• No results found

3. Fantasie en psychopathologie

3.3 Beheerst door het ‘mogelijke’

In deze paragraaf richt ik me op andersoortige ziekten, namelijk de psychotische. De structuur van deze ziekten acht ik fundamenteel verschillend van de ziekten besproken in paragraaf 3.2.

31

Ik ben me ervan bewust dat de categorieën waarbinnen ik de ziektes indeel er ook anders uit kunnen zien. Uiteraard zijn er geen duidelijk afgebakende terreinen waarbinnen bepaalde ziekten kunnen worden geplaatst; hier wordt in de psychiatrie zelfs continu over gediscussieerd. Ook weet ik dat ik ziektes ‘op een hoop gooi’, die vanuit andere perspectieven hoogstwaarschijnlijk veel van elkaar verschillen. Ik wil echter vanuit een specifiek filosofisch perspectief de rol achterhalen die de fantasie speelt binnen het ziektebeeld en vanuit deze positie meen ik dat de ziekten die ik tezamen bespreek iets gemeenschappelijks hebben met betrekking tot de fantasie. De ziekten die de revue passeerden in paragraaf 3.2 behelzen een geslotenheid, waarin alleen het actuele een plaats heeft. De oorzaak hiervan bleek een gebrek aan fantasie. In deze paragraaf neem ik psychotische ziekten onder de loep; ziektebeelden waarvoor psychoses, wanen en hallucinaties kenmerkend zijn. Ik richt me in het bijzonder op de schizofrenie, waarvan ik – vanuit mijn specifieke perspectief – meen dat de ziektestructuur overeenkomt met die van andere psychotische ziekten. De door mij besproken schizofrenie moet daarom als illustratief voor wat voor alle psychotische ziekten geldt worden beschouwd.

Een ervaring die schizofrene patiënten volgens Merleau-Ponty delen, is het gevoel (vaak of minder vaak) weggegrepen te worden uit de gewoonlijke wereld. Dit gebeurt op het moment dat de waanvoorstelling hen overmeestert. Hij beschrijft deze ervaring in

Fenomenologie van de Waarneming:

‘Een schizofreen staat in de bergen stil en kijkt naar het landschap voor zich. Na enige tijd voelt hij zich alsof hij wordt bedreigd. Er ontstaat in hem een speciale interesse voor alles wat hem omgeeft, alsof hem van buiten een vraag werd gesteld waarop hij geen enkel antwoord weet te vinden. Plotseling wordt hem ‘het landschap als door een vreemde macht ontrukt’. Het is alsof ‘een tweede, zwarte hemel zonder grenzen de blauwe avondhemel doordringt’’.76

De waanwereld waarin hij terecht komt, komt hem ongewoon voor. Het is een wereld waarin geen herkenning plaatsvindt en waarin van vertrouwdheid geen sprake is. Hij wordt weggerukt naar een volkomen eigen wereld. We lezen in Fenomenologie van de Waarneming verder na het citaat hierboven:

‘De schizofreen leeft niet langer in de gemeenschappelijke wereld, maar in een privé-wereld; hij bereikt de geografische ruimte niet meer: hij blijft hangen in ‘de ruimte van het landschap’ en dit landschap zelf, eenmaal van de gemeenschappelijke wereld afgesneden, is aanzienlijk verarmd’.77

76 Merleau-Ponty 2009, 376. 77 Merleau-Ponty 2009, 376-377.

32

Het ‘afgesneden zijn’ maakt dat de schizofreen zich in alle opzichten vervreemd voelt: van de wereld die hij niet herkent, van de ander die zijn wereldbeeld niet begrijpt en zelfs van zijn eigen lichaam, dat kan aanvoelen alsof het niet-eigen is. Een gangbare verklaring voor deze fenomenen is dat de schizofreen, die in de perceptuele wereld keer op keer wordt overvallen door een gevoel van intens onbehagen, zijn toevlucht zoekt in de gefantaseerde wereld van zijn wanen, die hij verwart met zijn waarnemingen. Fenomenologisch bezien is dit echter een onjuiste verklaring van de ziekte. Gebruikmakend van Merleau-Ponty’s filosofie, zal ik deze opvatting hieronder bestrijden.

Allereerst is Merleau-Ponty het oneens met het idee dat de schizofreen geen onderscheid zou kunnen maken tussen zijn wanen en waarnemingen. Hij weerlegt de uitspraak van Michel de Montaigne die meent dat gekken ‘geloven te zien, wat zij niet daadwerkelijk zien’78. De schizofrene weet juist een goed onderscheid te maken tussen zijn

waanvoorstellingen en waarnemingen. Hij beschrijft allerhande experimenten met patiënten waaruit blijkt dat zij een onderscheid maken tussen de beoordeling van een hallucinatie en die van een waarneming en bovendien dragen zij altijd argumenten aan tegen hun eigen hallucinaties: ‘ratten kunnen niet uit de mond kruipen en de maag binnengaan’79. Eveneens

beschrijft Merleau-Ponty een experiment met een hallucinerende zieke die steeds een man in de tuin zag staan. De patiënt was zeer verbaasd toen de artsen daadwerkelijk een man op die plek hadden geplaatst. Volgens de patiënt stonden er toen niet twee mannen in de tuin. Hieruit volgt Merleau-Ponty’s opvatting: ‘juist gekken, geloven niet te zien […]’80.

We kunnen het schizofrene ziektebeeld hierom niet verklaren door te stellen dat een schizofreen denkt dat zijn wanen daadwerkelijke waarnemingen zijn of dat hij vlucht naar een andere wereld die hij als ‘echt’ ervaart. Er is met de schizofreen iets meer fundamenteels gaande. Dit heeft te maken met het zojuist genoemde ‘geloven’, met een vertrouwen in de wereld dat in zijn geheel verstoord is: de schizofreen kan niet op de wereld vertrouwen zoals een gezond persoon dat doet. Het is niet zo dat de patiënt zijn ongemak in de perceptuele wereld vervangt voor een behaaglijkheid die hij in zijn waan aantreft. De schizofreen ervaart dit ongemak voortdurend, wanneer hij zich in zijn waan begeeft, maar ook wanneer hij waarneemt. Ik sluit me aan bij Steeves interpretatie van Merleau-Ponty’s gedachten: ‘Merleau-Ponty finds that the patient usually does not find comfort in an imaginary world, but

78 Montaigne in Alain, Système des beaux-arts, 15, geciteerd uit Merleau-Ponty 2009, 434. 79 Merleau-Ponty 2009, 434.

33

rather experiences a discomfort with the world in general’81. Het ontbreekt de schizofreen aan

vertrouwen in het algemeen. De schizofreen heeft in geen enkele ‘wereld’ vertrouwen, hij is ‘lost all together’82.

Merleau-Ponty’s beschrijving van de ervaring van de schizofreen drukt uit dat de dialectiek tussen zijn in de wereld zijn en de wereld die haar betekenissen in hem te kennen geeft, niet meer werkt zoals bij een normale persoon. De gezonde weet vanuit gewoonte hoe hij zich in de wereld moet bewegen, sterker nog, hij ziet zijn bewegingen bevestigd in de wereld, terwijl voor de schizofreen geldt dat hij een voortdurend ongemak ervaart, omdat zijn handelen niet berust op het onbetwijfelbare fundament van vertrouwen. Hier komt volgens Merleau-Ponty het vragen van de schizofreen uit voort; immers ‘alles schept verbazing, is absurd of irreëel, want de beweging van de existentie naar de dingen toe heeft haar energie verloren, de beweging verschijnt zelf als contingent en de wereld is niet langer vanzelfsprekend’83. De dynamiek tussen wereld en lichaam is op zeer ingrijpende wijze

verstoord. Laten we nader bekijken wat deze verstoring om het lijf heeft.

Allereerst betekent deze verstoring dat de wereld van de schizofreen privé is. De algehele chaos die hij ervaart maakt dat hij blijft steken in zijn subjectiviteit en de gemeenschappelijke wereld voor hem niet aanwezig is: ‘the patient is no longer able to share experiences with others, is no longer able to distinguish subjective experiences from the objective world […]’84. We stuiten nu op het eerste fundamentele verschil tussen wanen en fantasieën. Waar de waanbeleving van de schizofreen een individuele aangelegenheid is, veronderstelt het fantaseren van de gezonde een gedeelde gemeenschappelijke wereld (de wereld waar wij allemaal in geloven). Fantaseren betekent toenadering tot de vertrouwde dingen van de wereld, waarbij we ons vrijelijk steeds op andere manieren tot de wereld kunnen verhouden, terwijl het hebben van een waanvoorstelling onvrije overname door de waan betekent, waarbij de schizofreen juist uit de gedeelde wereld wordt gesleurd.

Een ander verschil tussen de schizofrene en gezonde is dat de laatstgenoemde gemakkelijk wisselt tussen waarneming en fantasie, terwijl de status van deze gebieden voor hem duidelijk anders is: de status van de waarneming is dat deze actueel is, terwijl onze fantasieën mogelijkheden van de wereld zijn die op dit moment niet gerealiseerd zijn. Steeves beschrijft dit: ‘In some situations, we give priority to the actual, such as when we attempt to overcome obstacles or engage in ordinary activities; at other times we focus on what is

81 Steeves 2004, 99. 82 Ibidem.

83 Merleau-Ponty 2009, 377. 84 Morley in Steeves 2004, 100.

34

possible, either while deliberating or daydreaming’85. We hebben vertrouwen in de status van

beide terreinen, omdat we hierin steeds bevestigd worden. Onze fantasieën bedreigen ons hierdoor niet zoals de actualiteit ons kan bedreigen. Hier komen we aan bij een tweede wezenlijk verschil tussen de waan en de fantasie. De wereldordening wordt bij de schizofreen niet bepaald door actueel en mogelijk; zijn wanen bedreigen hem namelijk alsof zij actueel zijn. Hoewel hij de waan van de waarneming kan onderscheiden, is de grond aan de hand waarvan dit onderscheid gemaakt wordt niet de ‘gezonde’ ordening van actueel versus mogelijk. Vandaar dat wanen de schizofreen bedreigen alsof zij op het moment aan de orde zijn; zijn wanen zijn geen mogelijkheden, maar worden als actueel ervaren. Gedurende de waan kan een reële angst zich van de schizofreen meester maken. Hij wordt zodoende slachtoffer van zijn wanen.

De fantasie van de gezonde en de waan van de schizofrene zijn dus wezenlijk verschillend. De schizofreen bevindt zich in een niet-gemeenschappelijk wereld, omdat binnen zijn wereldordening – in tegenstelling tot die van de gezonde – het mogelijke geen plaats heeft. Dit vermogen zou hem namelijk in staat stellen de dreiging van de waan van een actuele dreiging te onderscheiden en over precies dit vermogen beschikt hij niet. Fantasieën zijn per definitie gericht op de mogelijkheden van een gemeenschappelijke wereld. Een wereld zonder mogelijkheden is een wereld waarin geen fantasie kan voorkomen. Net als Schneider, net als de depressieve en de aan anorexia en afonie lijdende patiënten kan ook de schizofreen dus niet fantaseren. Deze fenomenologische interpretatie keert zich hiermee tegen de gangbare gedachte dat wanen het gevolg zijn van een overvloed aan fantasie.

Net als bij de ziekten in paragraaf 3.2 beschreven, is ook het in de wereld zijn van de schizofreen fundamenteel verschillend van dat van de gezonde. Ook hier grijpt de ziekte in op de existentie van de patiënt. Het verschil echter tussen de ziektes uit de voorgaande paragraaf en de psychotische ziekte schizofrenie is dat er bij de eerstgenoemden slechts één verhouding tot de actuele wereld mogelijk is (één mogelijke betrekking), terwijl de schizofrene meerdere betrekkingen aan kan gaan, maar het mogelijke en actuele niet de ordening van de wereld bepalen. Hierdoor beleeft hij de ‘mogelijkheid’ van de waan als actueel (en dit maakt dat de waan een waan is en geen ‘fantastische’ mogelijkheid). Wat beide ziektesoorten echter aantonen is dat het verliezen van de fantasie inhaakt op de existentie. Het verliezen van de fantasie maakt een gezonde, vrijelijke verhouding tot de wereld onmogelijk. Het vermogen tot fantaseren is een wezenlijke eigenschap van de gezonde mens gebleken.

35