• No results found

Plangebied Boven Regge De Meene te Goor

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Plangebied Boven Regge De Meene te Goor"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Gemeente Hof van Twente

Auteur:

Plangebied Boven Regge – De Meene te Goor

W.A. Bergman

Archeologisch bureauonderzoek

Status:

definitief

BAAC Rapport V-15.0200 december 2015

(2)
(3)

Colofon

ISSN: 1873-9350

Auteur(s): W.A. Bergman

Cartografie: J. van Gestel

Redactie: drs. R. van der Mark

Copyright: Waterschap Vechtstromen te Almelo / BAAC bv te ‘s- Hertogenbosch

Eindcontrole: drs. R. van der Mark 20-10-2015 i.o.

Autorisatie (senior archeoloog): drs. R. van der Mark 20-10-2015

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Waterschap Vechtstromen te Almelo en/of BAAC bv te ’s-Hertogenbosch.

BAAC bv

Onderzoeks- en adviesbureau voor Bouwhistorie, Archeologie, Architectuur- en Cultuurhistorie

Graaf van Solmsweg 103 5222 BS ‘s-Hertogenbosch Tel.: (073) 61 36 219 Fax: (073) 61 49 877 E-mail: denbosch@baac.nl

Postbus 2015 7420 AA Deventer Tel.: (0570) 67 00 55 Fax: (0570) 61 84 30 E-mail: deventer@baac.nl

(4)

(5)

Inhoud

Inhoud 5

Samenvatting 7

1 Inleiding 9

1.1 Onderzoekskader 9

1.2 Ligging van het gebied 10

1.3 Administratieve gegevens 12

2 Bureauonderzoek 13

2.1 Werkwijze 13

2.2 Landschappelijke ontwikkeling 13

2.3 Bewoningsgeschiedenis 16

2.3.1 Inleiding 16

2.3.3 Archeologie 19

3 Archeologische verwachting 23

4 Conclusie en aanbevelingen 27

5 Geraadpleegde bronnen 31

Literatuur 31

Geraadpleegde kaarten 31

Geraadpleegde websites 32

Bijlage 33

Bijlage 1 Overzicht van geologische en archeologische tijdvakken

(6)
(7)

Samenvatting

BAAC bv heeft voorafgaand aan de herinrichting van een rivierloop van de Boven Regge een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Boven Regge - De Meene te Goor. In het plangebied zelf zijn geen archeologische vindplaatsen bekend. Wel zijn er noordelijk gelegen tak van de Regge (de Oude beek) beschoeiingsresten en palenrijen gevonden. Ten oosten van de huidige Reggeloop zijn een bijl uit de prehistorie gevonden en in de stadsgracht van Goor een ruiterspoor en een lemmet van een mes. Ook ligt aan de oostkant van de Regge een ringvormige wal met een diameter van circa 200 m.

De Regge is tussen 1912 en 1929 gekanaliseerd. Hiervoor was het een

meanderende stroom. De Regge heeft haar loop vermoedelijk gevonden in een reeds in de laatste ijstijd ontstaan dal. De gronden aan weerszijden van de meanderende stroom waren grotendeels in gebruik als hooiland. Bij de huidige inrichting zijn dit maisakkers op vergraven bodems waarbij moerige eergronden met een moerige bovengrond op zand en beekeerdgronden met een zavel- of kleidek van 15 à 40 cm dik voorkomen.

In het uiterste noorden van het her in te richten gebied splitst de Regge zich.

Circa 100 m ten zuiden hiervan monde ooit een ander beekje uit in de Regge. De beekloop die uitmondt in de Regge is niet meer zichtbaar op kaarten van na 1780. Uit historische kaarten blijkt niet dat er bijvoorbeeld voordes in de rivierloop aanwezig waren. Direct ten westen ligt wel een dekzandkopje. Deze valt echter buiten de her in te richten zone. Ten zuiden van de spoorlijn Hengelo- Zutphen ligt de eerder genoemde wal als een opvallende structuur in het landschap. Dit betreft een ovale tot min of meer ronde vorm met een diameter van circa 200 m, waarvan de ongeveer 20 m brede buitenring tot ongeveer 1 m hoog is. De Regge snijdt de structuur aan de flank aan. De opvallende structuur in het landschap is mogelijk een geologisch of geomorfologisch fenomeen. Te denken valt aan een pingoruïne of een barchaanduin. Een andere optie zou kunnen zijn dat het hier gaat om een walburcht.

Ter plaatse van de voormalige monding van een beek in de Regge kunnen resten van kunstwerken, beschoeiingen of palenrijen uit de late middeleeuwen of nieuwe tijd verwacht worden. Op dergelijke locaties worden ook wel eens materiaal afkomstig van (rituele)deposities aangetroffen.

Als het binnen de planontwikkeling mogelijk is graafwerkzaamheden in de landschapsstructuur te vermijden, strekt dit tot de aanbevelingen. De aard van de ringvormige structuur kan vooraf eventueel getoetst worden middels

grondboringen. Indien daadwerkelijk gegraven wordt in de landschapsstructuur is het wenselijk de grondwerkzaamheden bij dit deel archeologisch te begeleiden.

De Regge kan ook deel hebben uitgemaakt van een voormalige gracht. Een archeologische begeleiding is ook aan te raden ter plaatse van de voormalige monding van de beek in de Regge die zichtbaar is op een topografische kaart uit de 18e eeuw.

(8)

De walvormige structuur valt grotendeels buiten de geplande bodemingrepen.

Het verdient echter wel aanbeveling om nader onderzoek naar dit fenomeen te doen. Dit zou kunnen door het plaatsen van circa 25 grondboringen in twee kruisende raaien te zetten, waarbij de afstand tussen de boringen 15 à 20 m bedraagt. Hiermee kan een beeld worden gevormd van de bodemopbouw in, op en om de wal, waardoor meer duidelijkheid wordt verkregen over het nut, de functie of de oorsprong van het fenomeen.

(9)

1 Inleiding

1.1 Onderzoekskader

In opdracht van Waterschap Vechtstromen heeft het onderzoeks- en adviesbureau BAAC bv een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Boven Regge - De Meene te Goor. Aanleiding voor het onderzoek vormt het voornemen om de rivier de Regge te herinrichten.

Hierbij zullen in het kader van de Kaderrichtlijn Water in een tien meter brede strook langs de Boven Regge tussen het Twentekanaal en de bebouwde kom van Goor werkzaamheden plaatsvinden. Aan weerszijden zal een natuurlijke inrichting gerealiseerd worden. De minimale

bodemverstoring bij de uitvoering van de werkzaamheden is te verwachten tot in de C-horizont van de bodem, waarbij een gerede kans bestaat dat eventueel aanwezige archeologische waarden verstoord of vernietigd worden.

Het doel van een bureauonderzoek is het verwerven van informatie over bekende of verwachte archeologische waarden binnen een omschreven gebied aan de hand van bestaande bronnen. Met behulp van de verworven informatie wordt een specifiek archeologisch verwachtingsmodel opgesteld.

Tijdens het onderzoek dienen de volgende onderzoeksvragen uit het Plan van Aanpak1 te worden beantwoord:

 Zijn er uit het her in te richten beekdal en de aangrenzende randzones van het beekdal archeologische vindplaatsen bekend? Zo ja, wat is de locatie, aard, datering en omvang ervan?

 Wat is er bekend over de ontginning, de indeling, de inrichting en het gebruik van het beekdal door de tijd heen?

 Wat is de bodemopbouw van het beekdal en wat kan worden gezegd over de positie en ouderdom van beeklopen en –meanders in vroeger tijd?

 Waar is sprake van locaties of zones van (mogelijk) grote archeologische waarde, bijvoorbeeld zandkoppen of –ruggen in de beekdalbodem, historische bebouwing en infrastructuur en waar is sprake van een hoge trefkans op bijvoorbeeld een voorde, brug of watermolen?

 Welke informatie is er beschikbaar over verstoringen van de bodem als gevolg van ontgrondingen, bodemsaneringen, egalisaties, diepploegen en landinrichting?

 Welke archeologische verwachting kan aan het her in te richten beekdal worden toegekend voor de bovenste 1 meter van de bodem? In hoeverre is het mogelijk om deze verwachting te specificeren naar aard (type), datering en omvang van de vindplaats(en)?

1Bergman 2015.

(10)

 Wat kan worden gezegd over de aanwezigheid van archeologische resten in dieper gelegen sedimenten, d.w.z. sedimenten die door veen of een laag van beeksedimenten worden afgedekt?

 Welke methoden en technieken van veldonderzoek zijn er nodig om de

 gespecificeerde archeologische verwachting uit het bureauonderzoek te toetsen en aan te vullen?

Het onderzoek is uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie versie 3.32 en het onderzoeksspecifieke Plan van Aanpak.

1.2 Ligging van het gebied

Het plangebied ligt ten zuidwesten van de bebouwde kom van Goor. Het plangebied wordt in het zuiden begrenst door het Twentekanaal en het noorden door tuinen bij woningen aan de Kerkstraat in Goor. Direct ten westen van het plangebied loopt de IJsbaanweg. Het plangebied wordt doorsneden door

Waterhoeksweg en de spoorlijn Hengelo - Zutphen. Door het plangebied loopt de huidige gekanaliseerde watergang van de Regge. De lengte van het tracé

bedraagt circa 1,5 km. In figuur 1.1 is een deel van de Regge centraal in het plangebied zichtbaar. Langs de watergang lopen schouwpaden. Belendend liggen hoofdzakelijk maisakkers. In figuur 1.2 is de ligging van het plangebied op een topografische kaart weergegeven.

Figuur 1.1 Zicht op een deel van het plangebied tussen het Twentekanaal en de spoorlijn.

2 CCvD 2013.

(11)

Figuur 1.2 Ligging van het plangebied.

(12)

1.3 Administratieve gegevens

Provincie: Overijssel

Gemeente: Hof van Twente

Plaats: Goor

Toponiem: Boven Regge – De Meene

Datum opdracht: 1 oktober 2015 Datum conceptrapportage: 20 oktober 2015 Datum definitief rapport 16 december 2015 BAAC-projectnummer: V-15.0200

Coördinaten noord: 235.990 / 472.246 Coördinaten zuid 235.480 / 471.115

Kaartblad: 34B

Oppervlakte: 10,64 ha

Datering: Nader te bepalen

Onderzoeksmeldingsnummer: 3975964100

AMK-terrein: N.v.t.

Waarnemingnummer(s): N.v.t Vondstmeldingsnummer(s): N.v.t

Type onderzoek: Archeologisch bureauonderzoek Opdrachtgever: Waterschap Vechtstromen

G. Meijerink Postbus 5006 7600 GA Almelo

Bevoegde overheid: Gemeente Hof van Twente, geadviseerd door de regioarcheoloog van Twente Beheer documentatie: Bibliotheek Rijksdienst voor het Cultureel

Erfgoed en archief BAAC bv.

Uitvoerder: BAAC bv, vestiging 's-Hertogenbosch Graaf van Solmsweg 103

5222 BS 's-Hertogenbosch tel. 073-6136219

Projectleider: Walter Bergman

w.bergman@baac.nl

(13)

2 Bureauonderzoek

2.1 Werkwijze

Tijdens het bureauonderzoek is aan de hand van bestaande bronnen een archeologische verwachting voor het plangebied opgesteld. Bij de inventarisatie van de archeologische waarden is gebruik gemaakt van gegevens uit het Centraal Archeologisch Archief (CAA) en het Centraal Monumenten Archief (CMA) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Hiervoor is het Archeologisch Informatie Systeem (ARCHIS) geraadpleegd. Daarnaast is de cultuurhistorische atlas van Overijssel geraadpleegd, evenals de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart. Met name voor de recentere archeologische periodes zijn diverse historische bronnen geraadpleegd en is een verzoek om informatie te vertrekken verstuurd naar de heemkundekring van Goor. Tevens is gebruik gemaakt van het Actueel Hoogtebestand Nederland alsmede oude topografische en kadastrale kaarten. Literatuur over de geologie, geomorfologie en de

bodemopbouw van het onderzoeksgebied zijn eveneens bestudeerd om op basis van locatiekeuze-theorieën een uitspraak te doen over de kans op aanwezigheid van archeologische resten.

In navolgende paragrafen worden de resultaten van het bureauonderzoek beschreven. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een synthese in de vorm van een specifieke archeologische verwachting. Een opsomming van de

geraadpleegde literatuur en gebruikte kaarten is terug te vinden in de literatuurlijst. Voor een tabel met een overzicht van geologische en archeologische tijdvakken wordt verwezen naar bijlage 1.

2.2 Landschappelijke ontwikkeling

Gedurende het Pleistoceen (2,5 miljoen jaar tot 11.600 jaar BP3) zijn er

verscheidene zeer koude perioden geweest (glacialen/ijstijden), afgewisseld met warmere perioden (interglacialen). In de voorlaatste ijstijd, het Saalien (200.000 – 130.000 jaar BP) was Nederland gedeeltelijk met een dik pakket landijs bedekt. In deze periode vond als gevolg van het zich verplaatsende landijs in verschillende stadia opstuwing van de in de ondergrond aanwezige afzettingen plaats.4 Onder deze omstandigheden werden vooral in Midden-Nederland stuwwallen gevormd.

Daarbij valt op dat er in het oosten (Overijssel) geen sprake is van stuwwalcomplexen, maar van geïsoleerd liggende stuwwallenzoals de

Herikenberg ten noordoosten van het plangebied5 Tussen de stuwwallen werd gedurende het Saalien door smeltwater (fluvioglaciaal) sediment afgezet.

Smeltwater afkomstig van het landijs stroomde over de stuwwallen heen en vormde spoelzandwaaiers, ook wel sandrs genoemd. Het sediment in dergelijke

3 BP = aantal werkelijke jaren voor 1950.

4 Berendsen 2008b.

5 Rappol 1993; TNO-NITG 2000.

(14)

sandrs bestaat uit grof zand met lokaal veel grind.6 Zeer waarschijnlijk stroomt de Regge in een oud smeltwaterdal.

Op het Actueel Hoogtebestand Nederland7 (figuur 2.1) is ten noordwesten van het plangebied een stuwwal herkennen aan de bruine kleur goed te

onderscheiden. Op de uitsnede van het AHN zijn de spoorlijn en het kanaal duidelijk te onderscheiden. Direct ten zuiden liggen aan weerszijden van het plangebied verhogingen, waarvan de westelijk gelegen verhoging een dekzandkop (zie volgende alinea) lijkt te zijn en de oostelijke een ringvormige wal. Direct ten noorden ligt een perceel dat vergraven lijkt te zijn.

Figuur 2.1 Uitsnede van de hoogtekaart van Nederland (AHN-2). De bruin gekleurde zone ligt het hoogst tussen 30 en 33 m +NAP. De geel gekleurde zones liggen tussen 12 en 13 m +NAP, de groen gekleurde zones liggen tussen 11 en 12 m +NAP en de blauw gekleurde zone ter plaatse van het plangebied ligt tussen 9 en 10 m +NAP.

Het plangebied ligt volgens de geomorfologische kaart van Nederland8 deels in een beekdalbodem zonder veen, relatief laaggelegen en plaatselijk vergraven en/of geëgaliseerd (vormeenheid 2R5), deels in een dekzandvlakte (2M14) en centraal in het plangebied op een laag dekzandkopje (3K14). De

archeolandschappelijke eenhedenkaart van de gemeente Hof van Twente vertoond een vergelijkbaar beeld.9

6 Rappol 1993.

7 AHN 2015.

8 RCE 2015.

9 Boshoven et al 2009b.

(15)

Figuur 2.2 Ligging van het plangebied op de geomorfologische kaart van Nederland (RCE 2015).

Gedurende de laatste ijstijd (Weichselien, 115.000 – 11.600 jaar BP) heeft het landijs Nederland niet bereikt. Wel is het klimaat tijdens de laatste ijstijd van invloed geweest op het huidige landschap. In het Vroeg-Weichselien (115.000 - 75.000 jaar BP) was er nog vrij veel vegetatie, waardoor de zandverstuivingen slechts een lokaal karakter hadden. In het Midden-Weichselien of Pleniglaciaal (74.000 – 14.500 jaar BP) bestond het gebied lange tijd uit een poolwoestijn. De vegetatie was vrijwel verdwenen, waardoor op grote schaal verstuiving van zand kon optreden. Dit door de wind afgezette zand wordt dekzand genoemd. Tevens was de ondergrond permanent bevroren (permafrost). Hierdoor moest het sneeuwsmeltwater in de zomer oppervlakkig afstromen, wat erosie en tegelijkertijd de afzetting van fluvioperiglaciale afzettingen tot gevolg had.10 Deze fluvioperiglaciale afzettingen bestaan uit matig fijn tot matig grof, slecht gesorteerd zand (mediaan van 150 – 300 μm) en grind en zijn veelal in brede ondiepe laagtes (dalen) afgezet. Zowel dekzand als fluvioperiglaciale afzettingen al dan niet afgedekt door beekafzettingen minder dan een meter dik kunnen in het plangebied vanaf het maaiveld voorkomen.11

Volgens de bodemkaart van Nederland (figuur 2.3)12 bevinden zich ter plaatse van het plangebied moerige eergronden met een moerige bovengrond op zand (vormeenheid vWz) en beekeergronden met een zavel- of kleidek van 15 à 40 cm

10 Stiboka 1979.

11 TNO-NITG 2000.

12Stiboka 1979.

(16)

dik (kpZg23). Ventraal in het gebied liggen eenmansesjes of een ander kopje met een afwijkende bodemgesteldheid (/// gearceerd). De naar rechts wijzende pijltjes (schepjes) geven aan dat het terrein vergraven is. De grondwaterstand is IV waarbij de gemiddeld hoogste grondwaterstand op meer dan 40 cm beneden maaiveld ligt en de gemiddeld laagste grondwaterstand tussen 80 en 120 cm beneden maaiveld.

Figuur 2.3 Ligging van het plangebied op de bodemkaart van Nederland (Stiboka 1979).

Voor zover bekend zijn binnen het plangebied geen bodemsaneringen uitgevoerd.13

2.3 Bewoningsgeschiedenis

2.3.1 Inleiding

Het gevarieerde landschap van Twente met droge en natte gebieden bood de bewoners in het verleden een breed scala aan bestaans- en

vestigingsmogelijkheden. De eerste mensen vestigden zich op de hogere delen in het landschap, in de buurt van beek- en rivierlopen. Binnen deze gebieden varieert de gebruiksintensiteit waarmee ze door de eeuwen heen werden gebruikt. Slecht ontwaterde gebieden werden zelden of nooit als woonplaats of begraafplaats gekozen, maar werden, zoals blijkt uit losse archeologische vondsten, wel regelmatig bezocht. Door de toenemende bevolking in de middeleeuwen veranderde het landschap en werd het in cultuur gebracht. Bos werd gekapt en veen werd ontgonnen. Door begrazing met schapen kreeg het potentieel aan natuurlijke vegetatie geen groeikans meer en ontstonden heidevelden. Betere gronden werden gebruikt als landbouwgrond. Verspreid in het landschap vestigden zich kleine boerenbedrijven op verhogingen in het landschap waarop landbouw werd bedreven. De grond op de dekzandruggen en relatief laaggelegen beekdalbodems werd vruchtbaar gemaakt met schapenmest en heideplaggen waardoor essen zijn ontstaan. In latere periodes vonden bij bevolkingsgroei, buiten de essen, nieuwe ontginningen plaats, de

13Bodemloket 2015 en Gemeente Hof van Twente 2015.

(17)

kampontginningen. Door de begrazing van schapen ging vanaf de late middeleeuwen de vegetatie sterk achteruit en ontstonden in het overwegend vlakke terrein vrij open velden. Uitputting van de bodem leidde ertoe dat aan het eind van de 19e eeuw veel akkerbouwbedrijven zich op de veeteelt gingen toeleggen.14 Relatief laaggelegen beekdalbodems werden vaak gebruikt voor het beweiden van vee of als hooiland. Vanaf het begin van de 20e eeuw werden, mede dankzij de toepassing van kunstmest, veel heide- en bosgronden omgezet in cultuurgronden waarbij de grond vaak diep werd vergraven.

Op een kaart uit het eind van de 18e eeuw (figuur 2.4) is zichtbaar dat de grond ter plaatse van het plangebied destijds grotendeels uit woeste grond bestaat, maar in het noordoostelijke deel ook in cultuur is gebracht.15 Ten oosten van het plangebied is een ‘lappendeken’ van ontgonnen kavels zichtbaar. In het

noordelijke deel van het plangebied mondt een ander beekje uit in de Regge ( de Poelbeek?) en helemaal in het noorden is een vertakking van de rivier zichtbaar wat op een kadastrale kaart uit 1832 de Oude beek en de Regge wordt genoemd, waarbij de Oude beek de huidige Regge is. Centraal ten westen van het

plangebied is een min of meer ronde vorm zichtbaar. Dit is een iets hoger gelegen dekzandkopje (§2.2). Ook ten westen van het plangebied is een opvallende structuur te zien met in het midden een bosschage. Volgens de administratieve gegevens (Oorspronkelijk Aanwijzende Tafel) bij de eerste kadastrale kaarten uit de periode 1818-1832 bestaat deze uit twee

bouwlandpercelen met daartussen in hakhout. Op de uitsnede van het AHN in figuur 2.1 is zichtbaar dat de buitenring hoger ligt dan de omgeving. De Regge stroomt ten westen van deze wal of dijk met een aftakking die hier ten noorden van loopt. In figuur 2.5 is een de situatie van deze structuur in het begin van de 19e eeuw afgebeeld.16

Figuur 2.4 Uitsnede van een topografische kaart uit omstreeks 1780. De rode vlakjes zijn bebouwing (Versfeld 2003). Dit is geen maatvaste kaart, waardoor het plangebied wat verschoven kan zijn ten opzichte van de werkelijke ligging.

14 Stichting voor Bodemkartering 1983.

15 Versfelt 2003.

16 WatWasWaar 2015.

(18)

Figuur 2.5 Uitsnede van de eerste kadastrale kaart met opvallende structuur uit omstreeks 1830 (WatWasWaar 2015).

De gronden van de structuur en ten zuiden hiervan (hooiland) behoren tot ‘De Waterhoek’. Ten noorden van de structuur liggen eveneens hooilanden en een bouwlandperceel behorende tot ’t Waterland. De gronden ten westen van de Regge vallen onder ‘Oost Stokkum’ en zijn allen in gebruik als hooiland.

Omstreeks 1900 lijkt de situatie vrijwel ongewijzigd (figuren 2.6 en 2.7), alleen het beplantingspatroon op de structuur lijkt af te wijken van de situatie in 1830.

De Regge is tussen 1912 en 1929 gekanaliseerd.17

17 Topotijdreis 2015.

(19)

Figuur 2.6 Uitsnede van de eerste kadastrale kaart van het plangebied en omgeving uit omstreeks 1830 (WatWasWaar 2015).

Figuur 2.7 Uitsnede van een topografische kaart uit circa 1900. De lichtgroene vlakken zijn in gebruik als weiland, de donkergroene als bos of hakhout, de witte als bouwland en de rode vlakjes zijn bebouwing. De roze vlakken zijn heidevelden. Dr staat voor duiker. De ligging van het plangebied is met de rode contour aangegeven.

2.3.3 Archeologie

Volgens de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Hof van Twente ligt het plangebied grotendeels in een zone met een hoge archeologische verwachting (figuur 2.8). Dergelijke zones hebben op basis van landschappelijk, cultuurhistorisch, bodemkundig en/of archeologisch onderzoek een grote kans op

(20)

het aantreffen van archeologische waarden. De kaart geeft ook cultuurhistorische elementen aan, zoals oude boerderijen of molens. In de ondergrond en de directe omgeving van deze cultuurhistorische elementen is de kans op het aantreffen van archeologische waarden groot.

De ringvormige wal die in de vorige paragraaf beschreven is, zou volgens de verwachtingskaart een landweer zijn en volgens Archis een wal (nr. 4898 in figuur 2.8). Uit een onderzoek naar landweren in Nederland komt echter niet naar voren dat het daadwerkelijk een landweer zou betreffen.18 Ook de heemkundekring van Goor kan niet verklaren wat dit fenomeen kan zijn.19. Ook de

regioarcheoloog van Twente geeft te kennen niet te weten wat het zou kunnen zijn. Hij geeft aan dat het mogelijk een barchaanduin is die in de omgeving meer voorkomen.20

Figuur 2.8 Ligging van het plangebied op de gemeentelijke verwachtingskaart met onderzoeksmeldingen en ARCHIS-waarnemingen (ARCHIS 3, Boshoven et al 2009a).

18Brokamp 2007.

19Mondelinge mededeling van de heer Huiting van de heemkundekring Goor.

20Mededeling per e-mail van H. Oude Rengerink d.d 15 oktober 2015.

(21)

Naast verwachte archeologische waarden zijn rond het plangebied in het verleden ook daadwerkelijk archeologische waarden aangetroffen. In de database van de RCE, ARCHIS 3, zijn rond het plangebied binnen een straal van circa 500 meter diverse archeologische vondsten bekend. Dit betreffen

administratief geplaatste meldingen van een bijl uit het neolithicum of de bronstijd (waarneming 4861) en uit de stadsgracht van Goor de vondst van een ruiterspoor en een lemmet van een mes (4897).

Bepaalde gebieden zijn vanwege hun archeologische waarde vermeld op de Archeologische Monumentenkaart. Op circa 200 m ten noorden in het verlengde van het plangebied ligt een terrein van hoge archeologische waarde (AMK terrein 13766, havezate). Op dit terrein zijn ten behoeve van de herinrichting van het stroomgebied van de Boven Regge resten teruggevonden van ten minste twee eerdere fases van de beekloop van de Boven Regge.21 Deze fases zijn

archeologisch herkenbaar door twee rijen beschoeiingspalen die direct ten oosten van de huidige beekloop zijn aangetroffen. In beide gevallen betreft het de oostelijke beschoeiing van een oudere fase. In de opvullingslagen van deze oude beeklopen zijn vondsten gedaan die de eerste fase in de late middeleeuwen, en de tweede fase in het begin van de nieuwe tijd dateren. Naast deze twee rijen palen is enkele meters noordelijker een cluster van palen aangetroffen waarin op het eerste gezicht weinig structuur zit. De palen zijn vergelijkbaar met die van de beschoeiingen, maar de plaatsing is minder systematisch. Er is geen duidelijke lijn in te ontdekken. Ten noordoosten van de twee rijen beschoeiingspalen zijn verder drie dikke, aangepunte palen aangetroffen. Hoewel ook in de plaatsing van deze palen geen duidelijke structuur is te herkennen lijkt de zwaarte van de palen erop te wijzen dat ze onderdeel zijn van een constructie. Hierbij kan gedacht worden aan een brug. Dendrochronologische analyse van één van deze palen heeft uitgewezen dat deze waarschijnlijk tussen 1499 en 1523 te dateren zijn (onderzoeksmelding 54994, waarneming 445579). Met een overlap is direct ten noorden van het plangebied in 2010 een bureauonderzoek en een

verkennend booronderzoek uitgevoerd (onderzoeksmelding 43135). Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat de onderzochte strook ten oosten van de loop van de Boven-Regge Waterland vrijwel volledig uit een (tijdens de

kanalisatie) opgevulde beekloop bestaat. Resten van dekzandkoppen ontbreken.

De beekafzettingen die onder het zand liggen waarmee de beekloop is opgevuld, bestaan uit 19e en 20e eeuwse afzettingen die in relatief korte tijd zijn gevormd.

Deze hebben derhalve een zeer lage archeologische potentie voor wat betreft de aanwezigheid van depotvondsten uit de prehistorie. Tezamen met het volledig ontbreken van archeologische indicatoren in de binnen dit deelgebied gezette boringen, betekent dit dat de resultaten van het booronderzoek in deelgebied Waterland geen aanleiding geven om archeologisch vervolgonderzoek te

adviseren. Evenmin zijn tijdens het onderzoek archeologische resten aangetroffen waarmee tijdens de verdere planvorming of bij de uitvoering van de geplande werkzaamheden rekening zou moeten worden gehouden.22

In een booronderzoek dat in 2000 ten noorden van de spoorlijn op circa 50 m ten oosten van het plangebied is uitgevoerd zijn geen archeologische resten

aangetroffen (onderzoeksmelding 3099). Voor een gebied direct ten westen van het plangebied is in 2006 een bureauonderzoek uitgevoerd (onderzoeksmelding 18335). De resultaten worden niet vermeld.

21Kimenai 2012.

22 Exaltus en Orbons 2010.

(22)
(23)

3 Archeologische verwachting

Het plangebied ligt in een beekdal van de Regge waar op basis van de geologische ouderdom van de fluvioperiglaciale en eolische afzettingen in principe archeologische resten vanaf het paleolithicum kunnen worden aangetroffen. De vroegere meanderende Reggeloop zal echter veel resten uit deze perioden hebben opgeruimd. Direct ten westen van de loop ligt één dekzandkopje. Dergelijke kopjes waren landschappelijk gezien een gunstige tijdelijke jacht- en verzamelplek voor de niet sedentair levende mens uit de steentijd. Vanwege de grote biodiversiteit waren deze gebieden uitstekende locaties om te jagen en te verzamelen. Nabij de dekzandkop bestaat er derhalve een hoge verwachting op het aantreffen van jagers- en/of

verzamelaarskampementen uit het laat-paleolithicum tot en met het neolithicum.

Aanwijzingen voor eventuele vindplaatsen ter plekke van het plangebied zullen veelal bestaan uit vondststrooïngen van vuurstenen artefacten en

houtskoolpartikels. Vindplaatsen kunnen afdekt zijn door een sterk humeus, zavel-of kleidek.

In de loop van het neolithicum en in de daarop volgende periodes gingen de mensen sedentair leven en kunnen sporen van nederzettingsterreinen bestaande uit individuele huis- of boerderijplaatsen met erven, afvalkuilen, waterputten en aardewerkstrooïng worden verwacht. Op basis van de ongunstige landschappelijke ligging voor permanente bewoning, geldt voor de periode neolithicum tot en met de volle middeleeuwen vooralsnog een lage verwachting op het aantreffen van archeologische resten

(complextype: nederzetting). In de nabijheid van het plangebied is echter wel een bijl uit het neolithicum/bronstijd gevonden. Derhalve kan aangenomen worden dat er die periode wel menselijke activiteit is geweest.

Op historisch kaartmateriaal is zichtbaar dat het plangebied niet als bouwland in gebruik is geweest, wat kan duiden op bewoning in de directe omgeving. De verwachting op het aantreffen op bewoningsporen uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd wordt met uitzondering van de mogelijke walburcht als laag

ingeschat. Wel kunnen palenrijen en resten van beschoeiingen aangetroffen worden.

In het noordelijke deel van het plangebied komen enkele beken bij elkaar of splitsen zich hier. Hier kunnen mogelijk ook palenrijen, beschoeiingen, deposities of resten van kunstwerken aangetroffen worden.

De opvallende structuur die op historische kaarten zichtbaar is, is wel een aandachtpunt. Vermoedelijk betreft dit geen havezate of landweer. Op 15 oktober 2015 is een visuele inspectie uitgevoerd. Hier werd duidelijk dat de circa 20 m brede buitenwal circa 1 m hoog is. Het beplantingspatroon lijkt hetzelfde als in 1900 gezien de dikte van de eiken langs de randen van de wal (figuur 3.1).

In het oostelijke deel binnen de wal ligt een moerassig deel dat is begroeid met struiken en riet.

(24)

Figuur 3.1 Zicht op het centrum van de landschapsstructuur vanaf de zuidelijke verhoging (boven) en zicht op de wal vanuit het noordoosten.

Gezien de opening aan de noordoostzijde zou het een barchaanduin kunnen zijn.

Een barchaanduin is ontstaan door verplaatsing van dekzand door de wind in de laatste ijstijd in een periode dat er geen vegetatie aanwezig was. Indien wel vegetatie aanwezig was, zouden er zich paraboolduinen vormen. Op de geomorfologische kaart (figuur2.2) is zichtbaar dat de wal uit dekzand bestaat.

Een ander mogelijkheid is het een geologisch fenomeen als een pingoruïne. Een pingoruïne is ontstaan doordat het tijdens de laatste ijstijd zo koud was dat de bovenste laag van de ondergrond permanent bevroren was (permafrost). De bodem kan wel tot vijftig meter diep bevroren zijn geweest. Onder deze bevroren bodem bevond zich grondwater dat vanwege de grote diepte sterk onder druk stond. Op plaatsen waar zich scheuren in de permafrost bevonden welde het grondwater daarom omhoog. Zodra het in de zone met permafrost kwam bevroor het. Hierdoor ontstond een ondergrondse ijslens, die door de aanvoer van nieuw grondwater bleef groeien. De grond boven de ijslens werd steeds verder omhooggeduwd. Er ontstond een heuvel die in sommige gevallen tientallen meters hoog kon worden.

Door de aanhoudende groei van de ijsheuvel ontstonden er op een gegeven moment scheuren in de grond bovenop de ijslens. Zonlicht kon nu op het ijs

(25)

schijnen, waardoor dit langzaam ging smelten. Ook de bedekkende grondlaag ontdooide. Geholpen door het smeltwater dat van de pingo afstroomde geleden stukken grond naar beneden, die zich aan de voet van de heuvel ophoopten. Zo vormde zich aan de onderkant een ringvormige aarden wal, de zogenaamde randwal. Toen al het ijs gesmolten was bleef er een ringvormige krater over die zich vulde met smeltwater: een pingoruïne.

Vanaf het begin van het Holoceen nam de temperatuur sterk toe. In het pingomeertje gingen planten groeien. Afgestorven planten verrotten niet maar stapelden zich op tot veen. Geleidelijk raakte de pingoruïne opgevuld met veen.

In het landschap waren nu alleen nog de ringvormige aarden wallen herkenbaar.

Uit koolstofdateringen van plantaardig materiaal uit de onderste veenlagen is gebleken dat de pingoruïnes zijn gevormd rond de 12.000-11.000 jaar geleden. In de 19e en 20e eeuw werden de pingoruïnes uitgeveend. Na het uitvenen vulde de pingoruïne zich met regenwater, waardoor de ronde pingomeertjes weer herkenbaar werden in het landschap.23 De vermoede pingoruïne bij het

plangebied heeft op een kleine zone in het oostelijke deel na echter geen vulling met water en volgens de bodemkaart komt ook geen veen voor.

Een andere optie is dat het een walburcht betreft. In Nederland zijn walburchten bekend uit de volle middeleeuwen. De ronde versterkingen werden aangelegd als verdedigingswerk en kunnen een doorsnede hebben tot enkele honderden meters. De walhoogte dient wel enige hoogte te hebben (>2m). Dit is hier echter niet het geval, maar het goed mogelijk dat de wal in de loop der eeuwen verlaagd is. De wal ligt op de grens van drie marken (grenzen van het Kerspel Goor, de stad Goor en de Marke van Herike en Stokkum. We zien dat ook de Huneborg en de Schuilenburg bij Almelo zich op of zeer nabij markengrenzen bevinden.24Op onderstaande afbeeldingen 3.2 en 3.3 is de Hunenborg afgebeeld.

De Hunenborg is een voorbeeld van een walburg bij Rossum (gemeente Dinkelland) waar in 1916 een archeologische opgraving is uitgevoerd. Bij de opgraving werd duidelijk dat de kern van de wal uit plaggen bestaat en is verhoogd met zand. Binnen de Hunenborg werden sporen van houten constructies, maar ook stenen fundamenten aangetroffen.25

23Geologie van Nederland 2015.

24Beoordeling rapportage archeologisch onderzoek. Opgesteld door H. Oude Rengerink d.d. 2 november 2015.

25Janssen, Kylstra-Wielinga en Olde Meierink 1996.

(26)

Figuur 3.2 Luchtfoto van de Hunenborg uit 1934 (kastelen in Overijssel 2015).

Figuur 3.3 Plattegrond van de Hunenborg na de opgraving 1916 (kastelen in Overijssel 2015).

(27)

4 Conclusie en aanbevelingen

Hieronder volgt de beantwoording van de onderzoeksvragen zoals gesteld in het Plan van Aanpak:

Zijn er uit het her in te richten beekdal en de aangrenzende randzones van het beekdal archeologische vindplaatsen bekend? Zo ja, wat is de locatie, aard, datering en omvang ervan?

In het her in te richten beekdal zelf zijn geen archeologische vindplaatsen bekend. Wel zijn in de aangrenzende randzones zoals in de noordelijk gelegen tak van de Regge (de Oude beek) beschoeiingsresten en palenrijen gevonden. Ten oosten van de huidige Reggeloop zijn een bijl uit het neolithicum of de bronstijd gevonden en in de stadsgracht van Goor een ruiterspoor en een lemmet van een mes.

Wat is er bekend over de ontginning, de indeling, de inrichting en het gebruik van het beekdal door de tijd heen?

De Regge is tussen 1912 en 1929 gekanaliseerd. Hiervoor was het een

meanderende stroom. De gronden aan weerszijden waren grotendeels in gebruik als hooiland. De Regge heeft haar loop vermoedelijk gevonden in een reeds in de (voor)laatste ijstijd ontstaan dal.

Wat is de bodemopbouw van het beekdal en wat kan worden gezegd over de positie en ouderdom van beeklopen en –meanders in vroeger tijd?

Volgens de bodemkaart van Nederland bevinden zich binnen het plangebied moerige eergronden met een moerige bovengrond op zand en beekeergronden met een zavel- of kleidek van 15 à 40 cm dik en zijn de bodems vergraven. Gezien het voorkomen van met name beekeerdgronden tussen de westelijk gelegen stuwwal (Herikerberg) en de oostelijk gelegen hogere dekzandgronden zal het vroegere beekdal breder zijn geweest en zal overstromingen veroorzaakt hebben.

Het beeld van een lage ligging over een breedte van enkele honderden meters.

De laatste paar honderd jaar meandert de Regge in de huidige laagte.

Op een kaart uit de 18e eeuw is te zien dat in het uiterste noorden van het her in te richten gebied de Regge zich splitst. Circa 100 m ten zuiden hiervan mondt een ander beekje uit in de Regge. Op jongere kaarten is de beekloop die uitmondt in de Regge niet meer zichtbaar.

Waar is sprake van locaties of zones van (mogelijk) grote archeologische waarde, bijvoorbeeld zandkoppen of –ruggen in de beekdalbodem, historische

bebouwing en infrastructuur en waar is sprake van een hoge trefkans op bijvoorbeeld een voorde, brug of watermolen?

Uit historische kaarten blijkt niet dat er bijvoorbeeld voordes in de rivierloop aanwezig waren. Direct ten westen ligt wel een dekzandkopje. Deze valt echter buiten de her in te richten zone. Ten zuiden van de spoorlijn ligt aan de oostzijde van de Regge een opvallende landschapsstructuur. Dit betreft een min of meer ronde vorm met een diameter van circa 200 m, waarvan de ongeveer 20 m buitenring tot ongeveer 1 m hoog is. De Regge snijdt de flank van de ringvormige

(28)

structuur aan. Mogelijk maakte de huidige beekloop deel uit van een omgrachting.

Welke informatie is er beschikbaar over verstoringen van de bodem als gevolg van ontgrondingen, bodemsaneringen, egalisaties, diepploegen en

landinrichting?

Volgens de bodemkaart van Nederland is de bodem langs de Regge vergraven.

Op basis van een studie van het AHN kan gesteld worden dat een perceel direct ten zuiden van de spoorlijn aan de oostzijde van het plangebied verlaagd is. Bij de kanalisatie van de Regge heeft ook verstoring plaatsgevonden.

Welke archeologische verwachting kan aan het her in te richten beekdal worden toegekend voor de bovenste 1 meter van de bodem? In hoeverre is het mogelijk om deze verwachting te specificeren naar aard (type), datering en omvang van de vindplaats(en)?

De opvallende landschapsstructuur is mogelijk een geologisch fenomeen als een pingoruïne of een mogelijke walburcht uit de volle middeleeuwen.

Ter plaatse van de voormalige monding van een beek in de Regge kunnen resten van kunstwerken, beschoeiingen of palenrijen uit de late middeleeuwen of nieuwe tijd verwacht worden.

Wat kan worden gezegd over de aanwezigheid van archeologische resten in dieper gelegen sedimenten, d.w.z. sedimenten die door veen of een laag van beeksedimenten worden afgedekt?

Veen of beeksedimenten dikker dan een meter worden niet verwacht. Dieper dan een meter worden geen archeologisch resten anders dan bij de vorige vraag beantwoord niet verwacht.

Welke methoden en technieken van veldonderzoek zijn er nodig om de

gespecificeerde archeologische verwachting uit het bureauonderzoek te toetsen en aan te vullen?

Als het binnen de planontwikkeling mogelijk is graafwerkzaamheden in de landschapsstructuur te vermijden, strekt dit tot de aanbevelingen. De aard van de ringvormige structuur kan vooraf eventueel getoetst worden middels

grondboringen. Ook moet rekening worden gehouden dat de beekloop deel uitmaakte van een gracht om de wal. Indien daadwerkelijk gegraven wordt in de landschapsstructuur en de belendende beek is het wenselijk de

grondwerkzaamheden bij dit deel archeologisch te begeleiden en een profielopname te maken. Een archeologische begeleiding onder protocol

opgraven is ook aan te raden ter plaatse van de voormalige monding van de beek in de Regge die zichtbaar is op een topografische kaart uit de 18e eeuw. Vooraf aan de uitvoering van een archeologisch begeleiding dient een Programma van Eisen opgesteld te worden.

De landschapsstructuur valt grotendeels buiten geplande werkzaamheden. Maar het verdiend aanbeveling om nader onderzoek te doen naar dit fenomeen. Dit zou kunnen door booronderzoek waarbij circa 25 grondboringen in twee kruisende raaien worden gezet, waarbij de afstand tussen de boringen 15 à 20 m bedraagt. Hiermee kan een beeld worden gevormd van de bodemopbouw in, op en om de wal, waardoor meer duidelijkheid wordt verkregen over het nut, de functie of de oorsprong van het fenomeen.

Bovenstaand advies is beoordeeld en wordt onderschreven door de adviseur van bevoegde overheid (gemeente Hof van Twente).26

26Beoordeling rapportage archeologisch onderzoek. Opgesteld door H. Oude Rengerink d.d. 2 november 2015.

(29)

Hoewel getracht is een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethoden, kan de aanwezigheid van archeologische sporen of resten nooit volledig worden uitgesloten in de gebieden waarvoor geen vervolgonderzoek wordt aanbevolen. BAAC bv wil er daarom op wijzen dat men bij bodemverstorende activiteiten alert dient te zijn op de aanwezigheid van archeologische waarden (zoals vondstmateriaal en grondsporen). Bij het aantreffen van deze waarden dient men hiervan melding te maken bij de Minister van OCW (in de praktijk de RCE) conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988.

(30)
(31)

5 Geraadpleegde bronnen

Literatuur

Berendsen, H.J.A., 2008a. Landschappelijk Nederland. Assen.

Berendsen, H.J.A., 2008b. De vorming van het land. Assen.

Berg, M.W. van den, C.J. van Houten en C. den Otter, 2000. Toelichting bij de Geologische Kaart van Nederland Blad Enschede 34 West (34W) en Enschede Oost/Glanerbrug (34O/35). Utrecht.

Bergman W.A., 2015. Onderzoeksvoorstel – Plan van Aanpak Bureauonderzoek Boven Regge- De Meene. Deventer.

Boshoven, E.H., A, Buesink, B. Geerts, M.Tump, J.M.J. Willems en J. de Winter, 2009a. Gemeente Hof van Twente, archeologische verwachtingskaart. BAAC- rapport 08.0417. Deventer.

Brokamp, B., 2007. Landweren in Nederland. Doctoraal-Scriptie Historische Geografie. Utrecht.

Centraal College van Deskundigen (CCvD), 2013. Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) Landbodems, versie 3.3. Gouda.

Exaltus, R. en J.Orbons, 2010. Boven Regge, Goor Gemeente Hof van Twente Inventariserend Veldonderzoek (IVO-O);Bureauonderzoek en verkennend booronderzoek. Archeopro rapport 10108. Roermond

Janssen, H.L., J.M.M. Kylstra-Wielinga en B. Olde Meierink, 1996. 1000 Jaar kastelen in Nederland. Functie en vorm door de eeuwen heen. Utrecht.

Kimenai, P., 2012, Goor, Boven Regge Archeologische begeleiding conform het protocol proefsleuven. BAAC rapport A-12.0414. ‘s-Hertogenbosch.

Mulder, E.F.J. de, M.C. Geluk, I.L. Ritsema, W.E. Westerhof, T.E. Wong, 2003. De ondergrond van Nederland. Groningen.

Nederlands Centrum van Normalisatie (NEN), 1989. Classificatie van onverharde grondmonsters. NEN 5104. Delft.

Rappol, M., 1993. In de bodem van Salland en Twente. Amsterdam.

Geraadpleegde kaarten

ANWB, 2004. Topografische atlas Overijssel (1:25.000). Den Haag.

Boshoven, E.H., A, Buesink, B. Geerts, M.Tump, J.M.J. Willems en J. de Winter, 2009b. Gemeente Hof van Twente, archeologische verwachtingskaart. BAAC- rapport 08.0417. Deventer.

NITG-TNO, 2000. Geologische kaart van Nederland 1:50.000. Kaartblad 34 West Utrecht.

(32)

Rijks Geologische Dienst/ Stichting voor Bodemkartering, 1979. Geomorfologische kaart van Nederland 1:50.000 Blad 34 – 35 Enschede – Glanerbrug.

Wageningen/Haarlem.

Stichting voor Bodemkartering, 1979. Bodemkaart van Nederland (1:50.000) kaartbladen 34 Oost Enschede en 35 Glanerbrug. Wageningen.

Uitgeverij Robas Producties, 1990. Historische Atlas Overijssel, Chromotopografische Kaart des Rijks 1:25.000. Den Ilp.

Versfelt, H.J., 2003. De Hottinger-atlas van Noord- en Oost-Nederland 1773-1794. Groningen.

Geraadpleegde websites

AHN-2, 2015. Actueel Hoogtebestand Nederland, online geraadpleegd in oktober 2015 viawww.ahn.nl

Bodemloket, 2015. Website met informatie over milieukundig onderzoek. Online geraadpleegd in oktober 2015 via www.bodemloket.nl

Geologie van Nederland, 2015. Website met informatie over de geologie van Nederland. Online geraadpleegd in oktober 2015 via

http://www.geologievannederland.nl/landschap/landschapsvormen/pingoruine Gemeente Hof van Twente, 2015. Bodemkwaliteitskaart. Website online geraadpleegd in oktober 2015 via www.hofvantwente.nl

Provincie Overijssel, 2015. Cultuurhistorische Atlas. Online geraadpleegd in oktober 2015 via http://provincie.overijssel.nl/cultuurhistorie

Rijksdienst voor het Cultuurhistorisch Erfgoed (RCE), 2015. Centraal Archeologisch Archief (CAA), het Centraal Monumenten Archief (CMA), bodemkaart en

geomorfologische kaart afkomstig van ARCHIS-II. Amersfoort. Online geraadpleegd in oktober 2015.

Kastelen in Overijssel, 2015. Website met informatie over de Hunenborg, online geraadpleegd in oktober 2015 via http://www.kasteleninoverijssel.nl

Kadaster Tijdreis, 2015 Website met historisch kaartmateriaal, online geraadpleegd in oktober 2015 via http://www.topotijdreis.nl/.

WatWasWaar, 2015. Website met historisch kaartmateriaal, online geraadpleegd in oktober 2015 via http://watwaswaar.nl/.

(33)

Bijlage

Overzicht van geologische en archeologische tijdvakken

(34)
(35)

Bijlage 1: Geologische en archeologische tijdvakken

Ouderdom (jr) 0 = 1950 n.

Chr.

Chronostratigrafie MIS Lithostratigrafie

11.650

Kwartair Laat

Holoceen (warme periode) 1

Formaties: Naaldwijk (marien), Nieuwkoop (veen), Echteld

(fluviatiel)

Formatie van Boxtel (eolisch en lokaal terrestrisch) Formatie van Beegden (Maas) 12.850

Pleistoceen Laat Weichselien (ijstijd)

Laat- Weichselien

(Laat- Glaciaal)

Late Dryas (koud)

2

Formatie van Kreftenheye

(Rijn)

13.900 Allerød

(warm) 14.030

Vroege Dryas (koud) 14.640

Bølling (warm)

30.000

Midden- Weichselien (Pleniglaciaal)

Laat- Pleniglaciaal

(zeer koud)

3 60.000

Midden- Pleniglaciaal

(koud)

75.000

Vroeg- Pleniglaciaal

(zeer koud) 4

117.000

Vroeg- Weichselien (gematigd koud)

5a 5b 5c 5d

130.000

Eemien

(warme periode) 5e

Eem Formatie (marien, lagunair en

lacustrien)

370.000

Midden Midden

Saalien

(ijstijd) 6-10

Formatie van Drente (Glaciaal) Formatie

van Urk (Rijn) 410.000

Holsteinien

(warme periode) 11

475.000

Elsterien

(ijstijd) 12

Formatie van Peelo (Glaciaal)

850.000

Cromerien

(warme periode) 13-

22

Formatie van Sterksel

(Rijn)

Formatie van Stamproy (eolisch en lokaal terrestrisch) 2.600.000

Vroeg Vroeg Pre-Cromerien 23-

104

Chrono-, zuurstofisotopen- en lithostratigrafie voor Noordwest-Europa naar De Mulder et al. (2003). Mariene isotoop stadium (MIS) volgens Bassinot et al. (1994). Atmosferische data volgens Berendsen (2008) en Cohen et al. (2009). Archeologische periode-indeling en ouderdom volgens de Rijksdienst voor Cultuurhistorisch Erfgoed (RCE). Vegetatie bewerkt volgens Berendsen (2008). Pollenzones volgens P. Vos & P. Kiden (2005).

(36)

Ouderdom (kal.

jaren BP1)

14C

jaren Chronostratigrafie Pollen

zones Vegetatie Archeologische perioden (kal. jaren v/n. Chr.)

450

1250

Holoceen Laat Subatlanticum (koeler Vochtiger)

Vb2

Loofbos, waarbij eik en els overheersen;

haagbeuk vanaf Vb1 (>1%); vanaf Vb2 veel cultuurplanten

(rogge, boekweit, korenbloem)

nieuwe tijd (1500-heden)

1150 middeleeuwen

(450-1500 n. Chr.) 1500

1950

Vb1

1962

Romeinse tijd (12 v.Chr. – 450 n. Chr.)

2750

2900

Va

ijzertijd (800 – 12 v. Chr.)

3050

bronstijd (2000 – 800 v. Chr.) 3950

5000

Midden

Subboreaal (koeler Droger)

IVb Loofbos.

Eik, els en hazelaar overheersen;

beuk vanaf IVb >1% en grotere invloed

landbouw (granen) 5700

IVa

neolithicum (5300 – 2000 v. Chr.)

7250

8000

Atlanticum (warm

Vochtig) III

Loofbos eik en els overheersen,

relatief veel iep en linde. Het percentage

den neemt af 8700

mesolithicum (8800 – 5300 v. Chr.) 10.250 9000

Vroeg

Boreaal

(warmer) II

Den overheerst, daarnaast hazelaar, eik,

iep, linde, es

10.750

10.150

Preboreaal

(warmer) I Eerst berk en later

overheerst de den 11.650

laat-paleolithicum (35.000 – 8800 v. Chr.) 12.850 10.950

Laat-Pleistoceen Weichselien (ijstijd)

Laat- Weichselien (Laat-Glaciaal)

Late Dryas LW III Parklandschap (subarctisch)

13.900 11.900 Allerød LW II Dennen- en

berkenbossen

14.030 12.100 Vroege Dryas

LW I

Open parklandschap

14.640 12.450

Bølling Open vegetatie met

kruiden (bijvoet) en berkenbomen

35.000 (v. Chr.)

14C-methode loopt tot 43.000 jaar BP

Midden- Weichselien (Pleniglaciaal)

Perioden met een poolwoestijn en perioden met een

toendra 75.000

midden-paleolithicum (300.000 – 35.000 v. Chr.) 117.000

Vroeg- Weichselien (Vroeg-Glaciaal)

Perioden met bos en perioden met een

subarctisch open landschap

130.000

Eemien

(warme periode) Loofbos

300.000 (v. Chr.) Midden- Pleistoceen

Saalien (ijstijd)

Maximale ijsuitbreiding Scandinavische ijskap

tussen 200.000 en

130.000 jaar BP vroeg-paleolithicum (tot 300.000 v. Chr.)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm), aard ondergrens: geleidelijk (0,3-3 cm) Lithologie: zand, matig siltig, lichtgeelgrijs, matig fijn, interpretatie: dekzand

Lithologie: zand, zwak siltig, lichtgeel, matig fijn, interpretatie: dekzand Bodemkundig: C-horizont, enkele Fe-vlekken, interpretatie: verstoord. 110 cm -Mv / 33,00

opgespoten zand oftewel kunstmatig strand (zie figuur 2).H oge dichtheden aan foeragerende vogels worden hier niet verwacht gezien de verstoring vanaf de dijkzone en oostelijke

[r]

[r]

Uit het onderzoek blijkt dat er in het plangebied archeologische resten uit de prehististorie verwacht kunnen worden, maar dat kans klein is dat deze worden aangetroffen.. Er is

Algemeen: aard bovengrens: diffuus (3-10 cm), aard ondergrens: geleidelijk (0,3-3 cm) Lithologie: klei, uiterst siltig, lichtgrijs, enkele zandlagen, matig stevig,

een goed signaal betreffende het commitment van de uitvoeringsinstellingen zijn, wanneer het opdrachtgeverschap voor het programma niet automatisch bij BZK wordt neergelegd,