• No results found

B IJLAGE 5 Eindpresentatie: hand-out + illustraties

In document Het spoor uit het verleden volgen (pagina 52-56)

Groningse Joden op transport

Voor de oorlog was onze hoofdstad voor de Joden de ‘eerste plaats’, Mokum. Een groot deel van de Nederlandse Joden leefde in Mokum. De rest van Nederland werd door de Joden de ‘Mediene’ genoemd. Zo ook in het noorden van ons land. Tussen 1869 en 1930 was het aantal Joden in de ‘Mediene’ drastisch verminderd, vooral in Noord-Nederland, waartoe Friesland, Groningen en Drenthe toebehoren. Als we inzoomen, dan komen we terecht in het Groningse dorpje dat in het Interbellum bekend stond om de vermaarde ‘Oprechte Winsumer Zalf’, een zalf die diverse kwaaltjes genas. [illustratie Oprechte

Winsumer Zalf + synagoge in Winsum48]

De man achter de zalf was Jacob de Vries. Zijn Joodse grootvader had zich al in 1797 in Winsum gevestigd. Jacob woonde vanaf 1928 in een mooi, groot huis aan de Tuinbouwstraat nummer 15 [illustratie huis van Izaäk + portretfoto Izaäk en Ellie49], samen met zijn vrouw Sophia van de Klei en twee zonen: Michiel en Izaäk. De jongste zoon Izaäk nam het huis én de zaak van de ‘Oprechte Winsumer Zalf’ over. Izaäk en zijn vrouw Ellie Oudgenoeg waren godsdienstig en gingen naar de synagoge in de stad Groningen, maar Izaäk was minder vroom dan zijn vader. Izaäk boerde goed, want hij had in Winsum als een van de weinigen eerst een motor en daarna een auto in zijn bezit. Izaäk werd bekend om zijn rokerij van paardenvlees. Dat is opmerkelijk, want Joden eten traditioneel gezien geen paardenvlees.

Zoals eerder al genoemd was het aantal Joden in de provincie Groningen in vooroorlogse jaren al sterk afgenomen. In Winsum woonden in 1941 nog maar 13 Joden (in tegenstelling tot eind 19e eeuw toen er nog rond de 40 a 50 Joden woonden). De synagoge van Winsum was in 1935 al een volkshuis geworden.

48

H. Hamburger en J.C. Regtien, Een Joodse Erfenis in Winsum (Bedum: Profiel, 1993), 20. 49 Hamburger en Regtien, Een Joodse Erfenis in Winsum, 23-24.

[illustratie Sofietje en Jacob50] Izaäk, zijn vrouw Ellie en hun twee kinderen Sofietje en Jacob kregen ook te maken met de anti-Joodse maatregelen die de Duitse bezetter stap voor stap invoerde. Begin 1942 werd de Jodenster verplicht. De twee kinderen van Izaäk droegen ook een ster, ook al zeiden de buurtkinderen dat ze de jas binnenstebuiten moesten aantrekken, Sofietje en de kleine Jacob waren bang en het moest van hun ouders. Zo vertelden dorpsbewoners het later.

Op 10 juli 1942 sloeg de Duitse bezetter toe. 850 Joodse mannen uit de stad Groningen en de ommelanden werden via het Groninger station naar Nederlandse werkkampen gestuurd. Eén groep werd echter direct naar kamp Westerbork vervoerd. De mannen hadden een oproep gekregen met de mededeling dat ze te werk werden gesteld. In kamp Westerbork schreef Werner Stertzenbach op 12 juli 1942 aan zijn verloofde Estella:

“Intussen zijn 160 Groningse joden hier gearriveerd, die hier te werk gesteld worden.”51 Ook Izaäk behoorde tot deze groep Groningse Joden die in kamp Westerbork terechtkwam. Een paar dagen later, op 16 juli, ging ook hij mee op transport naar Auschwitz.

Op 12 november van datzelfde jaar werd het in Winsum achtergebleven gezin van Izaäk en zijn moeder Sophia vervoerd naar kamp Westerbork. Ook de andere gezinnen in het dorp werden meegenomen – de mannen waren veelal eerder dat jaar naar het oosten gedeporteerd. Na een kort verblijf in Durchgangslager Westerbork werden moeder Ellie en haar twee kinderen op 20 november op transport gezet. De trein had dezelfde bestemming als het transport van vader Izaäk: Auschwitz. Zij zullen niet geweten hebben dat vader Izaäk op dat moment al niet meer in leven was, vermoedelijk is hij al in augustus vermoord. Net als het transport van 16 juli duurde ook het transport van Ellie en de kinderen drie dagen en twee nachten. Na aankomst in Auschwitz werden zij op 23 november direct vergast. De moeder van Izaäk, Sophia, verbleef wegens ziekte iets langer in kamp Westerbork en werd op 16 februari 1943 naar Auschwitz gedeporteerd en vermoord.

Winsum werd in december 1942 Judenrein verklaard. Het Joodse bevolkingsdeel van Winsum, dat bijna 200 jaar hier gewoond had, was binnen een half jaar weggevaagd. Van

50

Hamburger en Regtien, Een Joodse Erfenis in Winsum, 24.

de dertien Joden in Winsum was de oudste 84 jaar geworden, namelijk de moeder van Izaäk, en de jongsten waren slechts 7 en 9 jaar geworden, de kinderen van Izaäk: Sofietje en Jacob.

Duits-Joodse vluchtelingen op transport

Het transport van 16 juli 1942 bestond voor een deel ook uit Duits-Joodse vluchtelingen. Al vanaf het moment dat Hitler aan de macht kwam in 1933, kwamen Duitse Joden hun toevlucht zoeken in Nederland. Tussen 1933-1938 werden 24.000 à 25.000 vluchtelingen toegelaten tot Nederland. De meesten emigreerden door naar andere landen. De grootste vluchtelingenstroom sinds 1933 begon na de Reichskristallnacht, toen in Duitsland in de nacht van 9 op 10 november 1938 Joodse winkels en synagogen massaal in brand werden gestoken of verwoest.

Waren Duits-Joodse vluchtelingen welkom in Nederland? In 1934 was het standpunt van

de Nederlandse regering t.o.v. de Duits-Joodse vluchtelingen: als volgt: zij werden slechts voor een kort verblijf in Nederland toegelaten, en ‘zij die bij terugzending met lijfsgevaar zouden worden bedreigd mochten voorlopig in Nederland worden toegelaten’. Het was dus niet gemakkelijk asiel aan te vragen in Nederland of om überhaupt werk te krijgen. Vluchtelingen waren rechteloos en werden afhankelijk gemaakt van politieke beslissingen en overgeleverd aan beoordelingen door de politie en ambtenaren belast met de grensbewaking. Dit kwam door het ontbreken van een gecentraliseerd vluchtelingenbeleid. In 1938 was het standpunt van de Nederlandse regering dat geen enkele vluchteling zou worden toegelaten, want deze werd beschouwd als een ongewenste vreemdeling. Vluchtelingen werden alleen toegelaten als de vluchteling werkelijk in levensgevaar was.

Om een beeld te geven van de politieke houding ten opzichte van de Duits-Joodse vluchtelingen, citeer ik een paar zinnen uit de redevoering van de toenmalige minister-president Colijn op 15 november 1938, een paar dagen na de Reichskristallnacht.

“Onze berichten zijn, dat het buitenland de deuren gegrendeld houdt. Dit betekent, dat als wij de grenzen onbelemmerd zouden openstellen, dan ook alle vluchtelingen door dat ene open gat Nederland zouden binnekomen. Hoeveel zouden er dat zijn? Er zijn in Duitsland, naar men zegt, 600.000 joden. Nu neem ik niet aan, dat die 600.000 allemaal over de Nederlandse grenzen zouden komen, maar waarom zouden het er niet 100.000 zijn? (…) Natuurlijk zal men zeggen, gelijk ook de Regering zegt: maar dat kan niet. Een aantal van 100.000 kunnen wij met geen mogelijkheid in ons land toelaten. (…) Dat is teveel. Maar

hoeveel dan wel? (…) 10.000? 5000? (…) De Regering heeft dan ook meer gedaan. (…) Wij zullen twee barakkenkampen in het leven roepen, waar in elk geval enkele duizenden van deze vluchtelingen onderdak zullen kunnen vinden. De voorbereidingen en de inrichting van die kampen is op het ogenblik reeds aan den gang.”52

Dit was het begin van de aanbouw van enkele kleinschalige vluchtelingenkampen voor Duitse Joden in Nederland. In 1939 werd besloten een groot centraal vluchtelingenkamp te bouwen waar enkele duizenden Joden konden worden opgenomen.53 Dat is de plek waar wij vandaag zijn, kamp Westerbork. [illustratie vluchtelingenkamp Westerbork

in aanbouw54]

Twee Joden die in de jaren dertig naar Nederland waren gevlucht, waren David Lewenhoff en Leo Schnog. Beide mannen kwamen in Westerbork terecht en stonden op

de transportlijst van 16 juli 1942.

[illustratie kaart Leo55] Leo Schnog

was in 1910 geboren in het Duitse Bergheim en had voor het uitbreken van de oorlog al in verschillende interneringskampen gezeten, onder andere in Veenhuizen, Hellevoetsluis, Hoek van Holland, Nunspeet en als laatste Westerbork. Op 10 mei 1940 kwam hij aan

52 Citaat is afkomstig uit de redevoering van minister-president Colijn tijdens de Algemene beraadslagingen over de rijksbegroting voor het jaar 1939, 15 november 1938 (Handelingen Tweede Kamer, 1938-39), bron: Berghuis,

Joodse vluchtelingen in Nederland 1938-1940, 25-27.

53 Berghuis, Joodse vluchtelingen in Nederland 1938-1940, 61, 103. 54

Herinneringscentrum Kamp Westerbork (HcKW), Hooghalen, fotocollectie. 55 HcKW, fotocollectie.

in Westerbork. Hij behoorde dus tot een van de eerste bewoners van het vluchtelingenkamp.

[illustratie kaart David56] David

Lewenhoff werd in 1907 geboren in het Poolse Lódz. David werd in de nacht van 14 op 15 juli 1942 samen met zijn vrouw en 15 andere personen in de buurt van Haarlem gearresteerd. Zij waren op dat moment net op weg om Nederland te ontvluchten. Hij bracht dus maar één nacht in kamp Westerbork door.

David en Leo hebben als een van de weinigen van dit transport de verschillende kampen in het oosten overleefd en na de oorlog schreven zij een getuigenverslag dat bij het huidige NIOD in Amsterdam te vinden is.

[illustratie Alte Rampe, Auschwitz57]

Op de dag van 16 juli 1942 vertrok de trein naar de eindbestemming in Polen,

Auschwitz. In zijn getuigenverslag schreef Leo het volgende over de aankomst. Ik citeer:

“In Birkenau kwamen wij aan op de oude Rampe. Omdat ik in 1938 al in een concentratiekamp was geweest, in Dachau, wist ik hoe het er toe ging. Toen de trein stopte zei ik: “Wij komen in een concentratiekamp.” Alles moest aantreden. De mensen werden bijeen gedreven met karabijnen. Er werd het commando gegeven: “Richtung Himmelfahrt!” Ik werd met nog 25 a 30 personen er uit gehaald om de bagage van die mensen uit de wagons te halen. Later kwamen wij in het BI-Lager, waar weer een selectie plaats vond. De mensen wisten niet wat er aan de hand was. Er werd gevraagd wie er werken kon en wie er nog lopen kon. Ik gaf mij meteen op om te werken. De mensen, die zeiden dat zij ziek

In document Het spoor uit het verleden volgen (pagina 52-56)