• No results found

Archeologische verwachting

Het plangebied ligt in een beekdal van de Regge waar op basis van de geologische ouderdom van de fluvioperiglaciale en eolische afzettingen in principe archeologische resten vanaf het paleolithicum kunnen worden aangetroffen. De vroegere meanderende Reggeloop zal echter veel resten uit deze perioden hebben opgeruimd. Direct ten westen van de loop ligt één dekzandkopje. Dergelijke kopjes waren landschappelijk gezien een gunstige tijdelijke jacht- en verzamelplek voor de niet sedentair levende mens uit de steentijd. Vanwege de grote biodiversiteit waren deze gebieden uitstekende locaties om te jagen en te verzamelen. Nabij de dekzandkop bestaat er derhalve een hoge verwachting op het aantreffen van jagers- en/of

verzamelaarskampementen uit het laat-paleolithicum tot en met het neolithicum.

Aanwijzingen voor eventuele vindplaatsen ter plekke van het plangebied zullen veelal bestaan uit vondststrooïngen van vuurstenen artefacten en

houtskoolpartikels. Vindplaatsen kunnen afdekt zijn door een sterk humeus, zavel-of kleidek.

In de loop van het neolithicum en in de daarop volgende periodes gingen de mensen sedentair leven en kunnen sporen van nederzettingsterreinen bestaande uit individuele huis- of boerderijplaatsen met erven, afvalkuilen, waterputten en aardewerkstrooïng worden verwacht. Op basis van de ongunstige landschappelijke ligging voor permanente bewoning, geldt voor de periode neolithicum tot en met de volle middeleeuwen vooralsnog een lage verwachting op het aantreffen van archeologische resten

(complextype: nederzetting). In de nabijheid van het plangebied is echter wel een bijl uit het neolithicum/bronstijd gevonden. Derhalve kan aangenomen worden dat er die periode wel menselijke activiteit is geweest.

Op historisch kaartmateriaal is zichtbaar dat het plangebied niet als bouwland in gebruik is geweest, wat kan duiden op bewoning in de directe omgeving. De verwachting op het aantreffen op bewoningsporen uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd wordt met uitzondering van de mogelijke walburcht als laag

ingeschat. Wel kunnen palenrijen en resten van beschoeiingen aangetroffen worden.

In het noordelijke deel van het plangebied komen enkele beken bij elkaar of splitsen zich hier. Hier kunnen mogelijk ook palenrijen, beschoeiingen, deposities of resten van kunstwerken aangetroffen worden.

De opvallende structuur die op historische kaarten zichtbaar is, is wel een aandachtpunt. Vermoedelijk betreft dit geen havezate of landweer. Op 15 oktober 2015 is een visuele inspectie uitgevoerd. Hier werd duidelijk dat de circa 20 m brede buitenwal circa 1 m hoog is. Het beplantingspatroon lijkt hetzelfde als in 1900 gezien de dikte van de eiken langs de randen van de wal (figuur 3.1).

In het oostelijke deel binnen de wal ligt een moerassig deel dat is begroeid met struiken en riet.

Figuur 3.1 Zicht op het centrum van de landschapsstructuur vanaf de zuidelijke verhoging (boven) en zicht op de wal vanuit het noordoosten.

Gezien de opening aan de noordoostzijde zou het een barchaanduin kunnen zijn.

Een barchaanduin is ontstaan door verplaatsing van dekzand door de wind in de laatste ijstijd in een periode dat er geen vegetatie aanwezig was. Indien wel vegetatie aanwezig was, zouden er zich paraboolduinen vormen. Op de geomorfologische kaart (figuur2.2) is zichtbaar dat de wal uit dekzand bestaat.

Een ander mogelijkheid is het een geologisch fenomeen als een pingoruïne. Een pingoruïne is ontstaan doordat het tijdens de laatste ijstijd zo koud was dat de bovenste laag van de ondergrond permanent bevroren was (permafrost). De bodem kan wel tot vijftig meter diep bevroren zijn geweest. Onder deze bevroren bodem bevond zich grondwater dat vanwege de grote diepte sterk onder druk stond. Op plaatsen waar zich scheuren in de permafrost bevonden welde het grondwater daarom omhoog. Zodra het in de zone met permafrost kwam bevroor het. Hierdoor ontstond een ondergrondse ijslens, die door de aanvoer van nieuw grondwater bleef groeien. De grond boven de ijslens werd steeds verder omhooggeduwd. Er ontstond een heuvel die in sommige gevallen tientallen meters hoog kon worden.

Door de aanhoudende groei van de ijsheuvel ontstonden er op een gegeven moment scheuren in de grond bovenop de ijslens. Zonlicht kon nu op het ijs

schijnen, waardoor dit langzaam ging smelten. Ook de bedekkende grondlaag ontdooide. Geholpen door het smeltwater dat van de pingo afstroomde geleden stukken grond naar beneden, die zich aan de voet van de heuvel ophoopten. Zo vormde zich aan de onderkant een ringvormige aarden wal, de zogenaamde randwal. Toen al het ijs gesmolten was bleef er een ringvormige krater over die zich vulde met smeltwater: een pingoruïne.

Vanaf het begin van het Holoceen nam de temperatuur sterk toe. In het pingomeertje gingen planten groeien. Afgestorven planten verrotten niet maar stapelden zich op tot veen. Geleidelijk raakte de pingoruïne opgevuld met veen.

In het landschap waren nu alleen nog de ringvormige aarden wallen herkenbaar.

Uit koolstofdateringen van plantaardig materiaal uit de onderste veenlagen is gebleken dat de pingoruïnes zijn gevormd rond de 12.000-11.000 jaar geleden. In de 19e en 20e eeuw werden de pingoruïnes uitgeveend. Na het uitvenen vulde de pingoruïne zich met regenwater, waardoor de ronde pingomeertjes weer herkenbaar werden in het landschap.23 De vermoede pingoruïne bij het

plangebied heeft op een kleine zone in het oostelijke deel na echter geen vulling met water en volgens de bodemkaart komt ook geen veen voor.

Een andere optie is dat het een walburcht betreft. In Nederland zijn walburchten bekend uit de volle middeleeuwen. De ronde versterkingen werden aangelegd als verdedigingswerk en kunnen een doorsnede hebben tot enkele honderden meters. De walhoogte dient wel enige hoogte te hebben (>2m). Dit is hier echter niet het geval, maar het goed mogelijk dat de wal in de loop der eeuwen verlaagd is. De wal ligt op de grens van drie marken (grenzen van het Kerspel Goor, de stad Goor en de Marke van Herike en Stokkum. We zien dat ook de Huneborg en de Schuilenburg bij Almelo zich op of zeer nabij markengrenzen bevinden.24Op onderstaande afbeeldingen 3.2 en 3.3 is de Hunenborg afgebeeld.

De Hunenborg is een voorbeeld van een walburg bij Rossum (gemeente Dinkelland) waar in 1916 een archeologische opgraving is uitgevoerd. Bij de opgraving werd duidelijk dat de kern van de wal uit plaggen bestaat en is verhoogd met zand. Binnen de Hunenborg werden sporen van houten constructies, maar ook stenen fundamenten aangetroffen.25

23Geologie van Nederland 2015.

24Beoordeling rapportage archeologisch onderzoek. Opgesteld door H. Oude Rengerink d.d. 2 november 2015.

25Janssen, Kylstra-Wielinga en Olde Meierink 1996.

Figuur 3.2 Luchtfoto van de Hunenborg uit 1934 (kastelen in Overijssel 2015).

Figuur 3.3 Plattegrond van de Hunenborg na de opgraving 1916 (kastelen in Overijssel 2015).