• No results found

Goedhartige, kunstlievende lezer, ik leg u hier een taal- en woorden­ boek voor dat gesprekken en allerlei woorden bevat in alfabetische volgorde van het Maleis en het Malagasi, met ook vele Turkse en Arabische woorden met de Nederlandse vertaling. Ik heb dit als een­ voudige leek naar de mate van mijn verstand tot uw steun - als u die nodig mocht hebben - in druk vervat. Deze talen heb ik in grote el­ lende en gevaren voor mijn leven geleerd in de zesentwintig maanden die ik in Oost-Indië, op het eiland Sumatra - door de Ouden Tapro- bane genoemd - gevangen gehouden werd in Atjeh en andere plaat­ sen in het sultanaat. [N.B. De klassieke schrijvers duidden met Taprobane het eiland Sri Lanka aan, niet Sumatra.] Ik ben met des te grotere ijver aan dit werk begonnen uit liefde voor de Oost-Indië- vaart, omdat ik aldaar op mijn reis gezien en gehoord heb dat de Ma- leise taal in heel Oost-Indië algemeen gebruikt wordt of althans bij velen bekend is.

Aanvaard dit werkje derhalve dankbaar en goedgunstig, en doe er uw voordeel mee, net als de nuttige bijtjes, en let niet zozeer op de opsmuk en versiering van de woorden en zinnen - want dat is mijn beroep niet - als wel op mijn streven en oprechtheid, en bedek de fouten die u naar uw mening tegenkomt, met uw welwillendheid en zie ze over het hoofd. Vaarwel.

Taalboek

1. Een gesprek over de aankomst van een schip, waarvan de kapitein zich aan de koning voorstelt, en hoe dat gebeurt in Oost-Indië

Met zeven personen: David, Abraham, een gelubde, de poortwachter, de koning, een vrouw en de kapitein van het schip

[David\ Abraham en waarschijnlijk ook de kapitein zijn Nederlanders; de gelubde o f eunuch, de koning of sultan, de poortwachter en de vrouw zijn Indiërs.]

d. Wees gegroet, Abraham.

A. Insgelijks, David.

d. Vanwaar komt u zo vroeg?

a. Ik kom van de markt.

d. Wat hebt u voor nieuws gehoord? Is er nieuws over enkele sche­ pen?

A. Ik heb geschut horen schieten, wat een teken is dat er vreemde

schepen zijn.

d. En ik heb horen zeggen dat er een schip uit Gujarat is aangeko­

men.

a. Wat brengt het voor koopwaar mee?

d. Het is geladen met anijs, met dadels en rozijnen. Ook brengt het heel veel fijn lijnwaad [linnen] van allerlei soorten en veel katoen.

a. Is dat zo? Dat is heel goed nieuws.

d. Ja, ik heb horen zeggen dat het waar is.

a. Dan zullen (als God het wil) het lijnwaad en de andere goederen goedkoop worden.

d. Ja (als God het wil). Dat zal ook veel arme lieden goed uitko­

men, die schaars gekleed zijn; want het lijnwaad is lange tijd duur ge­ weest.

a. Dat is waar. Ook de ongepelde rijst en de gepelde rijst en alle an­

dere etenswaren, zoals vlees, vis en ander voedsel, zijn heel duur.

W I E KO MT D A A R A A N OP DIE O L I F A N T ?

aankomen van Bengalen, Masulipatam [nu: Bangladesh en Machili- patnam] en omstreken. Deze brengen allemaal lijnwaad en gepelde rijst mee.

a. Wie komt daar aan op die grote olifant, waarachter zoveel men­

sen lopen?

d. Dat is de sjahbandar [havenmeester] met de secretaris [vertaald door: karkoen\ .

a. Ik zie dat er ook vreemdelingen op zitten. Wat voor mensen mo­ gen dat zijn?

d. Het is de kapitein uit Gujarat, die zojuist met zijn schip is aan­

gekomen en die nu voor de koning zal worden gebracht.

a. Wat betekent dat, die olifant die met rood laken bekleed is en

voorafgegaan wordt door trommelaars en trompetters en schalmei­ spelers?

d. De olifant die u ziet en de man die in dat huisje zit dat op de oli­ fant staat, betekenen dat zij een brief van hun koning aan onze heer brengen.

a. Wie draagt de brief dan?

d. De man die op de olifant zit.

A. Wat is dat voor een man die erop zit?

d. Het is een edelman van de koning, die hij daarvoor uitkiest. A. Waarom gebeurt dit alles?

d. Ter ere van de koning van wie de brief komt.

a. En wat is dat? Ik zie dat veel mannen en jongens erachteraan lo­

pen die allemaal iets in hun hand dragen dat bedekt is met gekleurde kleedjes.

d. Dat zijn de geschenken die de kapitein aan de koning zal aan­ bieden.

A. Is dat als tol voor zijn goederen? O f moet hij de tol ook nog be­

talen?

d. Nee, de tol is nog zeven procent.

A. Welke eer bewijst de koning deze mensen als tegenprestatie? D. Als zij binnenkomen bij de koning, fêteert hij ze flink.

a. Wat doen ze daar dan?

d. Daar eten en drinken ze, er worden allerlei spijzen en fruit ge­

bracht, er wordt gespeeld, gedanst, er wordt veel plezier gemaakt; zo wordt er op trompetten en schalmeien en handfluiten geblazen, op

F R E D E R I K DE H O U T M A N D IA LO OG I

de viool gespeeld, en ook laat de koning een kleed halen zoals dat hier gebruikelijk is, waarmee hij de kapitein vereert.

a. Is dat de gewoonte hier van het land?

d. Ja, dat is hier de gewoonte van deze koning, en ook van eerdere

koningen.

A. En doet de koning dan nog meer?

d. Nee, als dit alles gebeurd is, laat de koning zich met een olifant

naar huis terugbrengen.

A. Ik zou dat allemaal wel eens willen zien.

d. Goed, laten we hen volgen.

A. Zullen ze niet al binnen zijn? We hebben te lang gewacht. d. Nee, want zij mogen pas binnen de poort komen als er een teken van de koning is gekomen.

a. Is dat zo? Kom, laten we dan snel gaan.

d. Ziet u wel? Daar staan ze nog allemaal te wachten.

A. Het is waar. Maar wie is dat, die daar met dat vergulde mes in

zijn hand loopt?

d. Het is een gelubde [eunuch] van de koning.

a. Waar gaat hij met dat mes naartoe?

d. Hij komt hier om de kapitein binnen te laten.

A. Hoe heet dat mes? Heeft het nog een andere naam?

d. Ja, het wordt tjap genoemd, wat betekent een teken van de ko- ning.

a. Aan wie zal hij het gebod overbrengen?

d. Aan de meester van de poort.

a. Ik zie dat hij de tjap overhandigt.

d. Ja. Kom, laten we horen wat hij zegt.

De gelubde of tjap-drager spreekt tegen de portier.

g. Hallo! Waar bent u, portier?

p. Hier ben ik. Wat wilt u?

g. Ontvang het gebod van onze heer.

p. Ik luister (als het God belieft).

G. Het gebod van de koning is (als God het wil), dat u de kapitein

met zijn mensen binnen zult laten komen, p. In de naam van de Heer: ere zij onze koning. De gelubde spreekt tegen de koning.

W I E KO MT D A A R A A N OP D IE O L I F A N T ?

k o. Wel, dat is goed. Hij moet terstond binnenkomen. Roep de vrouwen hierheen,

v. Wat wil Zijne Majesteit?

k o. Is alles gereed? Om de vreemdelingen goed te fêteren?

v. Alles is gereed, koning. Eerst hebben we het blauwe zijden kleed, met goud geborduurd, boven ons hoofd gehangen als een he­ mel, en alle deurposten met rode zijde bekleed; daarna hebben we boven het hoofd van Zijne Majesteit een rood fluwelen kleed gehan­ gen met gouden lofwerk [versiering], en waar de vreemdelingen zit­ ten een groen fluwelen kleed waarop een gouden tijger met een rinoceros staat. Ook de vrouwen die dansen zullen in rode en groene zijde gekleed zijn met gouden kettingen om hun hals en gouden hal­ ve manen vol edelstenen op hun borst gehangen, met ringen met ro­ bijnen [en] diamanten aan hun vingers gestoken en aan hun voeten en armen gouden armringen.

k o. Goed, zorg ervoor dat alles prachtig en goed is, zodat ik niet be­

schaamd word.

v. Alles zal in orde zijn, als God het wil.

k o. Laat de kapitein binnenkomen. G. Hier is hij, koning.

k o. Laat de tolk binnenkomen, zodat ik met de kapitein kan spre­

ken.

g. Hij kent zelf de Maleise taal goed.

k o. Werkelijk? Is hij hier meer geweest?

G. Ja, koning. Het is kapitein Salomon die twee jaar geleden hier

was, toen hij met twee schepen uit Mekka kwam.

k o. Spreid dat kleed daar neer, leg er een dubbele fijne mat op en laat

de kapitein zitten.

k a. Ere zij de koning. Ik, slaaf van Zijne Majesteit, vraag toestem­

ming om te spreken.

k o. Zeg wat u wilt.

k a. Ik ben door Gods genade hier op de rede van Zijne Majesteit ge­

komen en voor anker gegaan. Toen ik van mijn koning wegging om hier aan Uwe Majesteit zijn brief te overhandigen, heeft hij mij nog mondeling gelast, hoewel het ook in de brief staat, te zeggen dat als Uwe Majesteit enige schepen, galeien, fusten [zeeschepen] of oor- logssloepen nodig heeft, Uwe Majesteit hem dat per brief moet laten

F R E D E R I K DE H O U T M A N DI ALO OG I

weten. Want in ons land is een overvloed aan oorlogsbehoeften, zo­ als grof geschut, geweren, spiesen, kortelassen [dolken], rondassen [schilden], harnassen, buskruit, lonten en allerlei soorten geweerko­ gels. Ook is er geen gebrek aan ijzer of lood, koper of tin, of wat u maar kunt bedenken.

k o . God zij geloofd dat u w koning mij een goed hart betoont. God

zal hem belonen.

k a. Amen.

k o. Geef de kapitein vruchten te eten. Ga zingen en dansen, sla op

de kleine trommels en blaas de handfluit, en de vioolspeler moet op zijn viool strijken. Zet eten neer voor de kapitein, geef hem gebraden geit, gekookte kip met soep, laat hem de riviervis proeven, schenk wijn in voor de kapitein. Kom, kapitein, wees vrolijk, eet en drink al­ les. Ik drink niet, omdat ik medicijnen gebruik.

k a. Ik bedank Zijne Majesteit. Ik doe niets dan eten en drinken en ik vermaak me.

k o. Ga kleren voor de kapitein halen. Breng een rode pij, een ge­

kleurde tulband met goud boordsel, een geel kleed met goud afgezet, een gordel met gouden Arabische letters, een ponjaard [dolk] met een gouden ring vol edelstenen, het heft van zwart koraal. Laat de sjahbandar hem dat aandoen.

k a. Ere zij de koning.

k o. Laat de olifanten daar vechten. Laat een buffel doden, en geef de

helft aan de bootsgezellen van de kapitein, want ze hebben op zee niet veel vers vlees gegeten.

k a. Ere zij de koning. Ik vraag Uwe Majesteit verlof om te gaan, om­

dat het laat is.

k o. Goed, als u dat wilt. Maar kom mij elke dag bezoeken.

k a. Als het God belieft.

k o. Geef de kapitein een olifant om mee naar huis te rijden. Geef

hem deze zoete oranjeappelen en granaatappelen mee.

k a. God beware Uwe Koninklijke Hoogheid.

k o. De God der góden zij ook met u.

W I E KO MT D A A R A A N OP D IE O L I F A N T ?

2. Wanneer men voor het eerst aankomt in een vreemd land om verversing te kopen

Een Nederlander, een Indiër en zijn koning

n. Wees gegroet, meneer,

i. Insgelijks.

n. Sta me toe dat ik u aanspreek, meneer,

i . Wat wilt u vragen? Laat het mij horen.

n. Weet meneer of hier onlangs enkele vreemde schepen zijn ge­ weest die uit vreemde landen kwamen?

i. Ja, er zijn drie schepen geweest, maar ze zijn weer weggezeild.

n. Zijn ze lang geleden weggezeild?

i. Nee, ongeveer drie weken geleden.

n. Wat deden ze hier?

i. Ze hebben hier alleen verversing gekocht, zoals oranjeappelen, limoenen, bananen, honing, rijst, koeien, buffels, bokken en schapen.

n. Hoe lang zijn ze hier geweest?

i. Ongeveer twintig dagen, want zij hadden veel ziek volk dat zij hier aan land in een huis hebben gebracht.

n. Zijn er veel mensen gestorven?

i. Ongeveer zes man, voorzover wij weten. Maar velen zijn weer beter geworden.

n. Hebben ze hier ook vers water gehaald?

i. Ja, uit een rivier die achter die kaap ligt.

n. Is het goed water? Kan men er met de boot bij komen?

i . Ja, u kunt er met uw boot in en uit zeilen.

n. Weet u w a a r h e e n z e w i l d e n g a a n ?

i. Hun bedoeling was, zo zeiden ze, naar Atjeh of Bantam te gaan voor peper en kruidnagels.

n. Dan moeten het Hollanders zijn geweest.

i . Wie bent u? Waar komt u vandaan?

n. Wij zijn goed volk en komen uit verre landen.

i . Hoe heet uw land?

n. Ons land wordt Holland genoemd.

i . Wat komt u hier doen?

n. Wij komen hier door tegenwind en zouden graag verversing ko­

F R E D E R I K DE H O U T M A N DI ALO OG 2

i. Goed, ik zal de koning melden dat er vreemde schepen zijn aan­ gekomen.

n. Alstublieft. Ik zal twee man met u mee sturen naar de koning. i . Goed, ik ga akkoord.

n. Waarom komen daar zoveel mensen aan met een geweer? Ik

hoor ook het geluid van trompetten en schalmeien, i. Dat is de koning met zijn gevolg.

n. Werkelijk? Dan zal ik hem tegemoet gaan om hem eer te bewij­

zen.

i. Goed, laten we samen gaan.

k o. Wat voor mensen komen daar aan?

i . Koning, dat zijn mensen die uit verre landen hier komen door te­ genwind. Ze willen graag verversing voor hun bemanning.

k o. Laat ze hier komen, zodat ik ze kan horen spreken, i. Goed, koning, hier zijn ze.

k o. Wie bent u? Wat komt u hier doen?

n. Koning, wij zijn kooplieden die uit verre landen komen en door storm hier beland zijn.

k o. Bent u lang op zee geweest? n. Ongeveer vier maanden.

k o. Waarheen wilt u verder zeilen?

n. We willen naar Bantam voor peper, kruidnagelen, nootmuskaat

en foelie. En nu we hier terechtgekomen zijn, verzoeken wij Uwe Majesteit om hier enig vers water te mogen halen en enige verversing te mogen kopen.

k o. Wat voor koopwaar brengt u mee?

n. We brengen goud, zilver, laken, koraal, ijzer, lood, tin, en ook al­

lerlei koopwaar zoals spiegels, messen, scharen, kammen, brillen, trompetten, fluiten, glazen en wat men maar kan bedenken.

k o. Dat is goed. Hier is ook van alles genoeg, zoals koeien, buffels, bokken en vruchten zoveel u wilt. Ik zal mijn mensen opdragen u van alles te verkopen.

W I E KO MT D A A R A A N OP D IE O L I F A N T ?