• No results found

Het bepalen van het te voeren belastingbeleid gebeurt doorgaans door de CEO of door de familie in het geval van een familiebedrijf (Steijvers & Niskanen, 2011). Bij het bepalen van een

belastingbeleid is het een constante afweging tussen aan de ene kant de kosten en aan de andere kant de opbrengsten. Zoals eerder gezegd is het meest grote voordeel van een agressief

belastingbeleid de besparing op de te betalen belasting. Dat voordeel is er natuurlijk bij uitstek voor de aandeelhouders en dus in het geval van familiebedrijven waarin het management ook aandeelhouder is ook voor het management. In niet-familiebedrijven is het aandeel van managers

doorgaans kleiner (Steijvers & Niskanen, 2011) waardoor zij minder profiteren. Dit is anders wanneer de managers door aandeelhouders worden beloond voor een agressief belastingbeleid door middel van een bonus als zij bijvoorbeeld onder een bepaalde belastingdruk uitkomen (Chen et al., 2010). Steijvers en Niskanen (2011) stellen dat management van een niet-familiebedrijf wel kan profiteren van een agressief belastingbeleid als zij dit gebruiken om bepaalde zelf verrijkende handelingen te verbergen.

Familiebedrijven hebben normaal gesproken een veel hogere concentratie eigendom en worden verondersteld minder last te hebben van alignment-problemen tussen aandeelhouders en management. Daartegenover staat dat er aanwijzingen zijn dat agency-problemen tussen de grootaandeelhouders en overige aandeelhouders juist groter zijn. Dit heeft als gevolg dat

eventuele voordelen voor familiebedrijven van een agressief belastingbeleid groter lijken te zijn, dan voor niet-familiebedrijven. Het is evident dat besparingen op belasting door de hoge

concentratie van eigendom een groter voordeel oplevert voor met name het familiebedrijf en haar grootaandeelhouders. Daarnaast als gevolg van de unieke positie waarin de eigenaren van

familiebedrijven verkeren, kunnen zij bij uitstek profiteren van allerlei waarde onttrekkende activiteiten (rent seeking) en tegelijkertijd het belastingbeleid bepalen waarmee deze activiteiten kunnen worden verborgen (Chen et al., 2010). Uit bovenstaande beredenering volgt dus de verwachting dat familiebedrijven een agressiever beleid voeren.

Volgens Chen et al. (2010) en Steijvers en Niskanen (2011) staan tegenover de voordelen die met name gelden voor het familiebedrijf ook dat de nadelen voor het familiebedrijf stukken groter lijken te zijn als gevolg van de unieke agency-conflicten die voor het familiebedrijf gelden (Jensen & Meckling, 1976). Weliswaar ligt het belang van management en eigenaar bij familiebedrijven meer op één lijn, maar het agency-conflict tussen grootaandeelhouders en

overige aandeelhouders is groter. Als gevolg van de insider entrenchment die overige

aandeelhouders veronderstellen en de hiermee gepaard gaande handelingen ten nadele van de overige aandeelhouders zorgen voor een ‘discount’ of waardedaling van de aandelen. Het effect dat dit heeft op de grootaandeelhouders van de familie is dan ook vele malen groter dan op een CEO van een niet-familiebedrijf die doorgaans maar een klein aandeel bezit (Chen et al., 2010). Ook de langetermijnvisie van familiebedrijven en het belang dat zij hechten aan hun reputatie wijzen in de richting van een minder agressief belastingbeleid door familiebedrijven (Deephouse & Jaskiewicz, 2013). Dat komt omdat in vergelijking met het familiebedrijf managers van niet- familiebedrijven de gevolgen van een belastingschandaal kunnen vermijden door bijvoorbeeld een andere baan aan te zoeken.

2.5.3 EMPIRISCH ONDERZOEK

Er komt dus geen duidelijk beeld naar voren uit de literatuur en theorie nu zowel de voordelen van een agressief belastingbeleid als de nadelen groter lijken voor het familiebedrijf. Daarom is het wederom nuttig om te kijken naar het (schaarse) empirisch onderzoek dat er gedaan is (Chen et al., 2010; Klassen, 1997; Steijvers & Niskanen, 2011). Zowel Chen et al. (2010) en Steijvers en Niskanen (2011) vinden in hun onderzoek dat familiebedrijven een minder agressief

belastingbeleid voeren. Zij beredeneren dat voor familiebedrijven buiten de eventuele financiële kosten, de niet-financiële kosten zoals verlies van reputatie van veel groter belang zijn. Chen et al. (2010) stellen verder nog dat de resultaten ook in lijn zijn met de nadelen voor het familiebedrijf van een discount op de aandelenkoers. Zij vinden verder nog dat het verband het sterkst is als de CEO van het familiebedrijf de oprichter is en daarnaast dat familiebedrijven minder gebruik maken van ‘belastingparadijzen’. Klassen (1997) onderzocht in zijn studie de relatie tussen geconcentreerd eigendom en belastingbeleid. Hij vond dat een hogere concentratie eigendom leidt tot een agressiever belastingbeleid. Dat lijkt op het eerste gezicht tegenstrijdig nu de concentratie

eigendom van familiebedrijven doorgaans erg hoog is, maar in feite bevestigt dit dat het gevonden resultaat door Chen et al. (2010) en Steijvers en Niskanen (2011) puur komt door invloed van de familie en dat de hoge concentratie eigendom niet de oorzaak is.

Weliswaar is het onderzoek dus nog zeer beperkt en daarom is meer onderzoek aan te bevelen. Wel is het zo dat uit de onderzoeken die zijn uitgevoerd duidelijk naar voren komt dat

familiebedrijven doorgaans een minder agressief belastingbeleid voeren en dat is in lijn met de bevindingen in voorgaande paragrafen over het familiebedrijven.

In deze laatste paragraaf worden de bevindingen uit eerdere paragrafen nog eens kort uiteengezet en samengevat, wordt de discussie duidelijk weergeven en wordt er een conclusie gevormd. Daarna worden de beperkingen genoemd.

3.1 C

ONCLUSIE EN SAMENVATTING

In deze literatuurstudie staat de vraag centraal of familiebedrijven zich ethischer gedragen dan niet-familiebedrijven. Er is gekozen om de mate van ethiek op drie manieren te onderzoeken. Er wordt gekeken naar de kwaliteit van verslaggeving, het aantal voluntary disclosures en als laatste het gevoerde belastingbeleid.

Deze verschillen kunnen onder andere worden verklaard vanuit de agency theory. De verwachting is dat familiebedrijven zich doorgaans ethischer gedragen. Dit is in lijn met het imago dat

familiebedrijven hebben onder consumenten (Koelemeijer et al., 2015) en daarnaast het belang dat familiebedrijven hechten aan hun reputatie (Deephouse & Jaskiewicz, 2013).

Zoals uit de literatuur is gebleken worden er verschillende definities gebruikt om een

familiebedrijf te definiëren. Chua et al. (1999) vergelijken in hun studie 250 papers om tot een goede definitie te komen en onderscheiden uiteindelijk drie combinaties van eigendom en management om een familiebedrijf te kwalificeren. De uiteindelijke conclusie is dat er sprake is van een familiebedrijf bij een meerderheidsbelang of wanneer er sprake is van een combinatie van twee van de drie volgende voorwaarden: tussen de 5 en 50 procent van de aandelen, actieve

inmenging familie in de bedrijfsvoering die blijkt uit managementposities en de zogenaamde dominante coalitie met intentie om het bedrijf binnen de familie te houden.

Het familiebedrijf als organisatiestructuur kent gezien vanuit de agency theory zowel voor- als nadelen. Zo kan uit de literatuur geconcludeerd worden dat familiebedrijven over het algemeen minder kampen met type I dan met type II agency-problemen. Dit komt door het feit dat het eigendom en management minder gescheiden zijn binnen familiebedrijven. Ook al

veronderstellen de meeste auteurs opportunistisch gedrag van grootaandeelhouders ten opzichte van de overige aandeelhouders, anderen zijn juist van mening dat nu de familie bij uitstek gericht is op de lange termijn de belangen juist meer op één lijn liggen met de overige aandeelhouders. De uitwerking die de unieke agency-conflicten van het familiebedrijf hebben op de ethiek is dus op voorhand niet duidelijk.

Op voorhand wijzen de agency-problemen die het familiebedrijf kent in beide richtingen als het gaat om een hogere of lagere kwaliteit van financiële verslaggeving. Allereerst wijst het

alignment-effect (type I-probleem) in de richting van een hogere kwaliteit verslaggeving en minder opportunistisch gedrag. Aan de andere kant kan door de kleinere informatieasymmetrie ook worden verwacht dat een hoge kwaliteit verslaggeving niet nodig is nu die informatie toch wel beschikbaar is voor de familie. Vanuit de entrenchment-theorie (een type II-probleem) wordt voorspeld dat de familie die het bedrijf bestuurt en tevens grootaandeelhouder is de kwaliteit van de verslaggeving beperkt om zo waarde onttrekkende activiteiten te verhullen.

Ondanks het feit dat de literatuur in twee richtingen wijst laat het empirisch onderzoek dat er gedaan is heel duidelijk zien dat familiebedrijven betere kwaliteit verslaggeving naar buiten

brengen. Een mogelijke tekortkoming zou kunnen zijn dat alle onderzoeken zijn gedaan onder beursgenoteerde bedrijven die aan allerlei strenge eisen moeten voldoen, waardoor de

bevindingen (mogelijk) niet gelden voor niet-beursgenoteerde bedrijven. Het lijkt wel uitgesloten dat de relatie tussen familiebedrijven en de kwaliteit van verslaggeving voortkomt uit de hoge concentratie van eigendom. Uit een onderzoek onder Italiaanse bedrijven die ongeacht familie of niet-familiebedrijf een hoge concentratie van eigendom kennen, blijkt namelijk nog steeds dat de kwaliteit van verslaggeving van familiebedrijven hoger is.

Er wordt in de literatuur een duidelijk negatief verband gevonden tussen het aantal voluntary disclosures die bedrijven doen en de cost of capital. Dat zorgt voor een prikkel voor bedrijven die afhankelijk zijn van kapitaalmarkten om meer voluntary disclosures te doen. Tot op een zekere hoogte zullen familiebedrijven er afhankelijk van de ernst van de waarschuwing eerder voor kiezen om winstwaarschuwingen pas later naar buiten te brengen. Dat doen zij om hun eigen inkomen veilig te stellen. Aan de andere kant zijn familiebedrijven omwille van hun reputatie ook geneigd juist wel een winstwaarschuwing te geven om eventuele rechtszaken of reputatieschade te voorkomen. Uit het empirisch onderzoek dat is gedaan wordt bevestigd dat familiebedrijven sneller winstwaarschuwingen naar buiten brengen. Als het gaat om andere voluntary disclosures zijn familiebedrijven juist terughoudender. Zij brengen juist minder frequent winstvoorspellingen en informatie over hun corporate governance-beleid naar buiten. Dit komt onder andere door het directe monitoren van het management door de familie, waardoor minder frequent informatie nodig is naar aandeelhouders van buitenaf.

Onderzoek naar de relatie tussen het gevoerde belastingbeleid en het familiebedrijf is er helaas nog maar in beperkte mate. Aan de hand van de literatuur omtrent familiebedrijven is de verwachting dat familiebedrijven een defensief belastingbeleid hanteren en boetes door de

belastingdienst willen voorkomen. Aan de andere kant kunnen bij uitstek grootaandeelhouders enorm profiteren van het besparen op belasting waardoor een agressief beleid verwacht wordt bij familiebedrijven. Uit het beperkte empirisch onderzoek dat er is gedaan blijkt dat familiebedrijven een minder agressief beleid voeren. Dit is geheel in lijn met het grote belang dat familiebedrijven hechten aan niet-financiële kosten zoals reputatie.

Resumerend komt na het bestuderen van de literatuur naar voren dat er aanwijzingen zijn dat familiebedrijven zich ethischer gedragen dan niet-familiebedrijven. Dit valt grotendeels te verklaren vanuit de mindere mate waarin familiebedrijven agency-conflicten ervaren. Ook blijkt de langetermijnvisie en het hechten van grote waarde aan het imago en reputatie door

familiebedrijven ervoor te zorgen dat in veel gevallen familiebedrijven niet kiezen voor de keuze die misschien op korte termijn wat geld oplevert, maar op lange termijn schade berokkend.

3.2 B

EPERKINGEN EN AANBEVELINGEN VOOR TOEKOMSTIG ONDERZOEK

Beperkingen van dit onderzoek zijn mogelijk dat het merendeel van de onderzoeken die zijn gedaan naar het familiebedrijf zijn gedaan onder beursgenoteerde bedrijven en dat daarom de resultaten niet representatief zijn voor de bedrijven die niet aan de beurs zijn genoteerd. Daarnaast is het soms moeilijk om met zekerheid vast te stellen dat gevonden verbanden niet voortkomen uit bijvoorbeeld de concentratie van eigendom en niet het feit dat het om een familiebedrijf gaat. Toch zijn er ook een aantal studies die sterke aanwijzingen geven dat het echt de invloed van de familie is en niet de hoge concentratie eigendom. Verder is het aantal studies dat er geweest is op een aantal gebieden (zoals belastingbeleid) zeer klein en dat zorgt ervoor dat de gevonden

resultaten minder betrouwbaar zijn. Meer onderzoek is daarom aan te raden naar het

uit te sluiten dat gevonden resultaten niet voortkomen uit een hoge concentratie eigendom dat doorgaans bij familiebedrijven wordt gevonden, maar echt voortkomt uit de invloed van de familie. Als laatste kan het nog interessant zijn om meer onderzoek naar bedrijven te doen die niet beursgenoteerd zijn, maar tegelijkertijd is een beperking hierbij dat gegevens van deze bedrijven minder beschikbaar zijn.

4 BIBLIOGRAFIE

Ali, A., Chen, T.-Y., & Radhakrishnan, S. (2007). Corporate disclosures by family firms. Journal of Accounting and Economics, 44(1), 238–286. https://doi.org/10.1016/j.jacceco.2007.01.006 An, Y. (2015). The impact of family ownership on firm value and earnings quality: Evidence from

Korea. International Business Management, 9(4), 625–636.

https://doi.org/10.3923/ibm.2015.625.636

Anderson, R. C., Mansi, S. A., & Reeb, D. M. (2003). Founding family ownership and the agency cost of debt. Journal of Financial Economics, 68(2), 263–285. https://doi.org/10.1016/S0304- 405X(03)00067-9

Anderson, R. C., Mansi, S. A., & Reeb, D. M. (2004). Board characteristics, accounting report integrity, and the cost of debt. Journal of Accounting and Economics, 37(3), 315–342. https://doi.org/10.1016/j.jacceco.2004.01.004

Anderson, R. C., & Reeb, D. M. (2003). Founding-Family Ownership and Firm Performance: Evidence from the S&P 500. THE JOURNAL OF FINANCE *, LVIII(3). https://doi.org/10.1111/1540- 6261.00567

Astrachan, J. H., & Shanker, M. C. (2003). Family Businesses’ Contribution to the U.S. Economy: A

Closer Look. Family Business Review, 16(3), 211–219.

https://doi.org/10.1177/08944865030160030601

Ball, R., & Shivakumar, L. (2005). Earnings quality in UK private firms: comparative loss recognition

timeliness. Journal of Accounting and Economics, 39(1), 83–128.

https://doi.org/10.1016/j.jacceco.2004.04.001

Barnes, L. B., & Hershon, S. A. (1989). Transferring Power in the Family Business. Family Business Review, 2(2), 187–202. https://doi.org/10.1111/j.1741-6248.1989.00187.x

Barton, J., & Waymire, G. (2004). Investor protection under unregulated financial reporting. Journal of Accounting and Economics. https://doi.org/10.1016/j.jacceco.2004.06.001

Basu, S. (1997). The conservatism principle and the asymmetric timeliness of earnings1. Journal of Accounting and Economics, 24(1), 3–37. https://doi.org/10.1016/S0165-4101(97)00014-1

Botosan, C. A. (1997). Disclosure level and the cost of equity capital. Accounting Review, 72(3), 323– 349. https://doi.org/10.1002/mde.1256

BUSHMAN, R. (2004). Financial accounting information, organizational complexity and corporate governance systems*1. Journal of Accounting and Economics, 37(2), 167–201. https://doi.org/10.1016/j.jacceco.2003.09.005

Cascino, S., Pugliese, A., Mussolino, D., & Sansone, C. (2010). The Influence of Family Ownership on the Quality of Accounting Information. Family Business Review, 23(3), 246–265. https://doi.org/10.1177/0894486510374302

Chau, G. K., & Gray, S. J. (2002). Ownership structure and corporate voluntary disclosure in Hong Kong and Singapore. The International Journal of Accounting, 37(2), 247–265. https://doi.org/10.1016/S0020-7063(02)00153-X

CHEN, S., CHEN, X., & CHENG, Q. (2008). Do Family Firms Provide More or Less Voluntary Disclosure? Journal of Accounting Research, 46(3), 499–536. https://doi.org/10.1111/j.1475- 679X.2008.00288.x

Chen, S., Chen, X., Cheng, Q., & Shevlin, T. (2010). Are family firms more tax aggressive than non-

family firms? Journal of Financial Economics, 95(1), 41–61.

https://doi.org/10.1016/j.jfineco.2009.02.003

Chrisman, J. J., Chua, J. H., Kellermanns, F. W., & Chang, E. P. C. (2007). Are family managers agents or stewards? An exploratory study in privately held family firms. Journal of Business Research, 60(10), 1030–1038. https://doi.org/10.1016/j.jbusres.2006.12.011

Chrisman, J. J., Chua, J. H., & Litz, R. A. (2004). Comparing the Agency Costs of Family and Non- Family Firms: Conceptual Issues and Exploratory Evidence. Entrepreneurship Theory and Practice, 28(4), 335–354. https://doi.org/10.1111/j.1540-6520.2004.00049.x

Christie, A. a, & Zimmerman, J. L. (1994). Efficient and Opportunistic Choices of Accounting Procedures: Corporate Control Contests. The Accounting Review, 69(4), 539–566.

https://doi.org/10.2307/248431

Chua, J. H., Chrisman, J. J., & Bergiel, E. B. (2009). An Agency Theoretic Analysis of the Professionalized Family Firm. Entrepreneurship Theory and Practice, 33(2), 355–372. https://doi.org/10.1111/j.1540-6520.2009.00294.x

Chua, J. H., Chrisman, J. J., & Sharma, P. (1999). Defining the Family Business by Behavior.

Entrepreneurship Theory and Practice, 23(4), 19–39. Retrieved from

http://content.ebscohost.com/ContentServer.asp?T=P&P=AN&K=2553117&S=R&D=buh&Ebsco Content=dGJyMNLr40Sep7E4yOvsOLCmr0%2BeprdSsq64S7KWxWXS&ContentCustomer=dG JyMPPX64vy2%2FBT69fnhrnb5ofx6gAA

Danos, P., Holt, D. L., & Imhoff, E. A. (1989). The use of accounting information in bank lending decisions. Accounting, Organizations and Society, 14(3), 235–246. https://doi.org/10.1016/0361- 3682(89)90025-1

De kracht van een familiebedrijf - Nyenrode Business Universiteit. (n.d.). Retrieved May 23, 2017, from http://www.nyenrode.nl/FacultyResearch/Entrepreneurship- Stewardship/CE/Familiebedrijven/Pages/Dekracht.aspx?AspxAutoDetectCookieSupport=1 Deephouse, D. L., & Jaskiewicz, P. (2013). Do Family Firms Have Better Reputations Than Non-

Family Firms? An Integration of Socioemotional Wealth and Social Identity Theories. Journal of Management Studies, 50(3), 337–360. https://doi.org/10.1111/joms.12015

Desai, M. A., & Dharmapala, D. (2006). Earnings Management, Corporate Tax Shelters, and Book- Tax Alignment. National Tax Journal, 62, 169–186. https://doi.org/10.2307/41790634

Dreux, D. R. (1990). Financing Family Business: Alternatives to Selling Out or Going Public. Family Business Review, 3(3), 225–243. https://doi.org/10.1111/j.1741-6248.1990.00225.x

Eisenhardt, K. M. (1989). Agency theory : An assessment and review. Academy of Management Review, 14(1), 57–74. https://doi.org/10.2307/258191

Faccio, M., Lang, L. H. P., & Young, L. (2001). Dividends and expropriation. American Economic Review, 91(1), 54–78. https://doi.org/10.1257/aer.91.1.54

Frank, M. M., Lynch, L. J., & Rego, S. O. (2009). Tax Reporting Aggressiveness and Its Relation to

Aggressive Financial Reporting. The Accounting Review, 84(2), 467–496.

https://doi.org/10.2308/accr.2009.84.2.467

Gallo, M. A., & Sveen, J. (1991). Internationalizing the Family Business: Facilitating and Restraining Factors. Family Business Review, 4(2), 181–190. https://doi.org/10.1111/j.1741- 6248.1991.00181.x

Global Data Points - Family Firm Institute, Inc. (2013). Retrieved May 24, 2017, from http://www.ffi.org/page/globaldatapoints

Gray, S. J., Meek, G. K., & Roberts, C. B. (1995). International Capital Market Pressures and Voluntary Annual Report Disclosures by U.S. and U.K. Multinationals. Journal of International Financial Management & Accounting, 6(1), 43–68. https://doi.org/10.1111/j.1467- 646X.1995.tb00049.x

Healy, P. M. (1985). The effect of bonus schemes on accounting decisions. Journal of Accounting and Economics, 7(1–3), 85–107. https://doi.org/10.1016/0165-4101(85)90029-1

Hope, O.-K., Ma, M. (Shuai), & Thomas, W. B. (2013). Tax avoidance and geographic earnings

disclosure. Journal of Accounting and Economics, 56(2–3), 170–189.

https://doi.org/10.1016/j.jacceco.2013.06.001

Imhoff, E. A. (1992). The relation between perceived accounting quality and economic characteristics of the firm. Journal of Accounting and Public Policy, 11(2), 97–118. https://doi.org/10.1016/0278- 4254(92)90019-T

Jensen, M. C., & Meckling, W. H. (1976). Theory of the firm: Managerial behavior, agency costs and

ownership structure. Journal of Financial Economics, 3(4), 305–360.

https://doi.org/10.1016/0304-405X(76)90026-X

Juhmani, O. I. (2013). Ownership Structure and Corporate Voluntary Disclosure: Evidence from Bahrain. International Journal of Accounting and Financial Reporting, 3(2), 133. https://doi.org/10.5296/ijafr.v3i2.4088

Financial and The Impact of Inside Ownership Concentration on the Trade-Off Between Financial and Tax Reporting. Source: The Accounting Review THE ACCOUNTING REVIEW, 72(3), 455– 474. Retrieved from http://www.jstor.org/stable/248480

Klein, S. B. (2000). Family Businesses in Germany: Significance and Structure. Family Business Review, 13(3), 157–181. https://doi.org/10.1111/j.1741-6248.2000.00157.x

Koelemeijer, K., Moenaert, R. K., & Robben, H. S. J. (2015). Marketing en het familiebedrijf.

Breukelen. Retrieved from

http://www.nyenrode.nl/InternationalPartnerships/PublishingImages/Onderzoeksrapport Marketing en het familiebedrijf.pdf

Lafond, R., & Roychowdhury, S. (2008). Managerial Ownership and Accounting Conservatism. Journal of Accounting Research, 46(1), 101–135. https://doi.org/10.1111/j.1475- 679X.2008.00268.x

Lansberg, I., Perrow, E. L., & Rogolsky, S. (1988). Editors’ Notes. Family Business Review, 1(1), 1–8. https://doi.org/10.1111/j.1741-6248.1988.00001.x

Long, R. G., & Mathews, K. M. (2017). Ethics in the Family Firm: Cohesion through Reciprocity and

Exchange. ©2011 Business Ethics Quarterly, 21(2), 287–308.

https://doi.org/10.5840/beq201121217

Meek, G. K., Roberts, C. B., & Gray, S. J. (1995). Factors Influencing Voluntary Annual Report Disclosures By U.S., U.K. and Continental European Multinational Corporations. Journal of International Business Studies, 26(3), 555–572. https://doi.org/10.1057/palgrave.jibs.8490186 Miller, D., & Le Breton-Miller, I. (2006). Family Governance and Firm Performance: Agency,

Stewardship, and Capabilities. Family Business Review, 19(1), 73–87.

https://doi.org/10.1111/j.1741-6248.2006.00063.x

Penman, S. H., & Zhang, X.-J. (2002). Accounting Conservatism, the Quality of Earnings, and Stock Returns. The Accounting Review, 77, 237–264. https://doi.org/10.2307/3068897

Ross, S. A. (1973). The Economic Theory of Agency: The Principal’s Problem. Source: The American Economic Review, 63(2), 134–139. Retrieved from http://www.jstor.org/stable/1817064

Schipper, K., & Vincent, L. (2003). Earnings quality. Accounting Horizons. https://doi.org/10.2308/acch.2003.17.s-1.97

Scholes, M. S., Wolfson, M. A., Erickson, M. M., Hanlon, M. L., Maydew, E. L. (Edward L., & Shevlin, T. (2015). Taxes and business strategy : a planning approach. Prentice Hall. Retrieved from http://lib.hpu.edu.vn/handle/123456789/22567

Shackelford, D. A., & Shevlin, T. (2001). Empirical tax research in accounting. Journal of Accounting and Economics, 31(1–3), 321–387. https://doi.org/10.1016/S0165-4101(01)00022-2

Shleifer, A., & Vishny, R. (1997). The Limits to Arbitrage. Journal of Finance, 52, 35–55. https://doi.org/10.1111/j.1540-6261.1997.tb03807.x

Siregar, S. V., & Utama, S. (2008). Type of earnings management and the effect of ownership structure, firm size, and corporate-governance practices: Evidence from Indonesia. The International Journal of Accounting, 43(1), 1–27. https://doi.org/10.1016/j.intacc.2008.01.001 Steijvers, T., & Niskanen, M. (2011). Tax Aggressive Behaviour in Private Family Firms - the Effect of

the CEO and Board of Directors. Proceedings of the 7Th European Conference on Management Leadership and Governance, 379–386. https://doi.org/http://dx.doi.org/10.2139/ssrn.1937651 Tilburg University en PwC beginnen instituut voor familiebedrijven. (2017). Retrieved May 23, 2017,

from https://www.accountant.nl/nieuws/2017/5/tilburg-university-en-pwc-beginnen-instituut-voor- familiebedrijven/

Wang, D. (2006). Founding Family Ownership and Earnings Quality. Journal of Accounting Research,