• No results found

5. Beschrijvende resultaten

6.1 Beantwoording probleemstelling

De hoofdvraag die in dit onderzoek gesteld is, is: In hoeverre verandert de maatschappelijke

positie van autochtone Nederlandse moslimbekeerlingen in de Nederlandse samenleving na hun bekering, in de Randstad? De maatschappelijke positie is onderzocht aan de hand van

vier concepten: sociale relaties, sociale acceptatie, maatschappelijk (zelf)beeld en

arbeidspositie. In hoofdstuk 5 zijn de resultaten per concept beschreven. Hieronder zullen de conclusies uit deze resultaten uiteen worden gezet aan de hand vanuit het theoretisch kader (hoofdstuk 2).

Habitus

De Islamitische levenswijze, met haar religieuze normen, waarden, plichten en ontzeggingen, lijkt voor de bekeerlingen die al meerdere jaren bekeerd zijn een geïnternaliseerde habitus geworden. Voor hen is het een tweede natuur geworden (Bourdieu, 1990). Voor de recente bekeerden is dit nog niet het geval, zij worstelen nog met de vereniging van hun habitus vanuit hun opvoeding en de nieuwe normen, waarden en regels van hun aangenomen religie.

De islam als tweede natuur, lijkt echter niet onverenigbaar met een functioneren in de Nederlandse samenleving. Een maatschappelijke achterstandspositie op andere Nederlandse burgers wordt niet ervaren. Wel vormt het een obstakel in sommige sociale relaties, zoals familie en vrienden. Hier vind in sommige, maar niet alle, gevallen botsing plaats tussen de dominante habitus van de directe omgeving en de nieuwe tweede natuur Islam.

Betreft de arbeidsmarkt wordt een gevoel ervaren van ongewenstheid van de hoofddoek, door vrouwelijke bekeerlingen. Echter de kennis van de dominante habitus binnen de Nederlandse samenleving, in concrete zin de taal, de omgangscultuur en verhoudingen,

wordt ervaren als eventueel opwegend tegen de negatieve gevolgen van de habitus van hun religie.

Er kan geconcludeerd worden dat de kennis van dominante habitus binnen de Nederlandse samenleving, welke de bekeerlingen in hun opvoeding en onderwijstraject hebben

meegekregen van blijvende positieve invloed blijft op de maatschappelijke positie van de autochtone Nederlandse moslimbekeerlingen. Dit er op dat de internalisering van de islamitische habitus eerder een aanvulling vormt op de tweede natuur van de bekeerlingen dan een vervanging.

In- en uitsluiting

De bekeerlingen ervaren veranderingen in de directe sociale relaties in de manier van contact en in sommige gevallen de frequentie van contact. Tevens ervaren ze een verandering in sociale acceptatie, voornamelijk in de mate van ontvangen respect. De autochtone Nederlandse bekeerlingen hebben niet op grote schaal te maken met discriminatie, maar het komt wel voor.

Na de bekering tot de Islam kunnen de bekeerlingen binnen hun directe niet-islamitische sociale relaties worden aangeduid als outsiders (Becker, 1960). Zij wijken af van de norm en krijgen het label ‘moslim’. Dit label wordt ook ervaren als meest gegeven door medeburgers. Dit label op zichzelf staand is niet negatief en een waar feit. Echter, in de huidige

Nederlandse samenleving wordt vaak een negatief stigma aan dit label gegeven. De

autochtone Nederlandse moslimbekeerlingen blijken niet aan dit stigma toe te geven, maar de drang om zich positief te bewijzen en onderscheiden te ontwikkelen in reactie hierop. Het proces van uitsluiting in deviance theory van Becker (1960) lijkt dus niet toepasbaar op de positie in de Nederlandse samenleving van de bekeerlingen, omdat zij het label niet accepteren. Zij ervaren dan ook geen uitsluiting van de samenleving.

Uitsluiting op basis van het gevoel van bedreiging voor de macht over een territorium door de gevestigde tegenover de nieuwkomers, zoals Elias beschrijft in The Established and the

outsiders (1994), lijkt toepasbaar op de Nederlandse samenleving. Omdat de autochtone

Nederlandse moslimbekeerlingen geen uitsluiting binnen de Nederlandse samenleving ervaren, lijkt het zo te zijn zij hun positie als ‘gevestigde’ ook na hun bekering en veranderde levenswijze blijven behouden. Ervaren uitsluiting door allochtone moslims, zou dus wellicht meer gebaseerd zijn op hun buitenlandse afkomst, dan hun religie.

The Muslim Other

Uitsluiting van allochtone moslims in Nederland op basis van afkomst en niet op basis van religie, zou aangeven dat er in Nederland eerder sprake is van modern racisme dan

imperialistisch racisme (Semati, 2010). Semati’s stelling over de transitie van modern

racisme naar imperialistisch racisme zou dan dus niet opgaan in deze Nederlandse casus. Uit dit onderzoek kan herleid worden dat gesteld wordt Nederland midden in de transitie van modern racisme naar imperialistisch racisme zit. Zowel discriminatie op basis van afkomst als op basis van religie en cultuur lijkt voor te komen. Hiermee kan Semati’s theorie over de angst voor de ‘Muslim Other’, onderdeel van de Islamfobie in de westerse wereld deels bevestigd worden. Semati’s stelling kan niet volledig bevestigd of ontkracht worden in deze casestudy. De transitie lijkt nog niet voltooid.

Zowel een negatieve houding tegenover the Muslim Other als tegenover allochtonen lijken wisselend voor te komen. Dit blijkt uit de zowel negatieve reacties op de bekering tot Islam door autochtone Nederlanders, als de negatieve reacties die betrekking hebben op

allochtonen, Marokkanen en Turken de autochtone bekeerlingen te horen krijgen. Dit duidt tevens ook op de onwetendheid over het onderscheid tussen cultuur en religie, onder sommige Nederlanders.

Identiteit

Door de sterke inbedding van de Islam in het dagelijkse leven van de bekeerlingen en een verbondenheid met de umma, identificeren de autochtone Nederlandse bekeerlingen zich

sterk met andere moslims. Zij delen na hun bekering meer normen, waarden en regels met de moslimgemeenschap dan met de gemiddelde Nederlander.

Door hun nieuwe levenswijze en inherente levensovertuiging is hun perceptie ook veranderd op andere groeperingen in de samenleving. Groeperingen waar zij eerder zelf tot behoorden en hun familie, vrienden en delen van hun directe omgeving nog steeds tot behoren. Er is geen sprake van geuite afkeuring, maar veel gemeenschappelijkheden met andere groepen vallen weg. Dit vormt wel een verwijdering in sociale relaties binnen de samenleving met niet-moslims.

De in-group self-identification theorie van Leach et al. (2008) is in dit onderzoek bevestigd, omdat de bekeerlingen zichzelf inderdaad identificeren met de groep waarmee ze de meeste normen, waarden en ideeën delen. Er is sprake van een groepsidentiteit en - bewustzijn. Zoals Snow & Machalek(1983) en Staples & Mauss(1987) vonden dat bekering een impact heeft op de fundamentele visie van een individu op zijn of haar eigen rol binnen de

samenleving, is dit ook te stellen over de bekeerlingen in dit onderzoek. De wil en het gevoel iets te kunnen betekenen voor de Nederlandse samenleving is voor bijna allemaal versterkt na hun bekering. Dit komt vanuit de islamitische waarden goed voor je naasten te zijn en je altijd bewust te zijn de intenties van je denken en handelen. Daarbij zien de bekeerlingen, zich tot twee groepen behorend, als potentiële bruggenbouwers tussen de Nederlandse samenleving en de moslimgemeenschap.

Moslimstigma

Sommige bekeerlingen voelen zich aangesproken door het negatieve stigma over moslims, wat in de politiek en in media naar buiten wordt gebracht. Echter de meeste nemen het niet zo serieus, omdat zij het als onwaarheden zien. Wel roept het bij elke bekeerling zo nu en dan emoties op. Meer voelen de bekeerlingen zich aangesproken door het stigma dat er heerst onder de burgers, welke vanuit de media en politiek is overgenomen.

Echter in tegenstelling tot de bevindingen die Kunst et al. (2012) vonden over de invloed van het negatieve moslimstigma op Duitse en Noorse moslims, lijkt het moslimsstigma bij de bekeerlingen in dit onderzoek geen fysieke en mentale afsluiting van de samenleving te veroorzaken bij de bekeerlingen. Eerder leidt het tot een drang om henzelf positief te bewijzen en onderscheiden als Nederlander en moslim.

Arbeidspositie

Over de feitelijk uitkomsten op de arbeidsmarkt kan uit dit onderzoek niet veel

geconcludeerd worden. Wel kan geconcludeerd worden dat de negatieve gevolgen van gebeurtenissen zoals 9/11, zoals deze in Amerika zijn gevonden (Rabby&Rodgers, 2011), niet gevonden zijn in dit onderzoek voor autochtone Nederlandse moslimbekeerlingen.

De bevinding van het Nationaal Hoofddoeken Onderzoek in 2011 onder Turks-Nederlandse en Marokkaans-Nederlandse moslima’s, dat 62% van hen het idee heeft met een hoofddoek minder welkom bij werkgevers te zijn. Dit geldt voor 73% van de respondenten in dit

onderzoek.

Echter wordt binnen de sectoren waarin de bekeerlingen uit dit onderzoek werkzaam zijn weinig verandering door hun religie ervaren op de arbeidsmarkt. Zij krijgen voldoende ruimte hun religie te praktiseren. Dit is een ander beeld dan de cijfers uit de

Discriminatiemonitor 2012 over niet-westerse allochtonen op de arbeidsmarkt schetsen. Wellicht ligt niet religie ten grondslag aan discriminatie op de Nederlandse arbeidsmarkt, maar daar kan in dit onderzoek onvoldoende over geconcludeerd worden.

Samenvattend kan gesteld worden dat de maatschappelijke positie voornamelijk veranderd is op het gebied van identiteit en het zelfbeeld in de maatschappij. De aanname van een

habitus die afwijkt van de dominante norm, lijkt in feitelijke uitkomsten weinig negatieve

invloed te hebben op de maatschappelijke positie. Er kan dus, hoewel niet krachtig onderbouwd, gestelt worden dat het cultureel kapitaal en de dominante habitus,

maatschappelijke positie van bekeerlingen, ondanks de adoptie van een nieuwe levenswijze en -overtuiging.