• No results found

Artikel 2 EVRM luidt als volgt:

‘1. Het recht van een ieder op leven wordt beschermd door de wet. Niemand mag opzettelijk van het leven worden beroofd, behoudens door de tenuitvoerlegging van een gerechtelijk vonnis wegens een misdrijf waarvoor de wet in de doodstraf voorziet.

2. De beroving van het leven wordt niet geacht in strijd met dit artikel te zijn geschied ingeval zij het gevolg is van het gebruik van geweld, dat absoluut noodzakelijk is:

a) ter verdediging van wie dan ook tegen onrechtmatig geweld;

b) teneinde een rechtmatige arrestatie te bewerkstelligen of het ontsnappen van iemand die op rechtmatige wijze is gedetineerd, te voorkomen;

c) teneinde in overeenstemming met de wet een oproer of opstand te onderdrukken.’114 Op grond van artikel 2 EVRM zijn lidstaten verplicht om het recht op leven te beschermen. Deze plicht houdt geen absolute verplichting in om al het verlies van leven te voorkomen.115 Het tweede lid van artikel 2 EVRM vereist dat elk geweldgebruik door de Staat niet de ‘absolute noodzaak’ mag overschrijden. Dit is een toets van strikte

proportionaliteit en subsidiariteit.116 In McCann/Verenigd Koninkrijk is bepaald dat het niet zo is dat artikel 2 EVRM de gevallen omschrijft waarin het is toegestaan om opzettelijk een

112

De Hert 2007, p. 606.

113 Murdoch & Roche 2013, p. 24. 114 Artikel 2 van het EVRM 115

Murdoch & Roche 2013, p. 31.

31 individu te doden. Het artikel omschrijft de situaties waarin geweldgebruik is toegestaan, terwijl dit geweldgebruik mogelijk kan leiden tot de dood.117

Artikel 2 EVRM kan in uitzonderlijke gevallen ook van toepassing zijn indien er sprake is van niet-dodelijk geweldgebruik. In Makaratzis/Griekenland werd dit voor het eerst aangenomen.118 In deze zaak werd bepaald dat ‘irrespective of whether or not the police actually intended to kill him, the applicant was the victim of conduct which, by its very nature, put his life at risk, even though, in the event, he survived.’119

Uit artikel 2 EVRM vloeit ten eerste een verbod voort, namelijk het verbod op onrechtmatig doden door de staat. Daarnaast roept het artikel positieve verplichtingen in het leven. Dat is ten eerste de positieve plicht om schendingen van het recht op leven te

voorkomen. Ten tweede roept het artikel de positieve plicht in het leven om na een schending van het recht op leven te voldoen aan bepaalde eisen die worden gesteld aan de hoedanigheid van het daaropvolgend onderzoek. 120

4.2.1 Positieve plicht om het recht op leven te beschermen

Het recht op leven wordt beschermd middels een preventieve plicht.121 In de zaak

Osman/Verenigd Koninkrijk werd vastgelegd dat artikel 2 EVRM vereist dat het recht op leven door de Staat beschermd dient te worden door effectieve strafbepalingen in te voeren ‘to deter the commission of offences against the person backed up by law-enforcement

machinery for the prevention, suppression and sanctioning of breaches of such provisions’.122 Het invoeren van die ‘effective criminal-law provisions’ is niet altijd genoeg. In sommige gevallen bestaat er naast het invoeren daarvan een positieve verplichting om preventieve operationele maatregelen te nemen om het recht op leven van een individu te beschermen indien dat leven gevaar loopt door strafbare handelingen door een ander individu.123

In de zaak Öneryildiz/Turkije stond de vraag centraal of positieve verplichtingen een verplichting tot strafrechtelijk vervolgen in kunnen houden. Het EHRM benadrukte dat artikel 2 EVRM niet alleen van toepassing is op dodelijk geweldgebruik door ‘agents of the state’, maar ook een positieve verplichting legt op staten ‘to take appropriate steps to safeguard the

117 EHRM 27 september 1995, nr. 18984/91, par. 149 (McCann/Verenigd Koninkrijk). 118 Naeyé 2007, p. 688.

119

EHRM 20 december 2004, nr. 50385/99, par. 55 (Makaratzis/Griekenland).

120 Simonis & Wijkerslooth 2004, p. 16 – 17. 121 Bruinen, TPWS 2017/14, p. 107.

122

EHRM 28 oktober 1998, nr. 23452/94, par. 115 (Osman/Verenigd Koninkrijk).

32 lives of those within their jurisdiction’.124

De positieve verplichting om alle geschikte stappen te ondernemen, houdt bovenal een primaire plicht in voor de Staat om een wetgevend en administratief kader in het leven te roepen dat effectief afschrikking biedt tegen bedreigingen van het recht op leven.125 In deze zaak was het enige doel van de strafrechtelijke procedures om vast te stellen of de autoriteiten aansprakelijk gehouden konden worden voor ‘negligence in the performance of their duties’. Deze delictsomschrijving had volgens het EHRM op geen enkele manier betrekking op levensbedreigende handelingen of de bescherming van het recht op leven op grond van artikel 2 EVRM.126 Ook werd in Öneryildiz/Turkije bepaald dat indien mensen overlijden door factoren die eventueel de betrokken lidstaat aangerekend kunnen worden, de positieve verplichtingen van artikel 2 EVRM met zich mee brengen dat de staat adequaat moet reageren ‘so that the legislative and administrative framework set up to protect the right to life is properly implemented and any breaches of that right are repressed and punished’.127

Indien er niet opzettelijk een inbreuk wordt gemaakt op het recht op leven, dan hoeft de positieve verplichting om een ‘effective judicial system’ vast te leggen, niet altijd een strafrechtelijke procedure in te houden.128 Maar daarbij merkte het Hof wel op dat het nalaten van een strafrechtelijke vervolging een schending van 2 EVRM met zich mee kan brengen. Dit geldt met name voor gevaarlijke omstandigheden, of wanneer als gevolg van nalatigheid door de staat mensen zijn overleden.129 Tot slot besloot het EHRM dat er uit artikel 2 EVRM geen vervolgingsplicht kan worden afgeleid, maar dat nationale rechtbanken ‘should not under any circumstances be prepared to allow life-endangering offences to go unpunished. This is essential for maintaining public confidence and ensuring adherence to the rule of law […]’.130

In Nikolova en Velichkova/Bulgarije werd bepaald dat dit gericht is op het behoud van het publieke vertrouwen in ‘the authorities’ maintenance of the rule of law’ te handhaven, om zo te voorkomen dat er enige schijn van samenspanning of tolerantie van onwettige handelingen ontstaat.131

Alhoewel er dus geen absolute verplichting bestaat om alle vervolgingen te resulteren in bestraffing of een bepaalde straf, moeten de nationale rechtbanken in geen geval bereid zijn

124 EHRM 30 november 2004, nr. 48939/99, par. 71 (Öneryildiz/Turkije). 125 EHRM 30 november 2004, nr. 48939/99, par. 89 (Öneryildiz/Turkije). 126 EHRM 30 november 2004, nr. 48939/99, par. 116 (Öneryildiz/Turkije). 127

EHRM 30 november 2004, nr. 48939/99, par. 91 (Öneryildiz/Turkije).

128 EHRM 30 november 2004, nr. 48939/99, par. 92 (Öneryildiz/Turkije). 129 EHRM 30 november 2004, nr. 48939/99, par. 93 (Öneryildiz/Turkije). 130

EHRM 30 november 2004, nr. 48939/99, par. 96 (Öneryildiz/Turkije).

33 om levensbedreigende misdrijven ongestraft te laten.132 De nationale procedures moeten in hun geheel voldoen aan de vereisten van de positieve verplichting om levens te beschermen door de wet. Hier heeft het EHRM zich over uitgelaten in de zaak Nikolova en

Velichkova/Bulgarije. Het EHRM ging in deze zaak na of de opgelegde vonnissen aan de ambtenaren bij de afsluiting van een strafrechtelijke procedure die te lang had geduurd voldoende waren om te oordelen dat de lidstaat had voldaan aan de positieve verplichtingen onder artikel 2 van het EVRM. Het EVRM toetste of en in hoeverre de nationale rechter heeft voldaan aan de eis van zorgvuldige controle zoals die wordt vereist door dat artikel, zodat het afschrikkende effect van het betreffende rechtssysteem en het belang van de rol die deze wordt vereist te spelen in het voorkomen van schendingen van het recht op leven, niet wordt ondermijnd.133 Het EHRM benadrukte hierbij dat het niet aan het EHRM zelf is om te beslissen over de mate van individuele schuld, of om de juiste straf van de dader te bepalen: dit is aan de nationale rechters. Het EVRM is namelijk in het leven geroepen om praktische en effectieve rechten te garanderen.134 Daarom houdt het EHRM toezicht en dient het soms in te grijpen wanneer er sprake is van een zaak waarin de ernst van de handeling en de straf niet in proportie staan.135

4.2.2 Eisen aan onderzoek naar dodelijk politiegeweld

De tweede positieve verplichting die artikel 2 EVRM in het leven roept, is bepaald in de zaak McCann/Verenigd Koninkrijk. Indien geweldgebruik door de politie de dood als gevolg heeft, vereist artikel 2 dat er een effectief onderzoek plaatsvindt.136 Dit effectieve onderzoek dient grondig, onpartijdig en zorgvuldig plaats te vinden.137

In de zaak McKerr/Verenigd Koninkrijk werd het doel van dit onderzoek uiteengezet: ‘The essential purpose of such an investigation is to secure the effective implementation of the domestic laws safeguarding the right to life and, in those cases involving State agents or bodies, to ensure their accountability for deaths occurring under their responsibility […].’138

In de zaak Ramsahai/Nederland werd de inhoud van de eis ‘effectiviteit’ verduidelijkt. Ten eerste moet er sprake zijn van adequaatheid. De eis van adequaatheid wordt door het EHRM uitgelegd als dat dit geen verplichting van resultaat, maar van middel is. Het

132 EHRM 30 november 2004, nr. 48939/99, par. 96 (Öneryildiz/Turkije).

133 EHRM 20 december 2007, nr. 7888/03, par. 60 (Nikolova en Velichkova/Bulgarije). 134

EHRM 20 december 2007, nr. 7888/03, par. 61 (Nikolova en Velichkova/Bulgarije).

135 EHRM 20 december 2007, nr. 7888/03, par. 62 (Nikolova en Velichkova/Bulgarije). 136 EHRM 27 september 1995, nr. 18984/91, par. 161 (McCann/Verenigd Koninkrijk). 137

EHRM 27 september 1995, nr. 18984/91, par. 163 (McCann/Verenigd Koninkrijk).

34 onderzoek moet in die zin adequaat zijn, dat het moet kunnen leiden tot de identificatie en bestraffing van de verantwoordelijken.139 Daarnaast wordt de eis van onafhankelijkheid gesteld. Deze eis heeft niet alleen betrekking op een hiërarchische of institutionele relatie, maar ziet ook op praktische onafhankelijkheid.140 Het onderzoek kan dus bijvoorbeeld niet worden uitgevoerd door politieambtenaren die niet onafhankelijk zijn ten opzichte van de politieambtenaar die het geweld heeft gebruikt.141 In deze zaak werd bepaald dat Nederland procedureel artikel 2 EVRM schond. De heer Ramsahai was als gevolg van politieel

vuurwapengebruik door een agent van het korps Amsterdam-Amstelland overleden. De technische recherche van datzelfde korps verrichtte het onderzoek, totdat de Rijksrecherche het de volgende dag overnam. 142 Geoordeeld werd dat geen sprake was van voldoende onafhankelijkheid en adequaatheid. Naar aanleiding van dit arrest werd de Aanwijzing aangepast. In artikel 4.6 is opgenomen dat het onderzoek naar de geweldsaanwending niet mag worden geleid door een officier van justitie die nauwe banden heeft met het onderdeel van het korps waartoe de betrokken politieambtenaren toehoren: ‘Elke schijn van

partijdigheid dient te worden voorkomen’.143

In de zaak Hugh Jordan/Verenigd Koninkrijk ging het om het niet-vervolgen van een politieagent die een burger had doodgeschoten. Het besluit hiertoe werd niet aan de

nabestaanden uitgelegd, terwijl dat volgens het EHRM wel gedaan had moeten worden. Volgens het Hof ‘schreeuwde deze situatie om uitleg’. Het nalaten van het informeren van de nabestaanden, vormde een schending van artikel 2 EVRM. 144 In deze uitspraak werd ook de nadruk gelegd op ‘a requirement of promptness and reasonable expedition’. Dit is essentieel voor het publieke vertrouwen in de ‘rule of law’.145 Om diezelfde reden zou er een voldoende aandeel van publieke controle bij het onderzoek moeten horen.146