• No results found

('s-Gravenhage, 7 oktober 1889 - Nijmegen, 17 december 1958)

Gedurende de nacht van 16 op 17 december 1958 is Ary den Hertog te Nijmegen overleden. Hij verbleef daar in een hotel om de volgende morgen met zijn

opdrachtgevers, burgemeester en wethouders van de stad, zijn plannen uiteen te zetten voor het toneelstuk, dat hij zou schrijven ter gelegenheid van de feestelijke opening van Nijmegens schouwburg. De opdrachtgevers hebben gedacht aan een stuk, waartoe de geschiedenis van hun stad gegevens zou kunnen bieden. Zij meenden in Ary den Hertog, op grond vooral van diens historisch spel Sybrech Willemsdochter, de geëigende auteur te hebben gevonden. Den Hertog had reeds vrij uitgebreide voorstudies gemaakt en in het dictaatschrift, dat zijn aantekeningen bevat, wordt als titel - éénmaal nog met een vraagteken, verderop al zonder enige toevoeging - vermeld: ‘Gelre, Gelre!, plus minus tien taferelen’.

In dit schrift zijn reeds vijf taferelen samenvattend genoteerd. De avond vóór hij zijn opzet kenbaar zou maken noteerde hij nog: ‘VI Vertrek in kasteel van Hertog van Aerschot bij Leuven’. Verder dan deze aanduiding voor het zesde tafereel was hij op papier nog niet met zijn samenvatting, maar die avond van de zestiende december heeft hij zijn vrouw nog telefonisch doen weten, dat hij het vervolg nu wel helemaal in het hoofd had. Trouwens hij blijkt zich gedetailleerd rekenschap te hebben gegeven van hetgeen hij, vooral in de figuur van de zestiende eeuwse Nijmeegse patricier Jacob Canis(ius), als historisch beeld van de stad ten tonele wilde brengen. Bij het overdenken van de rollen hebben hem bepaalde

toneelkunstenaars voor ogen gestaan. In het dictaatschrift staat een aantekening:

Jacob Canis, Albert van Dalsum; Karel v. Gelder, Joris Diels; Maria (van Hongarije, B.S.), Myra Ward; Maarten van Rossem, Max Croiset.

Midden in zijn opzet, de nacht vóór hij zijn werk ter bespreking zou voorleggen, is den Hertog gestorven. De Nijmeegse schouwburg is 8 april 1961 feestelijk geopend, maar geen van de opdrachtgevers heeft de naam van de man, die hun schouwburg zijn openingstuk had moeten bezorgen, over de lippen gekregen. Het lovenswaardige initiatief om een Nederlands toneelschrijver een opdracht te verstrekken, welke zin had, was al weer vergeten.

Ary den Hertog is vooral een figuur geweest, wie het toneel ter

Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1961

harte ging en die het Nederlands toneel een aantal speelbare (en dus gespeelde) stukken heeft geschonken. Hij werd 7 oktober 1889 in 's Gravenhage geboren en na de lagere school en de H.B.S., aanvankelijk op de Cadettenschool te Alkmaar, later op de Koninklijke Militaire Academie te Breda, opgeleid voor een militaire loopbaan. In 1912 werd hij beëedigd als tweede luitenant der infanterie bij het K.N.I.L.

en van 1913 tot 1916 vertoefde hij op Java en in Atjeh. In het laatstgenoemde jaar ging hij over naar het Nederlandse Leger en van 1918 tot 1924 was hij leraar aan de Koninklijke Militaire Academie te Breda. Van 1924 tot 1931 diende den Hertog bij het Garderegiment Jagers in 's Gravenhage en van 1931 tot 1936 was hij kapitein, toegevoegd officier bij het Vrijwillige Landstorm Korps Luchtwachtdienst. Van 1936 tot 1940 was hij majoor bij de staf Commando Luchtverdediging. Voor

militair-journalistieke opdrachten is den Hertog van 1945 tot 1947 in Nederlands Indië geweest, waarna hij in 1948 als luitenant-kolonel werd gepensionneerd. Van dat jaar af is hij opgenomen in de hoofdredactie van de Haagse Post, welke functie hij tot 1951 heeft vervuld.

Zo sloot deze carrière af in het gebied, dat altijd zijn intense belangstelling heeft gehad: het schrijverschap. Al in 1923 werd zijn eerste toneelstuk Zijn Geheugen, dat in 1925 werd gepubliceerd in het letterkundig maandblad ‘Nederland’, door de Cadettentoneelvereniging gespeeld. Drie jaar later begint hij zijn wekelijkse Drama's in zakformaat te publiceren in Het Vaderland. Twintig van deze bijdragen zijn in 1927 onder het pseudoniem Richard Elton in boekvorm verschenen. De toneelcriticus den Hertog is zijn werkzaamheid in datzelfde jaar begonnen in ‘Nederland’ en in De Hollandsche Revue tot 1930, in welk jaar hij zijn recenserende arbeid onder het pseudoniem Guido tot 1942 voortzette in de Haagse Post.

Het beroepstoneel heeft voor het eerst een stuk van den Hertog gespeeld in 1927 en wel het Nieuw Rotterdamsch Tooneel onder directie van Frits Tartaud: het onder pseudoniem geschreven Jap, de flapper. Daarop volgden Levend dood (1927);

Soldateneer (1928); Tien ure heit de klok (1929), geschreven voor het eeuwfeest van de regimenten Grenadiers en Jagers. In 1930 De Privé-secretaresse, onder Engels pseudoniem en in hetzelfde jaar het Indisch toneelspel Stille Kracht. Een Hongaars pseudoniem - Zoltan Horvath - diende voor de comedie Ex-koning Peter, geschreven in 1923 en vier jaar later schrijft den Hertog onder hetzelfde Hongaarse speudoniem Des Duivels

Pren-tenboek, het stuk dat wel tot het meest bekend geworden onder zijn werk mag worden gerekend.

De historische belangstelling trad duidelijk naar voren in het historisch toneelspel Jacatra uit 1938, waarna in 1941 de comdie Operatie geslaagd... volgde, welk spel van het repertoire werd genomen toen de Duitse overheersers de kultuurkamer instelden.

Na de oorlog heeft den Hertog de comedie Opened by Censor geschreven (1948), evenals het openluchtspel Het Wonderlijk Uur, dat ter gelegenheid van het

zevenhonderdjarig bestaan van Den Haag onder regie van Ceés Laseur op het Binnenhof is vertoond. Er volgden nog: Zelfportret (1951); Circus Europa (1952) en Sybrech Willemsdochter (1956). Al deze stukken zijn door het beroepstoneel gespeeld.

Als romanschrijver deed den Hertog zich evenals toneelschrijver kennen als een afwisselend onderhoudend en historisch zeer geinteresseerd auteur. In 1930 verscheen zijn eerste roman Tempo, daarop volgden: De Profeet in de dancing (1931); Willem van Oranje (1932); Vrouwen naar Jacatra (1934); Machtig Holland (1941); Sybrech Willemsdochter (1945); Intermezzo ín Batavia (1946); En jij, Schrevelius? (1951); Vluchtige Verkenningen (1951) en samen met dr. A. Plesman Wereldverkeer in vogelvlucht (1952). Enige van den Hertogs romans zijn vertaald in Denemarken, Noorwegen, Zweden, Finland, Hongarije, Tsjecho-Slowakije, Oostenrijk, Zwitserland, Duitsland. Ook de vijf jongensboeken die hij op zijn naam heeft staan - De Zoon van het Regiment Ziegler (1929); De Nar van Jacatra (1930);

De Vrededwinger (1931); Een Schoenpoetser naar Hollywood (1932) en Het graf van de Ammonpriester (1933) - vertonen de facetten van de romancier en

toneelschrijver.

Zijn interesse lag toch wel in hoofdzaak op het terrein van de dramatische kunst, die hij niet alleen als schrijver heeft gediend, maar evenzeer als voorzitter van het Nederlands Toneelverbond en redacteur van het tijdschrift van dit verbond Het Toneel. Als lid van het curatorium van de Amsterdamse Academie voor Dramatische Kunst ‘De Toneelschool’ heeft den Hertog zijn krachten gegeven voor de jonge generaties van toneelkunstenaars. Als lid van de in 1956 ingestelde rijkscommissie tot bevordering van de toneelschrijfkunst heeft hij literatuur en dramatische kunst gediend. Den Hertog was een toneelschrijver, die zich rekenschap gaf van het feit, dat het toneel geen versiering en niet allereerst, hoewel ook, een amusement betekent. Hij was een man, die dank zij zijn

mili-Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1961

taire opleiding in staat was reëel te denken, een door de kunst geraakt, ernstig en schuchter mens, iemand die van de hem bestormende gedachten kon schrikken.

Als hij die gedachten in een gesprek wel uitte, lachte hij eigen vermetelheden, bijkans verontschuldigend weg. In zijn werk stond hij voor hetgeen hij te zeggen had.

B. STROMAN