• No results found

In de laatste jaren van Baards directoraat hebben we reeds gezien dat hij een brede collectie had opgebouwd. Met name de aangenomen schenkingen en de aankopen onder zijn beleid toonden een veelzijdige collectie waarin vooral Nederlandse kunstenaars uit allerlei kunststromingen en –scholen, door de jaren heen, waren vertegenwoordigd. Ook was Baard al eens meer de diepte ingegaan, met bruiklenen die bestonden uit grote aantallen kunstwerken die een specifieke school

vertegenwoordigden. Die diepgang gebeurde nogmaals, in de late jaren van Baards beleidsvoering. Nu ging het echter om een collectie-uitbreiding met werken van slechts één schilder: Vincent van Gogh (1853-1890). Begin jaren dertig kwam Baard een grote bruikleen overeen met de ingenieur Vincent Willem van Gogh, de neef van de Nederlandse schilder. Deze bruikleen, waaruit voor het eerst een grote waardering sprak voor de Nederlandse postimpressionistische schilder Van Gogh, was een onderdeel van de toenemende aandacht voor de schilder begin jaren dertig.

Eerder was al de vereniging Vrienden van Vincent van Gogh opgericht, ter bevordering van de bekendheid van Van Goghs schilderkunst via het Stedelijk Museum. Ook werden er begin jaren dertig twee grote tentoonstellingen aan de meester gewijd in het Stedelijk. Baards laatste grote toevoeging aan de

museumcollectie in de vorm van deze bruikleen, was zodoende een onderdeel van de geboorte van Van Goghs nationale waardering. Ook droeg deze bij aan internationale aandacht voor de Nederlandse schilder. Al gauw volgde een grote tentoonstelling in het net geopende Museum of Modern Art in New York en ook deze had groot succes. Een Nederlandse journalist meldde in De Telegraaf: “Alles was erop berekend om Van Gogh bij het Amerikaanse publiek bekend te maken. En men is daarin geslaagd. De eerste tien dagen waren er, zoo vertelde men mij, zeven en twintig duizend bezoekers geweest en zelfs nu nog, drie maanden na de tentoonstelling, vraagt men mij steeds hoe de naam Van Gogh uitgesproken wordt.”165 In dit hoofdstuk staat de bruikleen van V.W. van Gogh aan het Stedelijk centraal, die bijdroeg aan de snel toenemende bekendheid van de schilder. Ook kijk ik naar de uitwerking die deze bruikleen had op de collectie van het Stedelijk zelf.

Vrienden van Vincent van Gogh

De toegenomen aandacht voor de schilderkunst van Vincent van Gogh, in de eerste decennia van de twintigste eeuw, zorgde ervoor dat men ging inzien hoe bijzonder deze Nederlandse schilder was geweest. Vooral de opvatting dat Van Gogh de eerste Nederlandse expressieve schilder was, die zijn gevoelens vertaalde in kleur en vorm, maakte hem uniek. Mede hierom waren de critici niet in staat deze schilder onder één noemer onder te brengen. Hij nam een eigen plaats in, in de Nederlandse

kunstgeschiedenis.166 Dit inzicht leidde ertoe dat kunstliefhebbers beseften hoe waardevol met name de latere schilderijen en tekeningen van Van Gogh waren voor zowel de nationale als de internationale kunstgeschiedenis. In Albert Plasschaerts overzichtswerk over de negentiende eeuw, uit 1909, bevestigde ook hij dat Van Gogh een ondefinieerbaar kunstenaar was.167 Hetgeen hem tot een uitzonderlijk schilder maakte. Bij die nieuwe waardering van Van Goghs schilderkunst speelde tevens de 165 Anoniem, ‘Propaganda voor Holland in Amerika. Van Gogh-expositie trekt veel publiek’ in: De Telegraaf, 19-04-1936, 13.

166 C.M. Zemel, The formation of a legend. Van Gogh Criticism. 1890-1920 (Michigan 1980) 14.

overzichtelijkheid van zijn oeuvre in samenwerking met de overlevering van zijn persoonlijke brieven een grote rol. Zijn oeuvre was immers klein en relatief compleet bewaard gebleven. Diepgaande studie naar beide zorgde er begin twintigste eeuw voor dat er veel bekend werd over de gedachtegang van de eenzame schilder.168 Van Gogh kreeg steeds meer een mythisch karakter, hetgeen de interesse en de waardering voor zijn kunst verder aanzwengelde.

Het besef dat Van Gogh en zijn oeuvre een belangrijke culturele rol speelden, kwam onder andere tot uiting in het oprichten van een vereniging die zich inzette voor het behoud van zijn schilderkunst in Nederland. De vereniging Vrienden van Vincent

van Gogh werd opgericht op 16 november 1929 en vermeldde het volgende in de

statuten reglementen: “Art.4. De vereeniging stelt zich ten doel om werken van Vincent van Gogh en hem verwante kunstenaars voor Nederland te behouden en te verwerven, voorts het vormen van een iconographische verzameling over deze meester, en wat langs wettigen wegverder het bovengenoemde doel der vereeniging kan helpen bevorderen.”169 De vereniging zette zich klaarblijkelijk ook in voor het vormen van een iconografische verzameling over de meester. Hieruit kunnen we concluderen dat de verzameling diende als een kunsthistorische en educatieve bijdrage voor het publiek. In het volgende artikel werd dat bevestigd: “art.5. De kunstwerken, die de vereeniging zelf zal aankoopen, zullen, voor zoo ver geen andere bestemming verplichtend werd gesteld bij de verkrijging van de voor den aankoop bestelde gelden, ten geschenke worden gegeven aan de gemeente Amsterdam, zooveel mogelijk met de verplichting ze in het Stedelijk Museum ten toon te stellen.”170 De werken dienden in het Stedelijk te worden tentoongesteld voor een breed publiek. Dat het Stedelijk werd verkozen zal mijns inziens te maken hebben gehad met het feit dat dit het grootste moderne kunstmuseum was van Nederland. Welke rol Baards relatief vooruitstrevende beleid heeft gespeeld in de oprichting van de vereniging weten we niet. Wel weten we dat hij er deel van uitmaakte, samen met Mevrouw Van Gogh- Wibaut, D.C. Roëll en W.J. Steenhoff.171 Aangezien hij meermaals genoemd werd in notulen van bestuursvergaderingen van de vereniging en ook in het jaarverslag over 1930 werd genoemd als lid van het ‘curatorium’.172 Hij zou in elk geval een

belangrijke rol hebben gespeeld in de relatie tussen ir. V.W. van Gogh en het Stedelijk Museum.

De Van Gogh-tentoonstellingen van 1930 en 1931

167 A. Plasschaert, XIXde eeuwsche Hollandsche schilderkunst (Amsterdam 1909) 79-81.

168 Zemel, The formation of a legend, 14.

169 ‘Bijvoegsel tot de Nederlandse Staatscourant van dinsdag 17 juni 1930, no.115.’ in: Vereniging Vrienden van Vincent van Gogh, Stadsarchief Amsterdam: Inv. 30041/nr. 1420.

170 ‘Bijvoegsel tot de Nederlandse Staatscourant van dinsdag 17 juni 1930, no.115.’. 171 Stedelijk Museum, Jaarverslag 1930 (Amsterdam 1931) 11, Archief Stedelijk Museum Amsterdam.

172 ‘Bestuursvergadering op Donderdag 27 November 1930 om 3 uur in het Stedelijk Museum’ in: Vereniging Vrienden van Vincent van Gogh, Stadsarchief Amsterdam: Inv. 30041/nr. 1420.

Op 6 september 1930 werd door de wethouder van kunstzaken Ed Polak en de minister van onderwijs, kunsten en wetenschap een grote Vincent van Gogh- tentoonstelling geopend. In een artikel in De Tijd werd deze tentoonstelling

bestempeld als een van de “belangrijkste gebeurtenissen op het gebied der beeldende kunst, welke in de hoofdstad de laatste jaren hebben plaatsgevonden.”173 De

tentoonstelling werd mogelijk gemaakt door de vereniging Vrienden van Vincent van

Gogh, de inzet van directeur Baard en verschillende bruikleengevers en musea. Het

was de grootste tentoonstelling over de Hollandse meester ooit gehouden. We kunnen concluderen dat de status van Vincent van Gogh in deze tijd was gegroeid tot een van de belangrijkste schilders, zo niet de belangrijkste schilder, die het Nederlandse modernisme ooit had voortgebracht. Kunstwerken van Van Gogh werden tijdens deze tentoonstelling geflankeerd door werken van tijdgenoten van de meester. Op deze wijze werd tevens de internationale invloed van Van Gogh naar voren gebracht. Hieruit bleek dat de schilder niet alleen belangrijk was voor de nationale ontwikkeling van de schilderkunst, maar dat hij ook een grote rol speelde in de internationale kunstontwikkeling.174

Afbeelding 24: Vincent van Gogh, Steengroeve op Montmartre, dichter bij de helling, 1886, 32 x 41 cm, olieverf op doek, Van Goghmuseum Amsterdam. Dit schilderij, dat behoorde tot Van Goghs Parijse periode, was te zien op de tentoonstelling van 1931 en

kwam uit de collectie van Ir. V.W. van Gogh.175

173 Anoniem, ‘De Groote Vincent van Gogh-tentoonstelling te Amsterdam. Morgen de opening in het Stedelijk Museum’ in: De Tijd, 05-09-1930, 7.

174 Anoniem, ‘De Groote Vincent van Gogh-tentoonstelling te Amsterdam.’, 7. 175 W. Steenhoff, Catalogus Vincent van Gogh [tent.cat.] 1931, Archief Stedelijk Museum Amsterdam, 28.

Een jaar later kwam er een tweede grote Van Gogh-tentoonstelling die voor onbepaalde tijd gepland was. Deze werd mogelijk gemaakt door de grote bruikleen van Ir. V.W. van Gogh aan het Stedelijk in hetzelfde jaar. De tentoonstelling was het ultieme gevolg van de aandacht die de schilder kreeg vanuit de kunstwereld en de grote populariteit van de schilder bij een steeds breder wordend publiek. In 1934 trok dezelfde collectie Van Gogh zelfs bijna 50.000 bezoekers, hetgeen voor deze tijd een enorm aantal was.176 Het unieke aan deze tentoonstelling was dat deze permanent was, hetgeen aangaf hoe belangrijk de bruikleen van de ingenieur was voor het Stedelijk Museum van Baard. In de tentoonstelling werd een overzichtelijk beeld gegeven van Van Goghs ontwikkeling gedurende zijn relatief korte leven. De verschillende periodes in zijn schildersbestaan waren chronologisch te zien.177 Ook bestond deze tentoonstelling voor het overgrote deel uit werken van Van Gogh zelf en daarnaast uit werken van tijdgenoten van de meester. Net als bij de vorige tentoonstelling, werd op deze wijze een goede vergelijking gecreëerd tussen Van Gogh en zijn tijdgenoten. Overigens bestond de tentoonstelling voor het overgrote dele uit de collectie van ir. V.W. van Gogh. Maar daarnaast schonk ook de vereniging Vrienden van Vincent van

Gogh een aantal werken. Ook kwamen er enkele werken uit de collectie van het

Stedelijk zelf en droegen bruikleengevers als H. Cleyndert ook bij aan de

tentoonstelling.178 De ster van Van Gogh was met deze twee tentoonstellingen verder gerezen dan men ooit had kunnen denken, tijdens het leven van de schilder. Dat was mede te zien aan het grote aantal bezoekers dat jaarlijks de permanente opstelling bezocht. De bruikleen van ir. V.W. van Gogh was daarmee de spil in de verdere nationale waardering van de schilderkunst van zijn oom.

Afbeelding 25: Vincent van Gogh, Portret van een man met één oog,

1888, 56 x 36,5 cm, olieverf op doek, Van Goghmuseum Amsterdam. Dit schilderij, dat behoorde tot Van Goghs periode in Arles, was te zien op de tentoonstelling van 1931 en

kwam uit de collectie van Ir. V.W. van Gogh.179

176 Stedelijk Museum, Jaarverslag 1934 (Amsterdam 1935) 6, Archief Stedelijk Museum Amsterdam.

177 Steenhoff, Catalogus Vincent van Gogh [tent.cat.], 28-60. 178 Ibidem, 57-58.

De bruikleen van ir. V.W. van Gogh

In 1931 kwam er als gevolg van de grote belangstelling voor de Nederlandse schilder een bruikleen overeen tussen ir. V.W. van Gogh en de gemeente Amsterdam.

Wethouder Polak, die een grote rol had gespeeld bij de totstandkoming van de bruikleen en de bijbehorende tentoonstelling, sprak tijdens de opening van de tentoonstelling over “hoe dit bruikleen het aanzien van ons Stedelijk Museum zal verhoogen en sprak den wensch uit, dat velen door het werk nader zullen komen tot den mensch Van Gogh.”180 Ook de ingenieur zelf sprak over de reden dat hij deze bruikleen had aangeboden aan de gemeente. Naast de culturele waarde van de schilderijen zelf, zag hij ook het belang van de schilderijen als ruilmiddel voor tijdelijke tentoonstellingen. Met een goede verzameling Van Gogh achter de hand, kon je immers belangrijke werken van internationale grootheden tijdelijk lenen van andere internationale musea. Ook propageerde V.W. van Gogh tijdens de opening dat dat er een vaste kern in het museum zou zijn met grote werken, waaronder die van Van Gogh, met daaromheen afwisselende exposities. Hij stelde in zijn openingsrede: “En last but not least zal ook voor de levende kunstenaars op deze wijze gelegenheid voor expositie in de musea ontstaan. Moge deze verzameling nog meer bezoekers naar het Stedelijk Museum trekken, mede ten voordeel van de tentoonstellingen van jongere kunstenaars.”181 De grote meesters zouden op deze manier bijdragen aan het succes van de jonge nationale kunstenaars. Al met al moest deze bruikleen ervoor zorgen dat de werken van Van Gogh een goed permanent platform werd geboden. Daarnaast moest het ook leiden tot grotere bezoekersaantallen voor levende Nederlandse kunstenaars in het museum.

De bruikleen zelf, die werd vastgelegd voor onbepaalde tijd, bestond uit 92 schilderijen en 143 tekeningen van Vincent van Gogh. Hierbinnen waren werken die deel uitmaakten van de verschillende periodes in Van Goghs schildersbestaan. De Hollandse periode, de Parijse periode, de periode in Arles en het slot in Auvers waren allemaal vertegenwoordigd in de bruikleen.182 Het was dan ook de bedoeling om een overzicht te geven van de ontwikkeling die Van Gogh had doorgemaakt tijdens zijn bewogen bestaan. Daarnaast waren ook 21 werken van Franse tijdgenoten-

impressionisten in de bruikleen vertegenwoordigd. Deze gaven, zoals hierboven al beschreven, een goede context bij de werken van Van Gogh zelf.183 We kunnen concluderen dat de bruikleen van uitzonderlijk grote omvang was. Dit zorgde ervoor dat Van Goghs complete oeuvre in een klap goed vertegenwoordigd werd in

Nederland. Het was dan ook meteen de meest ingrijpende verandering in de collectie van het Stedelijk tot dan toe. Ook in het museum veranderde er fysiek het een en ander ten gevolge van de bruikleen. Met vier kabinetten en drie grote zalen, die werden gewijd aan de bruikleen van V.W. Van Gogh en de Van Goghs uit de stedelijke collectie, nam de collectie Van Gogh een relatief grote ruimte in het museum in.184 Zowel de collectie Boendermaker (wat daar nog van over was) als de gemeentecollectie moesten voor de bruikleen wijken in 1930. Voor een korte periode 180 Anoniem, ‘Permanente Van Gogh-tentoonstelling. De officieele opening. Een rede van V.W. van Gogh’ in: Het volk. Dagblad voor de arbeiderspartij, 16-02-1931, 5.

181 Anoniem, ‘Permanente Van Gogh-tentoonstelling.’, 5.

182 Stedelijk Museum, Catalogus Vincent van Gogh [tent.cat.] 1931, Archief Stedelijk Museum Amsterdam.

183 Stedelijk Museum, Jaarverslag 1929-1930 (Amsterdam 1931) 10, Archief Stedelijk Museum Amsterdam.

waren alleen Van Gogh en zijn tijdgenoten te zien in de opstelling van de museumcollectie.185

Over Baards rol in de totstandkoming van deze bruikleen weten we relatief weinig uit directe bronnen. Toch kunnen we wel onze conclusies trekken aan de hand van enkele vaststaande feiten rondom Baard en de bruikleen Van Gogh. Belangrijk detail was dat hij plaatsnam in het curatorium dat toezicht hield op de unieke verzameling die werd aangeboden aan het museum. Dat Baard hierin plaatsnam betekende dat hij een belangrijke rol speelde in de goede verstandhouding tussen ir. V.W. van Gogh en de gemeente Amsterdam. Naast Baard maakte onder anderen Ed Polak, de toenmalige wethouder voor kunstzaken, onderdeel uit van deze

commissie.186 Ook was Baard lid van de vereniging Vrienden van Vincent van Gogh, die adviseerde bij de bruikleen. Daarnaast weten we dat Baard, als toenmalige

directeur van het Stedelijk, inmiddels zijn strepen had verdiend in het museum aan de Paulus Potterstraat, gezien de groeiende collectie waaruit het kon putten. De inspraak van Baard inzake aankopen, leningen en geaccepteerde schenkingen werd door de gemeente altijd meegenomen in haar besluitvorming. Baard heeft aldus waarschijnlijk bij de aanvaarding van de bruikleen Van Gogh eveneens een belangrijke rol gespeeld door het te ondersteunen. Regnault zou waarschijnlijk hebben gevonden dat het museum te laat werken van Nederlands toenmalig grootste modernist in zulke getalen aanvaarde.187 Maar dat doet er niet aan af dat onder Baard een grote stap werd gezet richting een nationale en internationale grootse waardering voor Van Gogh. Niet voor niets zou het in 1929 geopende MoMA in New York ook een grote Van

Goghtentoonstelling organiseren.188 Deze bruikleen zou tevens de eerste aanleiding zijn voor de bouw van het Van Goghmuseum, dat in 1973 naast het Stedelijk zou verrijzen. Baard was bereid belangrijke stappen te zetten richting het vormen van een Nederlandse moderne kunstcanon, waarbinnen kunstenaars als Breitner, Sluijters en Van Gogh een goede plaats kregen. In dat proces is deze grote bruikleen een

huzarenstuk gebleken. Niet in de laatste plaats door de hedendaagse internationale waardering voor Vincent van Gogh.

De grote bruikleen van ir. V.W. van Gogh paste in de tendens van publieke waardering voor de Nederlandse schilder. Zowel bij het publiek als binnen de

kunstwereld groeide de erkenning voor de schilder- en tekenkunst die Van Gogh had nagelaten. Met de oprichting van de vereniging Vrienden van Vincent van Gogh en in het kielzog daarvan de organisatie van de eerste grote Van Gogh-tentoonstelling in het Stedelijk, werd de waardering van Van Gogh beklonken aan het begin van de jaren dertig. Het succes van de tentoonstelling in 1930 leidde tot een overeenkomst tussen de gemeente Amsterdam en ir. V.W. van Gogh om een permanente opstelling te maken aan de hand van een groot bruikleen. Baard, die in verschillende

hoedanigheden betrokken was bij deze bruikleen en de opstelling ervan in het

184 Anoniem, ‘Opnieuw een Van Gogh-expositie te Amsterdam’ in: De Tijd, 13-02- 1931, 11.

185 Stedelijk Museum, Jaarverslag 1929-1930, 10. 186 Ibidem, 11.

187 Roodenburg-Schadd, ‘Goed modern werk’, 59.

Afbeelding 26: Paul Gauguin, De zonnebloemschilder, 1888, 73 x 91 cm, olieverf op doek, Van Goghmuseum Amsterdam. Dit was één van de werken van de tijdgenoten van Van Gogh, die te zien was op de tentoonstelling van 1931 en kwam uit de collectie van Ir. V.W. van Gogh. Het is

in werkelijkheid ook een portret van Van Gogh die werkt aan zijn beroemde Zonnebloemen.189

Stedelijk, zorgde ervoor dat de Nederlandse kunst tijdelijk weer het middelpunt werd van de collectie. Kunst van buitenlandse kunstenaars ging immers, aan het begin van de jaren dertig, een steeds grotere rol ging spelen in de stedelijke collectie. Daar werd nu weer een belangrijk tegenwicht aan geboden. Bovendien zorgde de directeur met deze bruikleen ervoor dat er weer een diepte-investering werd gedaan. Dat wil zeggen dat deze bruikleen ervoor zorgde dat een belangrijke Nederlandse kunstenaar op relatief complete wijze vertegenwoordigd kon worden in het museum. Daarnaast zorgde de bruikleen ervoor dat het Stedelijk en de gemeente Amsterdam een belangrijk ruilmiddel voor tentoonstellingen in handen kreeg, die de komst van belangrijke kunst uit de internationale kunstwereld naar Nederland mogelijk maakte. Hiermee kunnen we terecht stellen dat de bruikleen Van Gogh het huzarenstuk is van Baards directoraat.

Conclusie

In deze scriptie heb ik in vijf hoofdstukken trachten uit te vinden hoe het

verzamelbeleid van het Stedelijk Museum onder het bewind van Cornelis Baard getypeerd kan worden. Over de periode van de aanstelling van Baard als conservator van het museum in 1905, tot zijn aftreden als directeur van het museum in 1936, heeft dit beleid zich gekenmerkt door grote afhankelijkheid van derden enerzijds en een bemiddelend optreden van Baard anderzijds. Daarnaast had Baard, in zijn rol als conservator en later als directeur van het museum, voortdurend te maken met organisaties die een sterke invloed uitoefenden op zijn beleid. De VVHK en de gemeenteraad van Amsterdam hadden de grootste invloed in deze. Het waren dan ook deze twee organisaties waar Baard regelmatig mee botste in zijn dagelijkse beleid. Uiteindelijk zou een botsing tussen Baard en de overwegend conservatieve VVHK, in juni 1909 leiden tot de aanleg van een ‘eigen’ collectie voor het Stedelijk. Baards verontwaardiging over de handelswijze van de VVHK, die regelmatig waardevolle kunstwerken weigerde, leidde tot het verkrijgen van meer autonomie binnen het beleid van het museum. Het collectiebeleid ‘Baard’ was hiermee geboren en zou in de komende drie decennia verschillende karakters kennen.

Aan het begin van de aanleg van de collectie, in de jaren tien, werd er nog