Open dagen vanuit onderzoeksinstellingen vinden vaak plaats in het drukke seizoen en te ver van bedrijf; ze worden daardoor minder vaak bezocht en hebben dus minder invloed terwijl men hier wel interesse voor heeft.

48

• In een eerdere studie naar kennisdoorstroming (Dijkstra & Zweep, 2004) werd geconstateerd dat het gebruik van computers in de praktijk groeide. In de enquête werd door bijna 40% van de telers aangegeven dat zij redelijk veel tot veel gebruik maken van Internet. Redenen die (spontaan) genoemd werden om geen gebruik te maken van de computer is dat sommige telers er niet goed mee overweg kunnen en daarom informatie op internet minder/ niet gebruiken. Computer-adviesprogramma’s worden vaak te duur gevonden; voorheen was het (bij sommige telers) gesubsidieerd, maar nu niet meer en daardoor is een aantal telers gestopt met het gebruik.

• De branche-organisatie vindt men soms te ver van van zich af staan; de organisaties vertgenwoordigen het belang van de telers onvoldoende, aldus sommigen.

• Keurmerk zijn in sommige sectoren in opkomst (glastuinbouw), en in andere juist afnemend (boomteelt).

• De betaalde voorlichter vindt men vaak te duur.

In vergelijking met 2006 is de invloed van de adviseur van de gewas-

beschermingsmiddelenhandel flink toegenomen (figuur 5.2). Dat zou verband kunnen houden met het gevoel van telers dat zij meer afhankelijk zijn geworden van de producenten van de middelen. Meer daarover is te lezen in het volgende hoofdstuk. De betaalde voorlichter daarentegen heeft aan invloed ingeleverd. Mogelijke verklaringen voor deze veranderingen kunnen zijn dat telers vanwege de

economische crisis minder vaak kiezen voor betaald advies. Daarnaast is er in het algemeen meer aandacht gekomen voor duurzaamheid en de rol van intermediars als kennismakelaar. Dit geldt niet alleen voor het thema gewasbescherming, maar ook andere ‘duurzaamheidsthema’s zoals bodemgezondheid en biodiversiteit. Het door de overheid gefinancierde project Spade was er bijvoorbeeld op gericht kennis te

verspreiden via intermediairs die cursussen volgden op verschillende thema’s. Sommige toeleveranciers springen bewust in op deze trend en onderscheiden zich in de markt door zich te profileren als partij die bredere kennis heeft dan alleen van de middelen die zij verkopen. Projecten als Telen met Toekomst en de Campagne Duurzaam telen begint bij jou maakten de kennis ook voor adviseurs van de gewasbeschermingsmiddelenhandel toegankelijker. Daarnaast heeft de

branchevereniging van de gewasbeschermingsmiddelenhandel Agrodis, vanuit hun deelname aan het Convenant Duurzame Gewasbescherming, samen met het

ministerie van EL&I gezorgd van ontsluiting van kennis via een website. Deze website is overigens alleen toegankelijk voor Agrodisleden.

Figuur 5.2 Vergelijking van invloed van kennisbronnen tussen de steekjaren 2006

en 2010, weergegeven zijn de percentages telers die ‘veel’ hebben ge- antwoord (data 2006 uit Lauwere et al., 2006).

49

Naast de gesloten vragen over kennisbronnen, was er een open vraag waarbij telers konden aangeven of er nog andere kennisbronnen van invloed zijn op de gekozen gewasbeschermingsstrategie. De genoemde kennisbronnen staan in figuur 5.3, De genoemde bronnen zijn belangrijk voor de telers omdat ze uit eigen beweging genoemd zijn.

Figuur 5.3 Kennisbronnen die door de telers genoemd werden, als aanvulling op de

kennisbronnen in voorgaande figuur (Keurmerk leverancier is ‘CDG’, een keurmerk van MPS/ RHP dat aan leveranciers van onder andere substraat wordt gegeven.)

Samenvattend kunnen we stellen dat mondelinge communicatie belangrijker is dan schriftelijke communicatie in de kennisverspreiding naar de telers. Kennisbronnen die vooral gebruik maken van mondelinge communicatie scoren hoog ondanks het relatief kleine bereik, dat kan gecompenseerd zijn door het veelvuldige gebruik van deze kennisbronnen. De mengeling van belangrijkste kennisbronnen kan erop duiden dat zowel de rationele als de socio-psychologische theorieën van gedragsverandering van toepassing zijn, want zowel kennisbronnen die hoofdzakelijk kennis leveren aan de teler (zoals adviseurs) als bronnen die laten zien hoe collega’s met geïntegreerde gewasbescherming bezig zijn (zoals studieclubs) als bronnen die de verwachtingen van de maatschappij weergeven (zoals afnemers) zijn belangrijk.