• No results found

2.1 Regionale archeologische en cultuurlandschappelijke context

Het tracé voor het nieuwe fietspad is gelegen tussen de bebouwde kom van Nieuwerkerk en de Zuiddijk, bij Dreischor. Dit gebied heeft sinds de Laat-Romeinse Tijd een complexe en dynamische geschiedenis gekend. Deze geschiedenis is hoofdzakelijk bepaald door de landschappelijke ontwikkeling in dit gebied. Het noordelijke deel van het tracé is gelegen op de zuidelijke rand van het voormalige eiland Dreischor. Dit eiland was al in de 13de eeuw bedijkt en bestond uit een samenvoeging van drie hoog opgeslibde schorren omgeven door verschillende brede zeegeulen: de Sunnemaire en de Gouwe in het westen en de Grevelingen in het noorden en het oosten. In het zuidwesten van het eiland lag Marelant, centraal de Bellaert en in het oosten Sir Jansland. Gezien de vroege bedijking moet dit gebied hiervoor al een duidelijke bewoning en een economische functie hebben gekend. De schorren en zoutweiden waren zeer geschikt voor het hoeden van schapen, waardoor ook de mogelijkheden van de mens voor vestiging in dit kustgebied toenam. De herders werden de eerste vaste bewoners. In de nog onbedijkte gebieden werden marisci of solitaire schaapsboerderijen opgetrokken. Deze boerderijen lagen wellicht op hoger gelegen terpen. In de 11de eeuw komt dit gebied in bezit van de Graaf van Holland. De systematische belening van deze ‘wilde’

gronden door de graaf zal ook een impuls geweest zijn voor de bedijking van dit gebied. Dit zorgde ook voor een systematische ontginning van deze gronden en een reorganisatie van de landbouw. De ontginning werd in handen gegeven van de ambachtsheren die een jaarlijkse belasting aan de graaf dienden te betalen in ruil voor de opbrengsten binnen hun ambacht. De strijd tegen het water blijft echter een constante bezigheid, zo ook in de omgeving van het plangebied. Bij de stormvloed van 1287 wordt een geul geslagen tussen het kernland van Duiveland en de polder van Dreischor. Hierbij raakte Sir Jansland afgescheiden van Dreischor en ontstond het Dijkwater. Dreischor wordt in 1300 herbedijkt, het gebied bij Sir Jansland in 1305.

Ten zuiden van dit Dijkwater werd, ook al voor 1300, de Polder Vierbannen ingedijkt. Dit is de grootste polder van Duiveland. De zogenaamde ‘Vier Bannen’ waarvan sprake is, duidt op de ambachtsheerlijkheden die binnen deze polder actief waren, met name: Capelle, Nieuwerkerk, Ouwerkerke en Botland. De Polder Vierbannen werd doorsneden door een afgedamde kreek, ‘de Steenen Swaan’ genaamd. Het tracé van het nieuwe fietspad begin in de bedding van deze ondiepe geul en loopt verder noordwaarts in het Botlandambacht tot aan de Noorddijk, de noordgrens van deze polder.

In 1374 werd tussen Dreischor en Schouwen een dam in de Gouwe gelegd, waarna men al vrij snel de Noordgouwepolder ging bedijken. De verzanding van de Sunnemarekreek zorgde er ook voor dat het noordelijke gebied tussen Dreischor en Schouwen kon worden bedijkt en ingepolderd. Het dijkwater vormde nu de enige verbinding tussen het resterende stuk van de Gouwe en de Grevelingen. De herbedijkte Sir Janslandpolder vormt vanaf de 15de eeuw samen met de nieuw ingedijkte Oosterlandpolder een nieuw ambacht aan de oostzijde van het eiland Duiveland.

In 1600 krijgt Zierikzee een nieuw havenkanaal naar de Oosterschelde en omstreeks 1607 worden Schouwen en Duiveland aan elkaar gepolderd. Een stuk van de geul blijft bestaan, het Dijkwater, met daarin de haventjes ‘De Staart’ bij Sir Jansland, de ‘Stevensluis’ aan de sluis bij de geul richting Nieuwerkerk en tot slot het haventje de ‘Beldert’, ten zuiden van Dreischor. Vanaf de 17de eeuw worden ook vrij gedetailleerde kaarten van het gebied uitgegeven. Door de manier van opmeten zijn deze echter niet allen even nauwkeurig. Toch kan aan de hand van deze kaarten een beeld geschetst worden van de bewoningssituatie vanaf deze periode. Omstreeks 1664 wordt door Joan Blaeu een kaart gemaakt van Schouwen en Duiveland.

8 de tekst in Hoofdstuk 2 is integraal overgenomen uit het PvE; zie Wattenberghe, 2014

De omgeving van het plangebied wordt op deze kaart gekenmerkt door de vele terpjes/ werfjes en kasteelbergjes (mottes) die vooral rond het zuidelijke deel van het tracé voorkomen. Dit zijn relicten uit de Late Middeleeuwen.

In de nabije omgeving van het plangebied staan ook enkele hofstedes en huizen weergegeven. In een bocht van een afgedamde geul, waar de ‘Steenen Swaan’ afbuigt naar het westen, wordt ook in het plangebied bebouwing weergegeven. Verder naar het noorden doorsnijdt het tracé ook een polderweg, de Noorddijk en het Dijkwater. Het tracé buigt bij het haventje de ‘Beldert/ Bellaert’ naar het westen en loopt parallel met de Zuiddijk.

De kaart van het oostelijke deel van Schouwen en Duiveland, gemaakt door de gebroeders D. W. C. en A. Hattinga, in 1752 laat een nauwkeuriger beeld van de omgeving zien, hoewel hier niet alle typische details, bijvoorbeeld de kasteelbergjes, staan weergegeven. Wel is de verdere inpoldering van de schorren bij het Dijkwater te zien. Op de kaart van de Hattinga’s is te zien dat er een weg loopt tussen de Noorddijk en Nieuwerkerk. De huidige Stolpweg volgt min of meer dit tracé, maar snijdt op verschillende plaatsen toch deze oudere weg. Langs het tracé van de oude weg worden op deze kaart twee boerderijen/ hofstedes weergegeven. Deze twee boerderijen/ hofstedes liggen dus ook in of vlakbij het nieuwe tracé.

In de eerste helft van de 19de eeuw worden, op last van het nieuwe Hollandse bestuur, ook de eerste echt nauwkeurige kaarten gemaakt. Dit zijn de Kadastrale Minuutplannen uit de periode tussen 1815 en 1832. Deze kaarten hadden tot doel grondbelasting te kunnen heffen op grondbezit en gebouwen.

Het zijn ook de eerste kaarten die nauwkeurig zijn tot op perceelsniveau. Op één van deze kaarten is te zien dat er binnen het nieuwe tracé, naast de oude weg ook drie erven worden aangesneden. Twee erven bevinden zich centraal in het plangebied, bij de bocht van de ‘Steenen Swaan’. Het derde erf bevindt zich direct ten noorden van de Zuiddijk, in het noordelijke deel van het tracé. Op de Oorspronkelijk Aanwijzende Tafel (OAT) staan de percelen binnen het plangebied aangeduid als bouwland, weg, erf of water.

De Topografische Militaire Kaarten uit de vroege 20ste eeuw toont min of meer hetzelfde beeld. In het zuidelijke deel van het plangebied is een nieuwe boerderij afgebeeld. Op deze kaart is ook te zien dat de ‘Steenen Swaan’ (gedeeltelijk) is ingepolderd en ook de schorren voor de Zuiddijk zijn dan bedijkt.

Door deze nieuwe afdamming loopt het Dijkwater enkel maar tot het haventje bij de Belder.

De Topografische Kaart uit 1950 laat geen noemenswaardige wijzigingen zien op dit beeld. Tijdens de februaristormen van 1953 overstroomt de omgeving van het plangebied met catastrofale gevolgen. Na 1953 wordt dan ook het gebied volledig heringericht en herkaveld. In deze herinrichtingsfase werden ook verschillende kasteelbergjes in de buurt van het plangebied afgegraven en genivelleerd. Dit beeld is te zien op de Topografische Kaart uit 1960. Op deze kaart is te zien dat het Dijkwater volledig wordt afgesloten van de Grevelingen en nu enkel maar bewaard is als watergang en natuurgebied. De laatste schorren worden ingepolderd en de Stolpweg bij het plangebied wordt rechtgetrokken. De oude boerderijen verdwijnen grotendeels en worden vervangen door nieuwe boerderijen aan de westzijde van de Stolpweg. Enkel de oude boerderijen die op een verhoogde terp lagen, bleven in de regel behouden. Op latere Topografische Kaarten (1972, 1983 en 1993) verandert weinig, behoudens het bouwen van twee nieuwe boerderijen aan de oostzijde van de Stolpweg. Deze situatie is tot op heden ongewijzigd gebleven.

2.2 Aard en ouderdom van de vindplaats(en)

Op basis van de resultaten van het vooronderzoek kan het volgende worden verwacht:

- Archeologische waarden uit de IJzertijd en de Romeinse Tijd kunnen worden verwacht in de top van het Hollandveen;

- Archeologische resten uit de Vroege Middeleeuwen kunnen worden aangetroffen in de Afzettingen van Duinkerke en in eventueel aanwezige cultuurlagen;

- In de top van de Afzettingen van Duinkerke kunnen vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd worden aangetroffen.

Vooralsnog werden binnen het huidige onderzoeksgebied geen vindplaatsen aangetroffen (in de landelijke database Archis2 zijn geen waarnemingen of monumenten bekend in of in de directe omgeving van het onderzoeksgebied). Op basis van het vooronderzoek kan gesteld worden dat binnen het onderzoeksgebied een middelhoge verwachting van toepassing is op het aantreffen van vindplaatsen uit de Late IJzertijd en Romeinse Tijd. Het in deze zone aangetroffen intacte veenkussen vertoont een veraarde, goed ontwaterde top. Archeologische indicatoren uit de Late IJzertijd of Romeinse Tijd werden in en/ of op de top van het Hollandveen niet aangetroffen tijdens het booronderzoek. Op het maaiveld werd mogelijk één aardewerkfragment uit de Romeinse Tijd aangetroffen.

De verwachting op de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen uit de Vroege en Late Middeleeuwen is hoog. Tijdens het eerder uitgevoerde IVO-Overig werd een concentratie van aardewerk aangetroffen in het onderzoeksgebied (tussen Boringnr. 19 en 24). Het betreft keramisch materiaal uit de Karolingische Tijd (8ste - 10de eeuw) en uit de Late Middeleeuwen (13de eeuw).

Daarnaast is het onderzoeksgebied gelegen in een zone dat wordt aangeduid als middelland kreekrug.9 Op de randen van deze kreekruggen zijn in de buurt van de onderzoekslocatie al enkele terpjes/

werfjes en kasteelbergjes vastgesteld.

2.3 Begrenzing en oppervlakte van de vindplaats(en)

De begrenzing en oppervlakte van eventueel aanwezige vindplaatsen is niet bekend. De Archeologische Begeleiding zal hieromtrent mogelijk meer inzicht geven.

2.4 Structuren en sporen

De Archeologische Begeleiding zal hieromtrent meer inzicht dienen te geven.

In de top van de Afzettingen van Calais of in de onderzijde van het Hollandveen kunnen respectievelijk vindplaatsen uit het Laat-Neolithicum of de Bronstijd worden aangetroffen. Op de top van het veraarde intacte veen bestaat een verhoogde kans op het aantreffen van vindplaatsen uit de Late IJzertijd en/ of Romeinse Tijd. Mogelijk aan te treffen vindplaatsen kunnen bestaan uit huisplaatsen, erven of ambachtelijke activiteiten. Vindplaatsen (huisplaatsen) uit deze perioden kenmerken zich door grondsporen (paalsporen, afvalkuilen, greppels) en houten paaltjes in het Hollandveen. Bovendien moet rekening gehouden worden met de mogelijke aanwezigheid van Romeinse veenontginningskuilen (moernering).

In en/ of op de Afzettingen van Duinkerke bestaat een hoge kans op het aantreffen van bewoningssporen (paalkuilen, afvalkuilen, greppels, funderingen, enz.) uit de Vroege tot en met Late Middeleeuwen. Hier kunnen (on)verhoogde huisplaatsen/ terpjes/ werfjes en kasteelbergjes maar ook moerneringskuilen worden aangetroffen.

9 Kuipers, 1960.

2.5 Anorganische artefacten

Er bestaat een gerede kans op het aantreffen van anorganische artefacten zoals vuursteen, aardewerk, metaal, glas en bouwmateriaal (baksteen en natuursteen). Vermoedelijk zullen dergelijke vondsten reeds in de bouwvoor aanwezig zijn. Indien cultuurlagen of vindplaatsen met ingegraven sporen worden aangetroffen, wordt de kans groot geacht dat dergelijk vondstmateriaal wordt aangetroffen.

2.6 Organische artefacten

Afhankelijk van de textuur van de ondergrond bestaat er een kans op het aantreffen van organisch materiaal. Het huidige onderzoek zal echter duidelijkheid moeten verschaffen over de bewaringsomstandigheden. In zuurstofarme (kleiige) lagen kunnen organische artefacten verwacht worden. In het onderzoeksgebied worden dergelijke resten voornamelijk verwacht in de vulling van diepere sporen beneden de grondwatertafel, of in sporen met verbrand materiaal. In gesloten contexten, bijvoorbeeld waterputten, kan goed bewaard organisch materiaal worden aangetroffen beneden de grondwatertafel. Voorbeelden van organische artefacten kunnen zijn: hout (gebruiksvoorwerpen, tonnen, constructiehout, enz.), leer (schoenen, snijafval, riemen, mutsen, enz.), textiel (kledijresten, touw, enz.), bewerkt dierlijk bot/ hoorn (mesheft, dobbelsteen, enz.).

2.7 Archeozoölogische en botanische resten

Houtskool, etensresten, schelpresten, (verkoolde) zaden, klein botmateriaal, entomologische resten (insecten, mijten), pollen, visresten en paleobotanische resten kunnen worden aangetroffen in gesloten zuurstofarme contexten zoals bijvoorbeeld waterputten en -kuilen. Verkoolde botanische en archeozoölogische resten kunnen aangetroffen worden in haarden, stookplaatsen en afvalkuilen.

2.8 Archeologische stratigrafie en diepte van vondstlagen

Op basis van het booronderzoek kan worden gesteld dat binnen het onderzoeksgebied:

- de top van de Afzettingen van Calais kan worden aangetroffen tussen 0.75 en 1.00 meter beneden het maaiveld (tussen 1.43 en 1.93 meter -NAP);

- de top van het Hollandveen kan worden aangetroffen tussen 0.5 en 0.8 meter beneden het maaiveld (tussen 1.21 en 1.67 meter -NAP);

- de (ongeroerde) top van de Afzettingen van Duinkerke kan worden aangetroffen direct beneden de bouwvoor (0.35 à 0.40 meter dik). In de bouwvoor kunnen reeds archeologische indicatoren aanwezig zijn.

2.9 Gaafheid en conservering

Er werden tijdens het eerder uitgevoerde IVO-Overig geen aanwijzingen voor significante (sub-)recente verstoringen aangetroffen. De bovenzijde van eventueel aanwezige vindplaatsen in de top van de Afzettingen van Duinkerke zullen deels zijn aangetast door landbouwactiviteiten (bijvoorbeeld diepploegen) en in de bouwvoor zijn opgenomen.