• No results found

Beheer volgens onderwerp .1 Maaibeheer

In document Dendrometrische gegevens bestanden (pagina 69-81)

Illustratie 2-7: Gedetailleerdere doorsnede ter hoogte van het Drongengoed

3 DOELSTELLINGEN .1 Globale doelstellingen

4.1 Beheer volgens onderwerp .1 Maaibeheer

Maaien kan in alle schrale vegetaties toegepast worden. Het maaien is erop gericht om biomassa te verwijderen, met het oog op bevorderen van biodiversiteit en natuurwaarde.

Het is dan ook steeds verplicht het maaisel af te voeren. Het maaien kan gebeuren met een maaibalk of manueel met een bosmaaier wanneer de vegetatie ruiger is of het jonge boomopslag betreft.

Maaien wordt toegepast op de volgende plaatsen:

De zones met heischraal grasland als doeltype (bestanden 18a, 18c, 18d, 18e en 13c). Het maairegime wordt optimaal afgestemd op de Aardbeivlinder :

• de heischrale graslanden mogen niet verruigen. De Aardbeivlinder leeft op droge en vochtige, heischrale graslanden of heiden met een afwisseling van

korte en hogere, kruidenrijke vegetatie, liefst in de beschutting van bomen of struiken.

• een zuidelijke gerichte mantel-zoom is belangrijk om de rupsen te laten ontwikkelen

• te kort maaien in het voorjaar is nefast voor rupsen. Anderzijds worden op plaatsen waar de waardplanten overgroeid worden door grassen of andere kruiden geen eitjes meer afgezet. Ideaal is een vegetatiehoogte van 20 cm in het voorjaar. Belangrijk is het drogere en warmere microklimaat van deze lagere vegetaties (Van de Kerckhove, 2002). De eiafzet gebeurt van eind april tot

De zones waar Glanshavergrasland is vastgelegd als natuurdoeltype worden momenteel via concessies gemaaid door landbouwers. Een fasering in tijd en ruimte is nodig om te voorkomen dat de volledige oppervlakte in een heel korte periode wordt gemaaid. Vooral voor de entomofauna en zaadzetting van de doelsoorten is gefaseerd maaien vereist. Een randvoorwaarde voor deze fasering is dat het maaibeheer nog op (middel)grote schaal kan plaatsvinden. Om de bedekking van Gestreepte witbol te verminderen is vroeg maaien noodzakelijk. Ieder maaivlak dat gemaaid wordt door een bepaalde landbouwer wordt in de lengte in twee zones verdeeld. De tijdstippen van maaien zijn weergegeven in tabel 4-1.

Tabel 4-1: Maairegime van de bermen Zone Tijdstip eerste

maaibeurt

Tijdstip tweede maaibeurt

1 20 mei juni -1 juni 20 augustus – 31 augustus 2 20 juni - 30 juni 1 september – 15 september

Voor een meer “patchy” structuur met een afwisseling van ruigere stukken en schralere stukken is een kleinschaliger maaibeheer vereist. Indien haalbaar worden daartoe de volgende maatregelen genomen:

• Schrale zones die beginnen neigen naar heischraal grasland worden uit dit maairegime gehaald en één maal per jaar gemaaid volgens het regime van heischraal grasland (zie hoger), aangepast aan de vereisten van Aardbeivlinder.

Deze zones worden aangeduid in het veld voor het maaiseizoen zodat ze niet door de landbouwer mee gemaaid worden.

• Een tweede manier is het aanleggen van een zoom met ruigtekruiden tegen de bosrand. De mogelijkheden om volwaardige mantel - zoomstructuren aan te leggen zijn beperkt gezien het bos langs de bermen op de meeste plaatsen niet binnen de perimeter ligt.

In de bestanden 11a, 12a en 13a van de middenberm wordt lokaal gemaaid na begrazing in mei tot september indien er verbossing, verruiging of vergrassing wordt vastgesteld. Daartoe worden ieder jaar de criteria waaraan dit complex moet voldoen door monitoring geëvalueerd. In tabel 4-2 worden deze criteria opgesomd.

Tabel 4-2: Criteria voor maaibeheer in de heidebestanden in de middenberm

Criteria Maatregel indien niet aan dit criterium

wordt voldaan

Plagplekken met pioniersvegetaties van natte heide Minimum 5% van de oppervlakte Heide (Gewone dophei en Struikhei) met sporadisch een boom Minimum 60% van de oppervlakte

Ruigte/ struweel Maximaal 30% de oppervlakte

4.1.2 Begrazingsbeheer

Begrazing van heide wordt toegepast om Struikheide te verjongen, vergrassing te verminderen of af te remmen, minder strooisel te krijgen en boomopslag tegen te gaan.

Begrazing brengt ook meer structuur in de vegetatie. Het uiteindelijke resultaat is afhankelijk van vele factoren: de soorten en rassen van dieren die gebruikt worden, de densiteit en kuddegrootte, het seizoen waarin begraasd wordt, de proportie van de heide die begraasd wordt en integratie met ander beheervormen.

Binnen het militair domein van Ursel wordt begrazing met schapen toegepast op de middenberm (drie begrazingsblokken) en in 7b. Er wordt gewerkt met stootbegrazing in het voorjaar en het najaar.

4.1.3 Plaggen

Plaggen bestaat uit het verwijderen van de bovenste humuslaag. Op die manier ontstaan geschikte omstandigheden voor de kieming van tal van heidesoorten vanuit de zaadbank. Deze beheertechniek wordt vooral toegepast in de natte en vochtige heide om successie te stoppen en mogelijkheden te creëren voor pioniersvegetaties van natte zandgronden. Op die manier worden nutriënten die in de strooisel – en organische lagen van de bodem zijn opgeslagen verwijderd. De nog aanwezige zaadbank bepaalt welke soorten na het plaggen opduiken. Om vergrassing tegen te gaan plagt men best tot op de minerale bodem waarbij de organische laag volledig verwijderd wordt.

Lokaal plagbeheer wordt hier toegepast in de beheereenheden van de middenberm indien vastgesteld wordt dat door begrazing en dus betreding onvoldoende kiemplaatsen voor pionierssoorten van vochtige heide ontstaat. Deze beheermaatregel heeft als doel om in deze beheereenheden een mozaïek van natte heide en pioniersvegetaties met bijvoorbeeld Moeraswolfsklauw en Kleine Zonnedauw te creëren.

Grootschalige plagplekken In de bermen van de vliegbanen zorgen voor versnelde ontwikkeling naar heischrale graslanden. Hiermee daalt het stikstofgehalte maar het fosforgehalte en de pH zullen na ontgronding hoog blijven. Fosfaat zit immers ook gebonden dieper in de bodem. Maaisel van goed ontwikkelde heischrale graslanden kan als zaadbron dienen. Locaties waar wasplaten voorkomen komen niet in aanmerking voor deze beheermaatregel.

4.1.4 Beheer poelen

De enige poel binnen de perimeter wordt 10 – jaarlijks geruimd in de beheerplanperiode.

Een nieuwe poel wordt aangelegd in bestand 4f. Deze poelen worden na aanleg ook 10-jaarlijks geruimd.

Illustratie 4-1: Poel in bestand 12a

4.1.5 Bosverjonging

Er wordt bosverjonging verwacht op de locaties waar Amerikaanse eik gekapt wordt.

Om ruigteontwikkeling tegen te gaan wordt het takhout geruimd na kapping. Het jaar volgend op de kapping wordt er geklepeld met een bosfrees (tabel 4-3), tenzij de opkomst van Amerikaanse eikenzaailingen uiterst weinig is ten opzichte van de gewenste zaailingen. Deze beheermaatregel vormt het midden tussen klepelen en frezen. Er wordt gewerkt met een frees met vaste tanden waarbij het organisch materiaal vermalen wordt tot enkele centimeters in de bodem om de wortelhalzen van de zaailingen van Amerikaanse eik te raken.

Verwacht wordt dat de zo gecreëerde open plekken vooral gekoloniseerd zullen worden door Berk. Om meer soortendiversiteit te verkrijgen kan het bijplanten van gewenste soorten met aanbevolen herkomt nodig zijn. Het gaat dan om de soorten Zomereik, Zwarte els en Haagbeuk. De daaropvolgende jaren vindt jongwasverpleging plaats met het vrijzetten van de aangeplante soorten en vroege dunningen in Berk.

Tabel 4-3: Beslissingschema beheermaatregelen na kapping Amerikaanse eik (fictief voorbeeld voor periode 2010-2013

Tijdstip maatregel Evaluatiecriterium Beheermaatregel Jaar 1:

sept 2010 – apr 2011

Afvoer stammen en kruinhout > 7 cm diameter

Tijdstip maatregel Evaluatiecriterium Beheermaatregel

Aan de rand zetten of afvoeren van kruinhout < 7cm diameter

Weinig zaailingen Amerikaanse eik Manueel verwijderen Vrij veel zaailingen Amerikaanse eik

+ voldoende inheems

Manueel verwijderen

Vrij veel zaailingen Amerikaanse eik Verwijderen met bosfrees Heel veel zaailingen Amerikaanse

eik + voldoende inheems

Verwijderen met bosfrees Jaar 1:

eind aug 2011

Geen zaailingen Amerikaanse eik Niets doen Onvoldoende inheems (kwantiteit of

kwaliteit)

Groepsgewijs bijplanten Jaar 2

eind aug 2012

Vraat damherten Populatiebeheer of rasteren Jaar 3

begin juni 2013

Menging en dichtheid jongwas Mengingsregeling of vrijstelling

4.1.6 Bosomvorming

Groepen Amerikaanse eik worden omgevormd tot inheems loofbos door kapping in het begin van de beheerplanperiode (zie figuur 3.3). Het enige Corsicaanse dennenbestand wordt op 20 jaar omgevormd.

4.1.7 Bebossingswerken

Er zijn geen bebossingswerken gepland tijdens de beheerplanperiode.

4.1.8 Bosbehandelings- en verplegingswerken Reguliere dunning

Bij reguliere dunning wordt er gestreefd naar een aandeel kwaliteitsvolle loofstammen binnen een rijk gestructureerd bosbeeld. Deze loofstammen hebben in de regel een takvrije stamlengte van niet meer dan 5 tot 7 meter en wordt er gestreefd naar een omtrek van 250 cm op borsthoogte, op zo kort mogelijke tijd.

Facultatieve dunning

Midden tussen twee opeenvolgende reguliere dunningen is er de mogelijkheid voor een extra dunning vier jaar na de vorige.

Hakhoutkap

Hakhoutkap wordt toegepast in de bosranden waar een mantel-zoom gecreëerd wordt.

Voor het afzetten van mantels of struwelen wordt een 12-jarige cyclus voorgesteld. In bestand 3b wordt Tamme kastanje in hakhout gezet.

4.1.9 Kapregeling

De bosbestanden zijn ingedeeld in een enkele reeks met een hoofdomloop van 8 jaar.

Vierjaarlijks is een facultatieve dunning voorzien. De kaptabel wordt weergegeven in bijlage 9. Er wordt gewerkt met twee reeksen. Reeks één bestaat uit de bosbestanden in het westen en reeks 2 bestaat uit de bosbestanden in het oosten.

4.1.10 Exoten

Exoten worden gedurende de eerste twee omlopen bestreden. De belangrijkste exotenmaatregelen worden weergegeven op figuur 3.3.

Amerikaanse eik

Amerikaanse eik is de voornaamste exoot die uit het gebied geweerd moeten worden.

Er wordt ernaar gestreefd om de bestanden vrij te maken van deze soort in een periode van 20 jaar. Het bestrijden van Amerikaanse eik gebeurt met hoge prioriteit in het begin van de beheerplanperiode. De beheerinspanning wordt gespreid over de eerste twee omlopen.

Lork en Douglas

Beide soorten worden niet op lange termijn behouden, maar in een aantal mengingen (4d, 4e, 4f: loofbos met afnemende bedekking van exoten”), is het niet aangewezen om de soort binnen de komende beheerplanperiode te verwijderen. Dat zou de bestandstructuur ondermijnen en het behoud van waardevolle inheemse bomen (zomereiken en berken met kwalitatieve onderstam) in gevaar brengen. De uiteindelijke doelstelling is hier dus verwijderen, maar op verantwoorde wijze.

In bestand 1a worden de soorten bij dunningen preferentieel weggenomen.

Corsicaanse den

Corsicaanse den komt enkel voor in een deel van 8b. Deze soort zal binnen de komende beheerplanperiode verwijderd worden in twee omlopen.

Tamme kastanje

Tamme kastanje komt voor in bestand 1a. Gezien de bomen zich niet in een goede toestand bevinden, is er geen risico op uitzaaiing en wordt er gekozen voor spontaan verval. In bestand 3b wordt Tamme kastanje in hakhout gezet.

Fijnspar

Fijnspar komt voor in bestand 10b Deze fijnsparren worden tijdens de eerste omloop gekapt.

Populier

Verspreid in het grasland van bestand 10b komen populieren voor. Deze populieren blijven behouden gedurende de beheerplanperiode. Natuurlijk verval wordt toegestaan.

Amerikaanse vogelkers

Amerikaanse vogelkers komt nog beperkt voor in het militair domein van Ursel. Bij de eerstvolgende facultatieve of reguliere dunningsomloop wordt in alle betrokken bestanden de hoofdbestrijding uitgevoerd (de meest efficiënte mechanisch-chemische methode wordt gekozen) of wordt een nabehandeling uitgevoerd.

Rhododendron

De Rhododendron mag ofwel worden uitgetrokken, ofwel afgezaagd of afgesneden worden ter hoogte van het maaiveld. Hiervoor mag een lichte machine op rupsbanden (bijvoorbeeld uitgerust met een mechanische (hydraulische) schaar) gebruikt worden.

Schade aan de bodem moet zoveel mogelijk vermeden worden. Het hout moet afgevoerd worden.

4.1.11 Bosexploitatie

De standaard schoontijd van 1 april tot 30 juni wordt nageleefd. Het uitslepen van het hout vindt plaats tijdens de droge periode van het jaar dwz in de maanden augustus – oktober. Op die manier wordt de bodem zo min mogelijk gestoord.

4.1.12 Brandpreventie Niet van toepassing

4.1.13 Beheermaatregelen en richtlijnen met betrekking tot de toegankelijkheid Speelzone

In de bestanden 4f, 4h en 4g wordt een officieuze speelzone voor bivakerende jeugdverenigingen aangelegd. Dit houdt in dat er ieder jaar gecontroleerd wordt of er veiligheidskappen moeten plaatsvinden. Het gebouwtje in 4f wordt gestript en ingericht als speelelement.

Toegankelijkheid

De ontoegankelijke zones van het militair domein worden duidelijk afgesloten met barelen of aangeduid met uniforme, goed onderhouden borden (zie ook hoofdstuk 7).

Het oude tankstation ter hoogte van de Urselseweg – Drongengoedweg (bestand 10b) wordt afgesloten met barelen.

Toegang/ parking domeinbos Drongengoed

Bestand 2a wordt gebruikt als parking voor de bezoekers van het domeinbos Drongengoed. Dit bestand wordt ingericht als visueel aantrekkelijke “toegangspoort”

voor het domeinbos. Daartoe wordt tegen de weg een hakhoutstrook aangelegd van inheems loofhout en wordt de omheining verwijderd.

4.1.14 Gradiënten en bosrandontwikkeling

Op een aantal plaatsen worden aan de bosrand mantels of mantel – zoom situaties aangelegd. Deze vermijden de bruuske overgang tussen bosrand en heidevegetaties en verhogen de structuurrijkdom. De mantels worden aangelegd in de buitenste meters van het actuele bos omdat de lage vegetaties te waardevol zijn en te beperkt in oppervlakte om ze in te laten krimpen. Tabel 4-4 geeft de beheermaatregelen weer die nodig zijn om een ecologisch waardevolle mantel te laten ontwikkelen.

Tabel 4-4: Overzicht van beheer van mantel-zoomvegetaties en interne bosranden (naar Raes 1996 in De Keersmaeker, 1997 en Gorissen & Vanreusel, 2002)

Afstand tot de centrale as van het pad (m)

Vegetatie Beheer

0-3 Korte grazige vegetatie Jaarlijks maaien

3-6 Ruigere zoomvegetatie. bestaande

uit hoger opgaande kruidachtigen

Elke 2 tot 4 jaar maaien

6-20 Mantelvegetatie. bestaande uit

struweel of hakhout van houtachtige struiksoorten

Hakhout: om de 8-20 jaar afzetten Struweel: gedifferentieerd kappen

4.1.15 Soortgericht beheer: Specifieke maatregelen ter bescherming van flora en fauna Aardbeivlinder

Het soortgericht beheer voor Aardbeivlinder bestaat uit een aangepast, gefaseerd maaibeheer (zie 4.1.1) en de aanleg van mantel-zoom vegetaties (zie 4.1.14).

Groentje

Hoewel het Groentje als uitgestorven beschouwd worden binnen het domein is een beheer in functie van deze soort nuttig omdat ook andere soorten hiervan meeprofiteren. Belangrijk voor deze kwetsbare soort is de combinatie van voldoende nectarplanten zoals Vuilboom, braam en Gewone dophei; verspreid staande struikjes die dienst kunnen doen als balts en uitkijkplaats voor territoriale mannetjes; genoeg waardplanten voor de rupsen, zijnde vnl. Gewone dophei maar ook Vuilboom of Struikhei en genoeg warme, zonbeschenen hoekjes.

Er is geen leefbare populatie van Groentje meer aanwezig op een redelijke afstand (Gulke Putten, Wingene), dus spontane herkolonisatie is niet meer te verwachten.

Vleermuizen

In het militair domein bevinden zich verspreid vijf gelijkaardige gebouwtjes met oude stroomgroepen (in de bestanden 4f, 2a, 17l, 15_v1, 10a). Deze gebouwtjes hebben geen militair gebruik meer. Daarnaast bevinden zich ook gebouwtjes in het bestand 1a.

Behalve het gebouwtje in bestand 4f, dat als speelelement wordt ingericht worden de andere gebouwtjes allemaal ingericht als overwinteringsplaats voor vleermuizen. De inrichtingsmaatregelen zijn:

• stroomgroepen verwijderen;

• ingang beveiligen met stevige metalen deur;

• aarde opwerpen als extra isolatie.

De duiker van de Driesbeek onder het vliegveld is niet toegankelijk tijdens de wintermaanden gezien de kans op het voorkomen van overwinterende vleermuizen.

Wilde gagel

In de middenberm is er een probleem doordat Gagel door vraat zich niet kan verjongen.

Lokaal uitrasteren is noodzakelijk.

Wasplaten

Waardevolle en bijzondere graslandpaddestoelen worden gestimuleerd door een laag voedingsgehalte in de bodem, vooral dan van stikstof en fosfor. Sterk positief werkt een lang volgehouden verschralingsbeheer. Een kortgrazige en relatief mosrijke vegetatie is gunstig (Keizer, 2003). Het twee maal per jaar maaien van de bermen met afvoer van maaisel is een gunstige beheermaatregel. Vooral de continuïteit in het verschralingsbeheer is belangrijk.

Veenmos

In bestand 8b komt Veenmos voor. In deze zone wordt gezorgd voor een permanent hoge waterstand.

4.1.16 Dood hout en oude bomen

Er wordt gestreefd naar het laten ontwikkelen van zware bomen en het zo min mogelijk verwijderen van dood hout uit de bestanden.

4.1.17 Beheermaatregelen en richtlijnen met betrekking tot de jacht

Naar ecologie toe vormt het voorkomen van de populatie Damherten in het domein momenteel geen probleem. Bejaging wordt overwogen indien er toch een ecologisch probleem optreedt. Momenteel is het jachtrecht niet verpacht. Gezien er maar een klein gedeelte van het Drongengoedbos binnen de perimeter valt, is het definiëren van maatregelen pas nuttig op niveau van het volledige boscomplex en niet enkel binnen het militair domein. Het grootste knelpunt situeert zich op het vlak van verkeersveiligheid.

Geregeld gebeuren ongevallen met overstekende herten op de Urselweg. Daarom wordt een aangepast bosbeheer uitgevoerd met de aanleg van een verder van de weg gelegen bosrand.

4.1.18 Beheermaatregelen en richtlijnen met betrekking tot de visserij Niet van toepassing

4.1.19 Beheermaatregelen en richtlijnen met betrekking tot gebruik niet-houtige bosproducten

4.1.20 Beheermaatregelen en richtlijnen met betrekking tot cultuurhistorische elementen Zie dreefbeheer en hakhoutbeheer.

4.1.21 Beheermaatregelen en richtlijnen met betrekking tot de milieubeschermende functie Niet van toepassing

4.1.22 Beheermaatregelen en richtlijnen met betrekking tot de wetenschappelijke functie Zie monitoring (hoofdstuk 8)

4.1.23 Werken die de biotische of abiotische toestand van het bos wijzigen

5 UITVOERINGSPROGRAMMA

De kaptabel is toegevoegd in bijlage 9. Van alle beheereenheden is een fiche met beheermaatregelen toegevoegd in bijlage 8.

6 ONTHEFFINGEN. MELDINGS- EN VERGUNNINGSPLICHTIGE ACTIVITEITEN 6.1 Algemene ontheffingen (in kader van bos- en natuurbeheer)

In deze paragraaf worden de meldings- en vergunningsplichtige activiteiten opgelijst met hun situering wat betreft locatie en tijd. Deze activiteiten hebben te maken met het bos- en natuurbeheer en niet met het militair gebruik.

De geplande beheermaatregelen vereisen een opheffing van een aantal van de verbodsbepalingen van art. 35 van het ‘Decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu (B.S.10/01/1998) gewijzigd bij decreet van 19 juli 2002’. Art. 34. §1 vermeldt: ‘Het beheerplan vermeldt de maatregelen die worden getroffen voor het beheer en de inrichting van het gebied, waarbij voor redenen van natuurbehoud en natuureducatie kan worden afgeweken van de voorschriften van dit decreet, inzonderheid van artikel 35’. Hieronder zijn de verbodsbepalingen uit art. 35. §2 opgesomd.

1° individuele of groepssporten te beoefenen;

2° gemotoriseerde voertuigen te gebruiken of achter te laten tenzij die nodig zijn voor het beheer en de bewaking van het reservaat of voor de hulp aan personen in nood;

3° keten, loodsen, tenten of andere constructies te plaatsen, zelfs tijdelijk;

4° de rust te verstoren of reclame te maken op welke wijze ook;

5° in het wild levende diersoorten opzettelijk te verstoren, vooral tijdens de perioden van voortplanting, afhankelijkheid van de jongen of overwintering en trek; ze opzettelijk te vangen of te doden; hun eieren opzettelijk te rapen of te vernielen of hun nesten, voortplantingsplaatsen of rust- en schuilplaatsen te vernielen of te beschadigen;

6° planten opzettelijk te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen of planten of vegetatie op welke wijze ook te beschadigen of te vernietigen;

7° opgravingen, boringen, grondwerkzaamheden of exploitatie van materialen te verrichten, welk werk ook uit te voeren dat de aard van de grond, het uitzicht van het terrein, de bronnen en het hydrografisch net zou kunnen wijzigen, boven- of

ondergrondse leidingen te leggen en reclameborden en aanplakbrieven te plaatsen;

8° vuur te maken en afval te storten;

9° bestrijdingsmiddelen te gebruiken;

10° meststoffen te gebruiken. met uitzondering van de natuurlijke uitscheiding als gevolg van extensieve begrazing;

11° het waterpeil te wijzigen en op kunstmatige wijze water te lozen;

12° het terrein op geringe hoogte te overvliegen of er te landen met vliegtuigen, helikopters, luchtballons en andere luchtvaartuigen van om het even welke aard.

Er wordt een ontheffing voor volgende verbodsbepalingen gevraagd en hierna gemotiveerd:

3° ontheffing op het verbod om keten, loodsen, tenten of andere constructies te plaatsen, zelfs tijdelijk

plaatsen van constructies voor wetenschappelijk onderzoek (vangkraal, vangnetten) of tent in kader van happenings rond natuureducatie e.d.

4° ontheffing op het verbod om de rust te verstoren of reclame te maken op welke wijze ook;

in kader van beheerwerkzaamheden (vb gebruik van kettingzagen, bosmaaiers…) 5° ontheffing op het verbod om in het wild levende diersoorten opzettelijk te verstoren, vooral tijdens de perioden van voortplanting, afhankelijkheid van de jongen of overwintering en trek; ze opzettelijk te vangen of te doden; hun eieren opzettelijk te rapen of te vernielen of hun nesten, voortplantingsplaatsen of rust- en schuilplaatsen te vernielen of te beschadigen

in het kader van wetenschappelijk onderzoek en bestrijding van exoten in het kader van de regulatie van de populatie damherten

6° ontheffing op het verbod om planten opzettelijk te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen of planten of vegetatie op welke wijze ook te beschadigen of te vernietigen

in het kader van wetenschappelijk onderzoek

in het kader van uitvoering van beheerwerkzaamheden (maaien, begrazen, plaggen, kappen en zagen…)

7° ontheffing op het verbod om opgravingen, boringen, grondwerkzaamheden of exploitatie van materialen te verrichten, welk werk ook uit te voeren dat de aard van de

7° ontheffing op het verbod om opgravingen, boringen, grondwerkzaamheden of exploitatie van materialen te verrichten, welk werk ook uit te voeren dat de aard van de

In document Dendrometrische gegevens bestanden (pagina 69-81)