• No results found

Beheer Europese gelden

In document Rechtmatigheidsonderzoek 1998 (pagina 46-49)

5 AANDACHTSPUNTEN FINANCIEEL BEHEER 5.1 Voorbereiding op de invoering van de euro

5.6 Beheer Europese gelden

De verantwoordelijkheid van de ministers voor een ordelijk en contro-leerbaar financieel beheer strekt zich mede uit tot de EU-geldstromen. De volgende vier hoofdgroepen van geldstromen zijn daarbij te onder-scheiden:

• geldstromen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;

• uitgaven voor het sociaal-economische structuurbeleid (structuur-fondsen);

• eigen middelen;

• overige geldstromen (onder andere: Vierde Kaderprogramma, Europees Ontwikkelingsfonds, Transeuropese Netwerken).

Het systeem van beheer en controle van EU-gelden wordt in belangrijke mate gekenmerkt door gedeeld beheer van de Europese Commissie en de lidstaten. Volgens het subsidiariteitsbeginsel dient het aandeel van nationale instanties in de feitelijke uitvoering van het beleid zo groot mogelijk te zijn. Volgens het beginsel van gemeenschaps-trouw ligt de zorg voor de effectieve werking van het gemeenschapsrecht primair op nationaal niveau en dienen de lidstaten te voorzien in

doeltreffende uitvoeringsmaatregelen. Als uitgangspunt geldt steeds meer dat de lidstaten de vereiste controlemaatregelen dienen te treffen en dat de Commissie toeziet op de toereikendheid van de nationale

systemen.

De reikwijdte van de ministeriële verantwoordelijkheid op het EU-terrein varieert van beleidsterrein tot beleidsterrein en is afhankelijk van de concrete EU-verplichtingen die aan de lidstaat worden gesteld. De minister is verder, in lijn met artikel 5 van het EG-Verdrag, in laatste instantie verantwoordelijk voor de juiste besteding en een goed financieel beheer van de gelden die in gedeeld beheer tussen de Europese

Commissie en Nederland worden uitgevoerd. Indien zich hierbij problemen voordoen, kan de minister hiervoor financieel aansprakelijk worden gesteld.

Gelet op deze verantwoordelijkheden en het daaraan verbonden financiële risico dient de eerstverantwoordelijke minister te zorgen voor een

adequaat toezicht op de uitvoering van het beleid, voor een afdoende controle en een goede informatievoorziening over de uitkomsten daarvan.

De mogelijkheden die de minister heeft om – indien nodig – in te grijpen, moeten aansluiten bij diens verantwoordelijkheden.

In maart 1999 publiceerde de Rekenkamer het rapport «EU-geldstromen 1995–1998». Dit rapport bevat een geactualiseerd beeld van de opzet van de beheer- en controlesystemen voor de belangrijkste EU-geldstromen. In het rapport toont de Rekenkamer zich overwegend positief over de ontwikkelingen die vanaf 1995 hebben plaatsgevonden, maar signaleert zij tevens diverse aandachtspunten. Het betreft hier met name:

• toezicht op het beheer, vooral bij de structuurfondsen, met name het Europees Sociaal Fonds;

• toezicht op de uitvoering: zo laat bij de structuurfondsen het functio-neren van de Comités van Toezicht nog te wensen over;

• controle op de EU-geldstromen: met name bij de structuurfondsen laat de accountantscontrole te wensen over (gebrekkige provinciale controles, achterblijvende reviewwerkzaamheden);

• betrokkenheid bij beheer en controle: vooral bij de structuurfondsen interpreteren de ministers hun verantwoordelijkheid vaak eng.

Verbeteringsacties worden pas geïnitieerd wanneer zich problemen bij beheer en controle voordoen;

• informatievoorziening: met name op belangrijke punten als

uitvoeringskosten, effeciency en evaluatie zijn er nog lacunes in de informatievoorziening en het gebruik ervan;

• de betrokkenheid van de ministeries bij het beoordelen van de resultaten van EU-programma’s en beleid.

Ten aanzien van de «overige geldstromen» stelde de Rekenkamer vast dat de beheer- en controlestructuren divers van opzet zijn. Voorts consta-teerde zij dat de betrokkenheid van de ministers bij het beheer van en de controle op deze gelden doorgaans beperkt is, zelfs wanneer zij hiervoor directe verantwoordelijkheid dragen. De Rekenkamer is van plan in de komende jaren meer aandacht aan deze categorie geldstromen te besteden.

De Rekenkamer concludeerde op basis van haar inventarisatie dat

waakzaamheid bij het beheer van en de controle op de EU-geldstromen in Nederland geboden blijft. Stringenter toezicht en actievere controle lijken haar de aangewezen methoden om hieraan vorm te geven, mede ter voorkoming van corruptie en fraude.

In het algemeen onderschreven de verantwoordelijke bewindspersonen de conclusies van de Rekenkamer.

Ook in haar rechtmatigheidsonderzoek 1998 heeft de Rekenkamer bij diverse ministeries aandacht besteed aan het beheer van en de controle op Europese geldstromen. Zij concludeerde dat het beheer van Europese geldstromen bij verschillende ministeries op onderdelen nog aandacht behoeft. In de komende jaren zal de Rekenkamer meer aandacht gaan schenken aan dit onderwerp. Enkele saillante bevindingen uit het onderzoek waren:

• Onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van VROM wordt het INTERREG Rijn/Maasactieprogramma (IRMA) uitgevoerd. Nederland is op twee manieren bij dit programma betrokken: als financieel

beheerder van het totale IRMA-programma voor zover dat met EU-gelden wordt uitgevoerd (VROM) en als indiener van projecten (vooral VenW). De Rekenkamer constateerde dat er in 1999 door Nederland nog 90% van de middelen gecommitteerd moet worden door projecten in te dienen. Daarnaast constateerde de Rekenkamer een tekortkoming in de ontwikkeling van het controle- en monitoring-beleid en achtte zij meer voortgang noodzakelijk in de verbetering van de onderbouwing van prestatieverklaringen bij declaraties van projectuitvoerders;

• Bij het Ministerie van SZW heeft de Rekenkamer verbeteringen geconstateerd in het financieel beheer bij het Bureau Uitvoering Europese Subsidie-instrumenten (BUESI), dat belast is met de

uitvoering van de ESF-regelingen (Europees Sociaal Fonds). Wel stelde de Rekenkamer vast dat er nog steeds sprake is van een aanzienlijke achterstand bij het afwerken van de einddeclaraties met betrekking tot de gefinancierde projecten;

• Bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken signaleerde de Rekenkamer nog enkele risico’s in de uitvoering van de Urban-regeling. Deze hangen samen met de stand van de verplichtingen, de personele bezetting en de wijze waarop het ministerie toeziet op het oplossen van knelpunten in de uitvoering. De Rekenkamer zal daarom in het rapport bij de financiële verantwoording 1999 wederom aandacht besteden aan de uitvoering van de Urban-regeling;

• In het financieel beheer van het LEF trof de Rekenkamer tekortko-mingen aan bij het ijkpunt automatisering. Ook heeft zij ernstige tekortkomingen geconstateerd in de uitvoering van fysieke inspecties en controles in het kader van de handhaving van communautaire regelgeving door de Algemene Inspectiedienst (AID);

• Bij het Ministerie van LNV constateerde de Rekenkamer een

tekort-koming in de communicatie tussen het ministerie en de provincies over de naleving van de relevante communautaire regelgeving. Voorts heeft zij vastgesteld dat het Ministerie van LNV een aantal provincies bij een eventuele korting door de Europese Commissie hiervoor niet financieel verantwoordelijk heeft gesteld in de zogeheten decen-tralisatiebrieven, terwijl deze provincies die verantwoordelijkheid wel hebben aanvaard bij een vergelijkbare subsidieregeling van het Ministerie van Economische Zaken (EFRO-gelden). De Rekenkamer beveelt het Ministerie van LNV aan om net als het Ministerie van EZ een dergelijke bepaling in de decentralisatiebrieven op te nemen.

Het Ministerie van Financiën verrichtte in 1998 onderzoek naar de melding van onregelmatigheden met Europese gelden aan de Europese

Commissie. Geconstateerd werd dat de meldingsprocedures bij de landbouwgarantie-uitgaven en de eigen middelen voldoende zijn, maar dat de meldingsprocedures ten aanzien van de structuurfondsgelden verbetering behoeven. Geadviseerd is aan de verantwoordelijke minis-teries om samen met de regionale autoriteiten of de Arbeidsvoorziening te komen tot duidelijke meldingsprocedures en daarbij uit te gaan van een eenduidige omschrijving van een te melden onregelmatigheid. Voorts is de ministeries gevraagd toe te zien op de werking van de meldings-procedures.

6 AANDACHTSPUNTEN FINANCIËLE VERANTWOORDING

In document Rechtmatigheidsonderzoek 1998 (pagina 46-49)