• No results found

Archeologische Begeleiding Aanleg Fietspad Stolpweg, Nieuwerkerk, Gemeente Schouwen-Duiveland. A. C. Mientjes

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Archeologische Begeleiding Aanleg Fietspad Stolpweg, Nieuwerkerk, Gemeente Schouwen-Duiveland. A. C. Mientjes"

Copied!
61
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Archeologische Begeleiding

‘Aanleg Fietspad Stolpweg’, Nieuwerkerk, Gemeente Schouwen-Duiveland

A. C. Mientjes

(2)
(3)

Archeologische Begeleiding

‘Aanleg Fietspad Stolpweg’, Nieuwerkerk, Gemeente Schouwen-Duiveland

A. C. Mientjes

(4)

Archeologische Begeleiding ‘Aanleg Fietspad Stolpweg’, Nieuwerkerk, Gemeente Schouwen-Duiveland A. C. Mientjes

SOB Research,

Instituut voor Archeologisch en Aardkundig Onderzoek

© SOB Research Heinenoord, januari 2015

(5)

Archeologische Begeleiding ‘Aanleg Fietspad Stolpweg’, Nieuwerkerk, Gemeente Schouwen-Duiveland

Inhoud

1. Inleiding 3

1.1 Planontwikkeling 3

1.2 Archeologisch onderzoek 3

1.3 Opdrachtverlening 5

1.3 Doel van het onderzoek 6

1.4 Fasering 7

1.5 Onderzoeksteam 7

2. Archeologische verwachting 9

2.1 Regionale archeologische en cultuurlandschappelijke context 9 2.2 Aard en ouderdom van de vindplaats(en) 10

2.3 Begrenzing en oppervlakte van de vindplaats(en) 11

2.4 Structuren en sporen 11

2.5 Anorganische artefacten 12

2.6 Organische artefacten 12

2.7 Archeozoölogische en botanische resten 12

2.8 Archeologische stratigrafie en diepte van de vondstlagen 12

2.9 Gaafheid en conservering 12

3. Onderzoekssysteem: gehanteerde methoden en technieken 13

3.1 Inleiding 13

3.2 Uitvoering AB 13

3.3 Uitwerking en rapportage 14

4. Resultaten AB 15

4.1 Inleiding 15

4.2 Bodemopbouw 15

4.3 Archeologische sporen 21

4.4 Vondstmateriaal 27

4.5 Beantwoording onderzoeksvragen PvE 27

4.6 Waardering 30

5. Samenvatting, conclusies en aanbevelingen 33

5.1 Samenvatting en conclusies 33

5.2 Aanbevelingen 34

Literatuur 35

Verklarende woordenlijst 37

Bijlage 1: Administratieve gegevens 39

Bijlage 2: Archeologische en geologische tijdschaal 41

Bijlage 3: Overzicht voor het Holocene gebied van de gebruikelijke, klassieke lithostratigrafische indeling en de vertaling naar de lithostratigrafie van De Mulder et al., 2003 43

(6)

Bijlage 4: Overzicht Profielkolommen 45

Bijlage 5: Fotolijst 47

Bijlage 6: Tekeningenlijst 49

Bijlage 7: Vondstenlijst 51

Bijlage 8: Vondstmateriaal 53

Bijlage 9: Sporenlijst 55

Bijlage 10: SOB Research: Gegevens 57

(7)

1. Inleiding

1.1 Planontwikkeling

Het archeologisch onderzoek is uitgevoerd in het kader van de vergunningverlening voor de aanleg van een nieuw fietspad en een nieuwe bermsloot langs de Stolpweg te Nieuwerkerk (Gemeente Schouwen-Duiveland). Het volledige tracé van het nieuwe fietspad met bermsloten bedraagt circa 4 kilometer, en ligt tussen Dreischor en Nieuwerkerk, direct langs de huidige Stolpweg. Het archeologisch onderzoek betrof een deel van de nieuw aan te leggen bermsloot, over een lengte van circa 400 meter. Dit beperkte tracé van circa 400 meter is afgebakend op basis van het eerder uitgevoerde booronderzoek (IVO-Overig), waarbij deze zone is aangemerkt als een zone met een hoge archeologische verwachting.1 De nieuwe bermsloot heeft een breedte van circa 6 - 7 meter ter hoogte van het maaiveld en is ontgraven met taluds met een hellingshoek van 1: 2, tot een diepte van circa 1.5 meter beneden het maaiveld (circa 2.10 - 2.18 meter -NAP). De oppervlakte van het onderzoeksgebied bedroeg circa 0.28 hectare.

Afbeelding 1. De ligging van het plangebied (rode stip) in Nederland.

1.2 Archeologisch onderzoek

Op basis van het door Artefact in 2013 uitgevoerde Archeologisch Bureauonderzoek en IVO-Overig2 was geconcludeerd dat er ter plaatse van een deel van het plangebied sprake was van een hoge verwachting voor wat betreft de aanwezigheid van archeologische resten uit met name de Vroege en Late Middeleeuwen en is geadviseerd om de civieltechnische graafwerkzaamheden daar onder Archeologische Begelkeiding te doen uitvoeren. Dit betrof de zone tussen Boring nr. 15 en 25 (Afbeelding 5). Ten eerste was ter plaatse van deze zone bij het booronderzoek een intact bodemprofiel aangetroffen, met Afzettingen van Duinkerke, op Hollandveen, op Afzettingen van Calais.3 Bij de aanleg van de bermsloot zouden deze intacte afzettingen worden verstoord. Een tweede argument voor het voorgestelde vervolgonderzoek was de aanwezigheid van een concentratie van oppervlaktevondsten (aardewerkfragmenten) uit de Vroege Middeleeuwen (Karolingische Tijd; 8ste - 10de eeuw) en de Late Middeleeuwen (13de eeuw) tussen Boring nr. 19 en 24.

1 D’Hondt, 2013.

2 D’Hondt, 2013.

3 Alleen ter plaatse van Boring nr. 23 en 24 was het Hollandveen grotendeels vergraven als gevolg van moernering.

(8)

Het derde argument was dat de afgebakende zone ligt in een gebied dat op de bodemkaart wordt weergegeven als middelland kreekrug, of te wel jonge kreekruggen.4 Op de randen van deze kreekruggen zijn in de omgeving van de onderzoekslocatie al enkele terpjes/ werfjes en kasteelbergjes aangetroffen, waardoor er ook ter plaatse van het onderzoeksgebied een reëele kans bestond voor wat betreft de aanwezigheid van dergelijke archeologische sporen uit de Middeleeuwen.

Op basis van het voornoemde advies heeft de Gemeente Schouwen-Duiveland besloten dat binnen de zone tussen tussen Boring nr. 15 en 25 de graafwerkzaamheden in het kader van de aanleg van de nieuwe bermsloot onder Archeologische Begeleiding, Protocol IVO-P, dienden te worden uitgevoerd.

Deze zone, met een lengte van circa 400 meter en een breedte van 6 - 7 meter, is in het rapport verder aangeduid als 'het onderzoeksgebied'.

In opdracht van Waterschap Scheldestromen is door Artefact een Programma van Eisen (PvE) voor de Archeologische Begeleidng opgesteld, dat vervolgens door de Gemeente Schouwen-Duiveland is vastgesteld.5

Afbeelding 2. De ligging van het plangebied (rode stip) in de Provincie Zeeland.

(9)

Afbeelding 3. De ligging van het plangebied (rood en blauw gemarkeerd), geprojecteerd op een uitsnede van de Topografische Kaart. Het onderzoeksgebied is blauw gemarkeerd. Bron: Topografische Dienst, Emmen [2014]. Schaal 1:

25.000.

1.3 Opdrachtverlening

Op basis van het door SOB Research opgestelde Plan van Aanpak (d.d. 4 juli 2014) heeft Waterschap Scheldestromen op 21 juli 2014 aan SOB Research opdracht verleend om het archeologisch onderzoek uit te voeren.

(10)

1.4 Doel van het onderzoek 1.4.1 Algemeen

Het doel van de Archeologische Begeleiding, Protocol IVO-P, was het aanvullen en toetsen van de archeologische verwachting, zoals opgesteld op basis van het eerder uitgevoerde Archeologisch Bureauonderzoek en IVO-Overig.6 Tijdens het onderzoek moest worden nagegaan of er in het onderzoeksgebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig waren. Indien dat het geval zou zijn moest onder meer de aard, de ouderdom, de globale omvang, de diepteligging, de gaafheid en de conservering van deze archeologische vindplaatsen worden vastgesteld, voor zover aanwezig binnen het te verstoren deel van het onderzoeksgebied. Deze waardering en het daarop gebaseerde selectieadvies moesten voldoende basis bieden voor een daarop gebaseerd selectiebesluit.

Wanneer er behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zouden worden aangetroffen dan moest door de bevoegde overheid (de Gemeente Schouwen-Duiveland) worden bepaald of behoud in situ mogelijk en zinvol zou zijn. Indien behoudenswaardige archeologische resten niet in situ zouden kunnen worden behouden, dan moesten deze resten worden gedocumenteerd en ex situ worden veiliggesteld door middel van een Archeologische Begeleiding, conform protocol Opgraven.

1.4.2 Onderzoeksvragen

Wanneer er ter plaatse van het ondezoeksgebied archeologische resten zouden worden aangetroffen dan moesten de volgende onderzoeksvragen7, voor zover mogelijk, worden beantwoord:

1. Zijn binnen het onderzoeksgebied archeologische sporen aanwezig? Zo ja, bespreek de horizontale, c.q. verticale spreiding van de aanwezige archeologische sporen.

2. Wat is de aard van de aangetroffen sporen/ structuren? Bespreek de datering en fasering van de aangetroffen sporen/ structuren.

3. Werden vindplaatsen uit de Late IJzertijd en Romeinse Tijd aangetroffen? Bespreek.

4. Werden bewoningssporen, cultuurlagen of vondsten uit de Vroege Middeleeuwen aangetroffen?

Bespreek.

5. Werden sporen van landinrichting en/ of landgebruik of bewoning uit de Late Middeleeuwen aangetroffen? Bespreek en illustreer.

6. Bespreek de geologische opbouw en/ of archeologische stratigrafie binnen het onderzoeksgebied en koppel de aangetroffen structuren hieraan. Illustreer middels profieltekening en/ of -foto.

7. Bespreek de aangetroffen structuren in relatie tot de bekende historische informatie en oud kaartmateriaal.

8. Koppel de onderzoeksresultaten terug naar het vooronderzoek en het opgestelde archeologische verwachtingsmodel.

9. Bespreek de gaafheid van de vindplaats en de conserveringstoestand van metaal, organisch en ecologisch materiaal. Is de stratigrafie binnen het onderzoeksgebied intact of zijn (grote) verstoringen aanwezig.

10. Zijn er binnen het onderzoeksgebied behoudenswaardige vindplaatsen aanwezig? Bespreek de waardering conform KNA.

11. Welke archeologische sporen en structuren werden in situ bewaard en vanaf welke diepte?

12. Kunnen op basis van het huidige onderzoek aanbevelingen worden gedaan voor toekomstige ontwikkelingen in de omgeving van het onderzoeksgebied?

(11)

1.5 Fasering

Na de opdrachtverlening is in een eerste fase gewerkt aan de voorbereiding en planning van het onderzoek. De uitvoering van het veldwerk vond plaats op 30 september en 1, 2 en 3 oktober 2014. De verkregen gegevens, de daaraan verbonden conclusies, alsook de op basis hiervan tot stand gekomen adviezen zijn uitgewerkt in het nu voorliggende rapport.

1.6 Onderzoeksteam

Het onderzoek werd uitgevoerd door:

A. C. Mientjes voorbereiding, veldonderzoek, gegevensverwerking en rapportage J. E. van den Bosch eindredactie

Afbeelding 4. De ligging van het onderzoeksgebied (blauw gemarkeerd, met de coördinaten van de zuidelijke en de noordelijke begrenzing), geprojecteerd op een uitsnede van de GBKN. Bron: D’Hondt, 2013. Schaal 1: 5.000.

(12)
(13)

2. Archeologische verwachting

8

2.1 Regionale archeologische en cultuurlandschappelijke context

Het tracé voor het nieuwe fietspad is gelegen tussen de bebouwde kom van Nieuwerkerk en de Zuiddijk, bij Dreischor. Dit gebied heeft sinds de Laat-Romeinse Tijd een complexe en dynamische geschiedenis gekend. Deze geschiedenis is hoofdzakelijk bepaald door de landschappelijke ontwikkeling in dit gebied. Het noordelijke deel van het tracé is gelegen op de zuidelijke rand van het voormalige eiland Dreischor. Dit eiland was al in de 13de eeuw bedijkt en bestond uit een samenvoeging van drie hoog opgeslibde schorren omgeven door verschillende brede zeegeulen: de Sunnemaire en de Gouwe in het westen en de Grevelingen in het noorden en het oosten. In het zuidwesten van het eiland lag Marelant, centraal de Bellaert en in het oosten Sir Jansland. Gezien de vroege bedijking moet dit gebied hiervoor al een duidelijke bewoning en een economische functie hebben gekend. De schorren en zoutweiden waren zeer geschikt voor het hoeden van schapen, waardoor ook de mogelijkheden van de mens voor vestiging in dit kustgebied toenam. De herders werden de eerste vaste bewoners. In de nog onbedijkte gebieden werden marisci of solitaire schaapsboerderijen opgetrokken. Deze boerderijen lagen wellicht op hoger gelegen terpen. In de 11de eeuw komt dit gebied in bezit van de Graaf van Holland. De systematische belening van deze ‘wilde’

gronden door de graaf zal ook een impuls geweest zijn voor de bedijking van dit gebied. Dit zorgde ook voor een systematische ontginning van deze gronden en een reorganisatie van de landbouw. De ontginning werd in handen gegeven van de ambachtsheren die een jaarlijkse belasting aan de graaf dienden te betalen in ruil voor de opbrengsten binnen hun ambacht. De strijd tegen het water blijft echter een constante bezigheid, zo ook in de omgeving van het plangebied. Bij de stormvloed van 1287 wordt een geul geslagen tussen het kernland van Duiveland en de polder van Dreischor. Hierbij raakte Sir Jansland afgescheiden van Dreischor en ontstond het Dijkwater. Dreischor wordt in 1300 herbedijkt, het gebied bij Sir Jansland in 1305.

Ten zuiden van dit Dijkwater werd, ook al voor 1300, de Polder Vierbannen ingedijkt. Dit is de grootste polder van Duiveland. De zogenaamde ‘Vier Bannen’ waarvan sprake is, duidt op de ambachtsheerlijkheden die binnen deze polder actief waren, met name: Capelle, Nieuwerkerk, Ouwerkerke en Botland. De Polder Vierbannen werd doorsneden door een afgedamde kreek, ‘de Steenen Swaan’ genaamd. Het tracé van het nieuwe fietspad begin in de bedding van deze ondiepe geul en loopt verder noordwaarts in het Botlandambacht tot aan de Noorddijk, de noordgrens van deze polder.

In 1374 werd tussen Dreischor en Schouwen een dam in de Gouwe gelegd, waarna men al vrij snel de Noordgouwepolder ging bedijken. De verzanding van de Sunnemarekreek zorgde er ook voor dat het noordelijke gebied tussen Dreischor en Schouwen kon worden bedijkt en ingepolderd. Het dijkwater vormde nu de enige verbinding tussen het resterende stuk van de Gouwe en de Grevelingen. De herbedijkte Sir Janslandpolder vormt vanaf de 15de eeuw samen met de nieuw ingedijkte Oosterlandpolder een nieuw ambacht aan de oostzijde van het eiland Duiveland.

In 1600 krijgt Zierikzee een nieuw havenkanaal naar de Oosterschelde en omstreeks 1607 worden Schouwen en Duiveland aan elkaar gepolderd. Een stuk van de geul blijft bestaan, het Dijkwater, met daarin de haventjes ‘De Staart’ bij Sir Jansland, de ‘Stevensluis’ aan de sluis bij de geul richting Nieuwerkerk en tot slot het haventje de ‘Beldert’, ten zuiden van Dreischor. Vanaf de 17de eeuw worden ook vrij gedetailleerde kaarten van het gebied uitgegeven. Door de manier van opmeten zijn deze echter niet allen even nauwkeurig. Toch kan aan de hand van deze kaarten een beeld geschetst worden van de bewoningssituatie vanaf deze periode. Omstreeks 1664 wordt door Joan Blaeu een kaart gemaakt van Schouwen en Duiveland.

8 de tekst in Hoofdstuk 2 is integraal overgenomen uit het PvE; zie Wattenberghe, 2014

(14)

De omgeving van het plangebied wordt op deze kaart gekenmerkt door de vele terpjes/ werfjes en kasteelbergjes (mottes) die vooral rond het zuidelijke deel van het tracé voorkomen. Dit zijn relicten uit de Late Middeleeuwen.

In de nabije omgeving van het plangebied staan ook enkele hofstedes en huizen weergegeven. In een bocht van een afgedamde geul, waar de ‘Steenen Swaan’ afbuigt naar het westen, wordt ook in het plangebied bebouwing weergegeven. Verder naar het noorden doorsnijdt het tracé ook een polderweg, de Noorddijk en het Dijkwater. Het tracé buigt bij het haventje de ‘Beldert/ Bellaert’ naar het westen en loopt parallel met de Zuiddijk.

De kaart van het oostelijke deel van Schouwen en Duiveland, gemaakt door de gebroeders D. W. C. en A. Hattinga, in 1752 laat een nauwkeuriger beeld van de omgeving zien, hoewel hier niet alle typische details, bijvoorbeeld de kasteelbergjes, staan weergegeven. Wel is de verdere inpoldering van de schorren bij het Dijkwater te zien. Op de kaart van de Hattinga’s is te zien dat er een weg loopt tussen de Noorddijk en Nieuwerkerk. De huidige Stolpweg volgt min of meer dit tracé, maar snijdt op verschillende plaatsen toch deze oudere weg. Langs het tracé van de oude weg worden op deze kaart twee boerderijen/ hofstedes weergegeven. Deze twee boerderijen/ hofstedes liggen dus ook in of vlakbij het nieuwe tracé.

In de eerste helft van de 19de eeuw worden, op last van het nieuwe Hollandse bestuur, ook de eerste echt nauwkeurige kaarten gemaakt. Dit zijn de Kadastrale Minuutplannen uit de periode tussen 1815 en 1832. Deze kaarten hadden tot doel grondbelasting te kunnen heffen op grondbezit en gebouwen.

Het zijn ook de eerste kaarten die nauwkeurig zijn tot op perceelsniveau. Op één van deze kaarten is te zien dat er binnen het nieuwe tracé, naast de oude weg ook drie erven worden aangesneden. Twee erven bevinden zich centraal in het plangebied, bij de bocht van de ‘Steenen Swaan’. Het derde erf bevindt zich direct ten noorden van de Zuiddijk, in het noordelijke deel van het tracé. Op de Oorspronkelijk Aanwijzende Tafel (OAT) staan de percelen binnen het plangebied aangeduid als bouwland, weg, erf of water.

De Topografische Militaire Kaarten uit de vroege 20ste eeuw toont min of meer hetzelfde beeld. In het zuidelijke deel van het plangebied is een nieuwe boerderij afgebeeld. Op deze kaart is ook te zien dat de ‘Steenen Swaan’ (gedeeltelijk) is ingepolderd en ook de schorren voor de Zuiddijk zijn dan bedijkt.

Door deze nieuwe afdamming loopt het Dijkwater enkel maar tot het haventje bij de Belder.

De Topografische Kaart uit 1950 laat geen noemenswaardige wijzigingen zien op dit beeld. Tijdens de februaristormen van 1953 overstroomt de omgeving van het plangebied met catastrofale gevolgen. Na 1953 wordt dan ook het gebied volledig heringericht en herkaveld. In deze herinrichtingsfase werden ook verschillende kasteelbergjes in de buurt van het plangebied afgegraven en genivelleerd. Dit beeld is te zien op de Topografische Kaart uit 1960. Op deze kaart is te zien dat het Dijkwater volledig wordt afgesloten van de Grevelingen en nu enkel maar bewaard is als watergang en natuurgebied. De laatste schorren worden ingepolderd en de Stolpweg bij het plangebied wordt rechtgetrokken. De oude boerderijen verdwijnen grotendeels en worden vervangen door nieuwe boerderijen aan de westzijde van de Stolpweg. Enkel de oude boerderijen die op een verhoogde terp lagen, bleven in de regel behouden. Op latere Topografische Kaarten (1972, 1983 en 1993) verandert weinig, behoudens het bouwen van twee nieuwe boerderijen aan de oostzijde van de Stolpweg. Deze situatie is tot op heden ongewijzigd gebleven.

2.2 Aard en ouderdom van de vindplaats(en)

Op basis van de resultaten van het vooronderzoek kan het volgende worden verwacht:

(15)

- Archeologische waarden uit de IJzertijd en de Romeinse Tijd kunnen worden verwacht in de top van het Hollandveen;

- Archeologische resten uit de Vroege Middeleeuwen kunnen worden aangetroffen in de Afzettingen van Duinkerke en in eventueel aanwezige cultuurlagen;

- In de top van de Afzettingen van Duinkerke kunnen vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd worden aangetroffen.

Vooralsnog werden binnen het huidige onderzoeksgebied geen vindplaatsen aangetroffen (in de landelijke database Archis2 zijn geen waarnemingen of monumenten bekend in of in de directe omgeving van het onderzoeksgebied). Op basis van het vooronderzoek kan gesteld worden dat binnen het onderzoeksgebied een middelhoge verwachting van toepassing is op het aantreffen van vindplaatsen uit de Late IJzertijd en Romeinse Tijd. Het in deze zone aangetroffen intacte veenkussen vertoont een veraarde, goed ontwaterde top. Archeologische indicatoren uit de Late IJzertijd of Romeinse Tijd werden in en/ of op de top van het Hollandveen niet aangetroffen tijdens het booronderzoek. Op het maaiveld werd mogelijk één aardewerkfragment uit de Romeinse Tijd aangetroffen.

De verwachting op de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen uit de Vroege en Late Middeleeuwen is hoog. Tijdens het eerder uitgevoerde IVO-Overig werd een concentratie van aardewerk aangetroffen in het onderzoeksgebied (tussen Boringnr. 19 en 24). Het betreft keramisch materiaal uit de Karolingische Tijd (8ste - 10de eeuw) en uit de Late Middeleeuwen (13de eeuw).

Daarnaast is het onderzoeksgebied gelegen in een zone dat wordt aangeduid als middelland kreekrug.9 Op de randen van deze kreekruggen zijn in de buurt van de onderzoekslocatie al enkele terpjes/

werfjes en kasteelbergjes vastgesteld.

2.3 Begrenzing en oppervlakte van de vindplaats(en)

De begrenzing en oppervlakte van eventueel aanwezige vindplaatsen is niet bekend. De Archeologische Begeleiding zal hieromtrent mogelijk meer inzicht geven.

2.4 Structuren en sporen

De Archeologische Begeleiding zal hieromtrent meer inzicht dienen te geven.

In de top van de Afzettingen van Calais of in de onderzijde van het Hollandveen kunnen respectievelijk vindplaatsen uit het Laat-Neolithicum of de Bronstijd worden aangetroffen. Op de top van het veraarde intacte veen bestaat een verhoogde kans op het aantreffen van vindplaatsen uit de Late IJzertijd en/ of Romeinse Tijd. Mogelijk aan te treffen vindplaatsen kunnen bestaan uit huisplaatsen, erven of ambachtelijke activiteiten. Vindplaatsen (huisplaatsen) uit deze perioden kenmerken zich door grondsporen (paalsporen, afvalkuilen, greppels) en houten paaltjes in het Hollandveen. Bovendien moet rekening gehouden worden met de mogelijke aanwezigheid van Romeinse veenontginningskuilen (moernering).

In en/ of op de Afzettingen van Duinkerke bestaat een hoge kans op het aantreffen van bewoningssporen (paalkuilen, afvalkuilen, greppels, funderingen, enz.) uit de Vroege tot en met Late Middeleeuwen. Hier kunnen (on)verhoogde huisplaatsen/ terpjes/ werfjes en kasteelbergjes maar ook moerneringskuilen worden aangetroffen.

9 Kuipers, 1960.

(16)

2.5 Anorganische artefacten

Er bestaat een gerede kans op het aantreffen van anorganische artefacten zoals vuursteen, aardewerk, metaal, glas en bouwmateriaal (baksteen en natuursteen). Vermoedelijk zullen dergelijke vondsten reeds in de bouwvoor aanwezig zijn. Indien cultuurlagen of vindplaatsen met ingegraven sporen worden aangetroffen, wordt de kans groot geacht dat dergelijk vondstmateriaal wordt aangetroffen.

2.6 Organische artefacten

Afhankelijk van de textuur van de ondergrond bestaat er een kans op het aantreffen van organisch materiaal. Het huidige onderzoek zal echter duidelijkheid moeten verschaffen over de bewaringsomstandigheden. In zuurstofarme (kleiige) lagen kunnen organische artefacten verwacht worden. In het onderzoeksgebied worden dergelijke resten voornamelijk verwacht in de vulling van diepere sporen beneden de grondwatertafel, of in sporen met verbrand materiaal. In gesloten contexten, bijvoorbeeld waterputten, kan goed bewaard organisch materiaal worden aangetroffen beneden de grondwatertafel. Voorbeelden van organische artefacten kunnen zijn: hout (gebruiksvoorwerpen, tonnen, constructiehout, enz.), leer (schoenen, snijafval, riemen, mutsen, enz.), textiel (kledijresten, touw, enz.), bewerkt dierlijk bot/ hoorn (mesheft, dobbelsteen, enz.).

2.7 Archeozoölogische en botanische resten

Houtskool, etensresten, schelpresten, (verkoolde) zaden, klein botmateriaal, entomologische resten (insecten, mijten), pollen, visresten en paleobotanische resten kunnen worden aangetroffen in gesloten zuurstofarme contexten zoals bijvoorbeeld waterputten en -kuilen. Verkoolde botanische en archeozoölogische resten kunnen aangetroffen worden in haarden, stookplaatsen en afvalkuilen.

2.8 Archeologische stratigrafie en diepte van vondstlagen

Op basis van het booronderzoek kan worden gesteld dat binnen het onderzoeksgebied:

- de top van de Afzettingen van Calais kan worden aangetroffen tussen 0.75 en 1.00 meter beneden het maaiveld (tussen 1.43 en 1.93 meter -NAP);

- de top van het Hollandveen kan worden aangetroffen tussen 0.5 en 0.8 meter beneden het maaiveld (tussen 1.21 en 1.67 meter -NAP);

- de (ongeroerde) top van de Afzettingen van Duinkerke kan worden aangetroffen direct beneden de bouwvoor (0.35 à 0.40 meter dik). In de bouwvoor kunnen reeds archeologische indicatoren aanwezig zijn.

2.9 Gaafheid en conservering

Er werden tijdens het eerder uitgevoerde IVO-Overig geen aanwijzingen voor significante (sub- )recente verstoringen aangetroffen. De bovenzijde van eventueel aanwezige vindplaatsen in de top van de Afzettingen van Duinkerke zullen deels zijn aangetast door landbouwactiviteiten (bijvoorbeeld diepploegen) en in de bouwvoor zijn opgenomen.

(17)

3. Onderzoekssysteem: gehanteerde methoden en technieken

3.1 Inleiding

Ter voorbereiding van de uitvoering van het veldonderzoek is grondig kennis genomen van het ten behoeve van de Archeologische Begeleiding opgestelde PvE10 en van het rapport van het Archeologisch Bureauonderzoek en IVO-Overig.11

3.2 Uitvoering AB

De Archeologische Begeleiding diende te worden uitgevoerd in overeenstemming met het Protocol IVO van de KNA 3.3 en met het PvE. Daarnaast dienden ook de in de KNA Leidraad Veldhandleiding Archeologie en de in de KNA Leidraad Eerste hulp bij Kwetsbaar Vondstmateriaal opgenomen uitgangspunten en richtlijnen te worden gevolgd.

Voorafgaand aan de uitvoering van het onderzoek heeft een startoverleg plaatsgevonden met de uitvoerder van het civieltechnisch graafwerkzaamheden (d.d. 11 september 2014). Hierbij zijn afspraken gemaakt om de civieltechnische werkzaamheden en het archeologisch onderzoek zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen. De Archeologische Begeleiding betrof alleen het ontgraven van de bermsloot. De overige werkzaamheden, zoals het aanleggen van het cunet voor het fietspad, dienden niet te worden begeleid. Daar zouden ook geen graafwerkzaamheden worden uitgevoerd. Het fietspad werd aangelegd ter plaatse van de gedempte, voormalige bermsloot.

- De graafwerkzaamheden dienden laagsgewijs te worden uitgevoerd, met behulp van een graafmachine met een gladde bak en vervolgens een taludbak. Het eerste vlak diende te worden aangelegd op het eerste niveau waar archeologische sporen werden verwacht, direct beneden de bouwvoor (circa 0.7 meter beneden het maaiveld), in de top van de Afzettingen van Duinkerke IIIb (of oudere Afzettingen van Duinkerke). Het eerste vlak (Vlak 1) is aangelegd als een horizontaal vlak met een gladde bak. Vervolgens werd laagsgewijs verdiept met een taludbak (onder talud 1:

2), tot de maximale verstoringsdiepte (Vlak 2). Dit niveau lag beneden de top van de zandige en kleiige Afzettingen van Calais.

- Van Vlak 1 en Vlak 2 zijn systematisch werkfoto’s gemaakt (met en zonder fotobordje, zogenaamde werkfoto’s).

- Alle archeologische sporen dienden volledig te worden gedocumenteerd, gecoupeerd en afgewerkt.

Van de 8 aangetroffen laatmiddeleeuwse sporen zijn de coupe-tekeningen analoog uitgevoerd op millimeterpapier (schaal 1: 20). De bovenzijden van de coupes (Vlak 1) zijn ingemeten (locaties en NAP-hoogtes) met behulp van een GPS (Sokkia Rover GPRX). Van één (sub-)recente sloot is tevens een profiel gedocumenteerd (fotografisch en beschreven). Omdat de aangetroffen sporen hoogstwaarschijnlijk hoofdzakelijk verband hielden met moerneringsactiviteiten gedurende de Late Middeleeuwen - en bij het graven van de nieuwe bermsloot volledig zouden worden verstoord - is in overleg met de opdrachtgever en de gemeente besloten om de sporen volledig te documenteren en af te werken.

- Recente sporen en verstoringen, zoals (sub-)recente drainagesleuven en sloten, zijn gedocumenteerd met de codes Spoor nr. “99”, Spoor nr. “999” en Spoor nr. “9999”.

- Bij de aanleg van vlakken diende het vondstmateriaal per spoor, of - indien het vlakvondsten betrof - per stratigrafische laag of horizont per 5 strekkende meter te worden verzameld. Belangwekkende of kwetsbare vondsten dienden in situ te worden gefotografeerd; tevens dienden de xyz-coördinaten van dergelijke vondsten te worden ingemeten. Bij het aantreffen van (ongeglazuurde) aardewerkvondsten diende rekening te worden gehouden met de mogelijkheid tot residu- onderzoek.

10 Wattenberghe, 2014.

11 D’Hondt, 2013.

(18)

Bij het couperen dienden de archeologische vondsten per spoor en/ of per laag te worden verzameld. Onversierd bouwmateriaal uit de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd, diende steekproefsgewijs te worden verzameld. Metaalvondsten dienden te worden geconsolideerd, in afwachting van het selectiebesluit door de bevoegde overheid. Tijdens het veldwerk zijn alleen aardewerkfragmenten en baksteenfragmenten aangetroffen in de vulling van enkele van de aangetroffen sporen. De locatie van deze vondsten is merendeels gedocumenteerd op basis van (verzamel)punten binnen de sporen, die zijn ingemeten met behulp van een GPS (Sokkia Rover GPRX).

- Bij de aanleg van vlakken en het afwerken van sporen diende gebruik te worden gemaakt van een metaaldetector voor het opsporen van metaalvondsten. Tevens diende uitgegraven grond met behulp van een metaaldetector te worden onderzocht. Er zijn geen metaalvondsten aangetroffen.

- Tijdens de Archeologische Begeleiding zijn geen organische artefacten, of archeozoölogische en botanische resten aangetroffen

- Tijdens het veldwerk zijn de 8 aangetroffen archeologische sporen gecoupeerd en gedocumenteerd.

Daarnaast zijn 8 geologische profielen gedocumenteerd (fotografisch en beschreven), om de circa 50 meter.

- Zowel van Vlak 1 als Vlak 2 zijn raaien met hoogtematen genomen, waarbij de hoogteligging (ten opzichte van het NAP) om de twee meter werd ingemeten. Tevens is een raai met hoogtematen van het maaiveld genomen, dit eveneens om de twee meter.

- Alle individuele xyz-metingen zijn uitgevoerd met behulp van een GPS (Sokkia Rover GPRX).

- De datering van de archeologische sporen is gebaseerd op de datering van de aangetroffen artefacten (aardewerk- en baksteenfragmenten).

- Het archeologische onderzoek is beperkt gebleven tot de omvang en maximale ontgravingsdiepte van de civieltechnische graafwerkzaamheden.

3.3 Uitwerking en rapportage

Gedurende en na de uitvoering van het veldonderzoek zijn de onderzoeksgegevens uitgewerkt en geanalyseerd. Ter afronding van het archeologisch onderzoek is het nu voorliggende eindrapport opgesteld.

(19)

4. Resultaten AB

4.1. Inleiding

Het onderzoeksgebied is gelegen in het landelijke gebied ten noordwesten van Nieuwerkerk, direct langs de oostelijke zijde van de Stolpweg en ten zuidoosten van de Velddamseweg. Ten tijde van de Archeologische Begeleiding was ter plaatse van het onderzoeksgebied een braakliggende akker aanwezig. Het maaiveld lag op een hoogte van circa 0.26 - 0.99 meter –NAP. Het onderzoeksgebied had een oppervlakte van circa 0.28 hectare.

Afbeelding 6. Overzicht van Vlak 1, waarbij zowel zandige Afzettingen van Duinkerke IIIb alsook het Hollandveen zichtbaar zijn. Ter plaatse van de zichtbare Afzettingen van Duinkerke IIIb, op de voorgrond, zijn sporen van moerneringsactiviteiten aangetroffen. Foto (Foto nr. 19) genomen vanuit noordelijke richting. Fotograaf: A. C. Mientjes.

4.2 Bodemopbouw

De bodemopbouw in het onderzoeksgebied is bestudeerd op basis van de coupes (in totaal 6) van de 8 aangetroffen archeologische sporen (zie Paragraaf 4.3) en 8 geologische profielen, die om de circa 50 meter zijn gedocumenteerd ter plaatse van het schuine talud van de nieuwe bermsloot, tot aan de maximale ontgravingsdiepte van de civieltechnische graafwerkzaamheden. In hoofdlijnen kon een bodemopbouw worden waargenomen met zandige Afzettingen van Duinkerke IIIb (en/ of oudere Afzettingen van Duinkerke), op Hollandveen, op zandige en kleiige Afzettingen van Calais (zie Afbeelding 8).

(20)

Meer precies kunnen de aangetroffen geologische eenheden, van boven naar beneden, als volgt worden omschreven:

- De Afzettingen van Duinkerke bestonden hoofdzakelijk uit lichtbruin, matig fijn zand met roestvlekken. Binnen dit pakket kon geen verder onderscheid gemaakt worden in lagen, waardoor het waarschijnlijk lijkt dat in het onderzoeksgebied alleen Afzettingen van Duinkerke IIIb aanwezig zijn (afgezet na circa 1200 A.D.). De dikte van de zandige pakketten varieerde van 0.35 tot 0.97 meter. De bovenlaag (de bouwvoor) was verstoord tot een diepte van 0.3 - 0.4 meter beneden het maaiveld.

- Het Hollandveen werd gekenmerkt door donkerbruin, matig amorf veen met planten-, hout- en op de diepste niveaus rietresten. In een groot deel van het onderzoeksgebied was de top van het veen licht tot matig veraard. Dit is een aanwijzing dat hier sprake is van intact Hollandveen, ondanks het feit dat het veenpakket over het algemeen relatief dun was (circa 0.12 - 0.52 meter dik). Alleen in het noordwestelijke deel van het plangebied zijn aanzienlijke zones waargenomen, waar waarschijnlijk gedurende de Late Middeleeuwen en/of de Nieuwe Tijd moernering heeft plaatsgevonden (zie Afbeelding 9 en 10). De waargenomen moerneringskuilen waren weer gevuld met Afzettingen van Duinkerke IIIb;

- De Afzettingen van Calais bestonden merendeels uit licht (bruin)grijs, matig fijn zand, dat zwak tot sterk kleiig was. Het bovenste deel van deze horizont, direct beneden het Hollandveen, was licht humeus en bevatte plantenresten. Deze zandige afzettingen kunnen mogelijk al geul- en/ of oeverafzettingen worden geïntepreteerd. Alleen in het noordwestelijke deel van het onderzoeksgebied (Profiel 7) zijn ook kleiige Afzettingen van Calais waargenomen.

(21)

Er kan worden geconcludeerd dat de bodemopbouw in het onderzoeksgebied relatief intact was en in hoofdzaak bestond uit zandige Afzettingen van Duinkerke IIIb, op intact Hollandveen, op zandige Afzettingen van Calais. Alleen ter plaatse van het noordwestelijke deel van het onderzoeksgebied was in aanzienlijke zones het Hollandveen vergraven als gevolg van moerneringsactiviteiten. Tevens is in de noordwestelijke periferie van het onderzoeksgebied een kleine zone waargenomen met (sub- )recente verstoringen. Mogelijk hangen deze verstoringen samen met de weg die hier heeft gelegen en die na de Watersnoodramp van 1953 - en de daarop volgende ruilverkavelingen - naar het noorden is verlegd, naar de huidige locatie van de Velddamseweg.

Afbeelding 8. De bodemopbouw bestaande uit zandige Afzettingen van Duinkerke IIIb, op Hollandveen, op zandige Afzettingen van Calais, geïllustreerd aan de hand van Profiel 4. Foto (Foto nr. 17) genomen vanuit westelijke richting.

Fotograaf: A. C. Mientjes.

(22)

Afbeelding 9. De bodemopbouw in het noordwestelijke deel van het onderzoeksgebied, bestaande uit zandige Afzettingen van Duinkerke IIIb, op Hollandveen, op kleiige Afzettingen van Calais, geïllustreerd aan de hand van Profiel 7. In dit profiel is een moerneringskuil zichtbaar. Foto (Foto nr. 22) vanuit westelijke richting. Fotograaf: A. C. Mientjes.

(23)

Afbeelding 11. Overzichtskaart van het onderzoeksgebied (rood omkaderd), met daarop aangegeven de NAP-hoogtes van het maaiveld en van Vlak 1 en 2 (om de circa 10 meter), de zuidoostelijke zone waarbinnen de 8 laatmiddeleeuwse sporen zijn aangetroffen, de zones waar de top van het Hollandveen zichtbaar was in Vlak 1, de zones met moernering en de zones met recente (sub-) recente verstoringen, geprojecteerd op een uitsnede van de GBKN. Tekenaar: A. C. Mientjes. Schaal: 1: 1.000

(24)
(25)

4.3 Archeologische sporen

Tijdens de Archeologische Begeleiding zijn in het zuidoostelijke deel van het onderzoeksgebied 8 archeologische sporen aangetroffen. Dit betrof een zone met een omvang van circa 23 bij 4.5 meter (zie Afbeelding 12 t/m 15 en Bijlage 9). Deze sporen waren zichtbaar direct beneden de bouwvoor in de top van de zandige Afzettingen van Duinkerke IIIb (Vlak 1). De onderzijde van een aantal van deze sporen doorsneed de top van het Hollandveen. Daarnaast zijn een aantal (sub-)recent sporen aangetroffen, zoals drainagesleuven en sloten, die globaal in het vlak (Vlak 1) zijn gedocumenteerd.

De 8 aangetroffen laatmiddeleeuwse sporen kunnen in de volgende categorieën worden onderverdeeld (zie Tabel 1).

Categorie: Aantal:

(Moernerings)kuilen en cultuurlagen 4

Greppels 4

Tabel 1.Overzicht van aangetroffen archeologische sporen.

Op basis van het aangetroffen vondstmateriaal (aardewerkfragmenten en keramisch bouwmateriaal) lijken de archeologische sporen te dateren uit de Late Middeleeuwen B (14de - 15de eeuw), hoewel niet in alle aangetroffen grondsporen vondsten werden aangetroffen (Spoor nr. 2, 3 en 8). Mogelijk hangen de sporen samen met de periferie van een laatmiddeleeuws boerenerf met greppels, cultuurlagen en kuilen. De aangetroffen sporen hangen deels ook samen met moerneringsactiviteiten, waarschijnlijk gedurende de Late Middeleeuwen B.

Spoor nr. 1, 2, 3 en 4 zijn geïnterpreteerd als (afval)kuilen, moerneringskuilen (vooral Spoor nr. 2) en/

of cultuurlagen. Gezien vanaf Vlak 1 zijn deze sporen relatief ondiep, met uitzondering van Spoor nr.

2.

Spoor nr. 1 betreft een onregelmatige kuil of cultuurlaag met een diepte van circa 0.22 meter beneden Vlak 1 en een maximale doorsnede van 2.5 meter (zie Afbeelding 13 en 16). Het spoor bevatte twee soorten vullingen. De binnenste vulling (Vulling nr. 1) bestond uit donker bruingrijs, matig fijn zand met veenbrokjes, schelpresten (onder meer mosselen) en mogelijk verbrande leembrokjes.12 De buitenste vulling (Vulling nr. 2) bestond uit grijs, matig fijn zand, dat enigszins gevlekt was en enkele schelp- en mosselresten bevatte. Uit deze laatste vulling konden ook enkele aardewerkfragmenten worden verzameld op het niveau van Vlak 1 (Vondst nr. 10). Het spoor werd doorsneden door een (sub-)recente drainagesleuf.

Spoor nr. 2 kan hoogstwaarschijnlijk worden geïnterpreteerd als een moerneringskuil (zie Afbeelding 13, 16 en 17). De kuil was duidelijk gegraven tot in het Hollandveen. De vulling van de kuil bestond uit heterogeen grijs, kleiig, matig fijn zand, met enkele roestvlekken en met zwart organische vlekjes, op donkergrijs, matig fijn zand met roestvlekken, op vergraven veen met grijze zandbrokken. De top van het Hollandveen naast de kuil leek ook vergraven. In Spoor nr. 2 werden geen vondsten aangetroffen. Ook dit spoor werd doorsneden door een (sub-)recente drainagesleuf.

Spoor nr. 3 betrof een ovale kuil of cultuurlaag, met een diameter van circa 1.85 meter en een maximale diepte van circa 0.1 meter beneden Vlak 1 (zie Afbeelding 13 en 16). De vulling bestond uit donkergrijs, matig fijn zand, gevlekt, met roestvlekken en met zwart organische vlekjes. Het zand in de buitenste rand van het spoor was iets lichter van kleur. In Spoor nr. 3 zijn geen vondsten aangetroffen. Spoor nr. 3 werd ook doorsneden door een (sub-)recente drainagesleuf.

12 In het veld was het vaak moeilijk om in de vulling van de aangetroffen sporen verbrande leembrokjes te onderscheiden van roestvlekjes.

(26)

Spoor nr. 4 betrof een kuil of cultuurlaag en bevatte het meeste vondstmateriaal, bestaande uit aardewerkfragmenten, fragmenten keramisch bouwmateriaal, dierlijk botmateriaal (Vondst nr. 1, 2, 3 en 4; zie Afbeelding 14, 16 en 18). De relatief ondiepe kuil (circa 0.28 meter diep beneden Vlak 1) had een rechthoekige, onregelmatige vorm en bevatte twee vullingen. De binnenste vulling (Vulling nr. 1) bestond uit heterogeen/ gevlekt donker bruingrijs, matig fijn zand, met roestvlekken/ verbrande leembrokjes (?) en zwarte organische vlekjes. Uit Vulling nr. 1 is al het vondstmateriaal verzameld (Vondst nr. 1, 2, 3 en 4), waaronder veel baksteenpuin (onder meer fragmenten van kloostermoppen).

De buitenste vulling, aan de westzijde van het spoor (Vulling nr. 2), bestond uit lichtbruin, zwak kleiig, matig fijn zand, gevlekt, met roestvlekken. De vulling bevatte ook enkele baksteenfragmentjes.

Spoor nr. 4 werd ook doorsneden door een (sub-)recente drainagesleuf.

Spoor nr. 5, 6, 7 en 8 zijn geïnterpreteerd als ondiepe greppels, waarbij Spoor nr. 5 en 6 een onregelmatige vorm hadden (zie Afbeelding 14, 16 en 18) en Spoor nr. 7 en 8, die parallel aan elkaar liepen, lineair waren (zie Afbeelding 15 en 16). De vulling van Spoor nr. 5 bestond uit grijs, matig fijn zand, met roestvlekken en schelpresten. De greppel had een breedte van circa 1.35 meter, en werd verder doorsneden door een (sub-)recente drainagesleuf. Uit Spoor nr. 5 konden enkele aardewerkfragmenten worden verzameld (Vondst nr. 5). De vulling van Spoor nr. 6 bestond uit donker bruingrijs, matig fijn zand, gevlekt, met enkele roestvlekken en met enkele baksteenfragmenten. Ook in dit spoor zijn aardewerkfragmenten aangetroffen (Vondst nr. 6). Zowel Spoor nr. 5 als Spoor nr. 6 waren zeer ondiep en niet meer zichtbaar in de coupes van Spoor nr. 4, 5 en 6. Spoor nr. 7 en 8 waren lineaire greppels, die aan elkaar grensden en parallel liepen. Mogelijk zouden ze daarom als één spoor kunnen worden beschouwd. De vulling van de greppel van Spoor nr. 7 bestond uit donker grijsbruin, matig kleiig, matig fijn zand. De breedte van deze greppel bedroeg circa 0.37 meter. De greppel bevatte aardewerk en keramisch bouwmateriaal (Vondst nr. 7 en 8). De vulling van de greppel van Spoor nr. 8 bestond uit donkergrijs, matig fijn zand met roestvlekken, schelpresten en puinbrokjes (baksteen).

(27)

Afbeelding 14. Overzichtsfoto van kuilen/ cultuurlagen en onregelmatige greppels van Spoor nr. 4, 5 en 6 (Vlak 1). Foto (Foto nr. 3) genomen vanuit noordelijke richting. Fotograaf: A. C. Mientjes.

Afbeelding 15. Overzichtsfoto van de greppels van Spoor nr. 7 en 8 (Vlak 1). Foto (Foto nr. 4) genomen vanuit zuidelijke richting. Fotograaf: A. C. Mientjes.

(28)
(29)

Legenda lagen coupes:

Coupe Spoor nr. 1

1: zand, donker bruingrijs, matig fijn, veenbrokjes, schelpresten (onder meer mosselen), mogelijk verbande leembrokjes, Spoor nr. 1 (Vulling nr. 1)

2: zand, grijs, matig fijn, gevlekt, enkele schelp- en mosselresten, Spoor nr. 1 (Vulling nr. 2) 3: zand, donkergrijs, matig fijn, heterogeen, met roestvlekjes, met zwart organische vlekjes 4: zand, grijs, matig fijn, met roestvlekjes, met zwart organische vlekjes

5: zand, bruingrijs, matig fijn, met roestvlekjes, met zwart organische vlekjes, Afzettingen van Duinkerke IIIb

Coupe Spoor nr. 2

1: zand, grijs, matig fijn, zwak kleiig, heterogeen, met enkele roestvlekken, met zwart organische vlekken, Spoor nr. 2 (moernering)

2: zand, donkergrijs, matig fijn, met roestvlekjes, met zwart organische vlekjes, Spoor nr. 2 (moernering) 3: veen, met grijze zandbrokken, vergraven, Spoor nr. 2 (moernering)

4: zand, grijsgeel, matig fijn, met roestvlekjes, veen- en kleibrokken 5: zand, grijsgeel, matig fijn, gelamineerd, met horizontale veenlaagjes 6: veen/ klei, zwart/ grijs, veenbrokken

7: veen, donkerbruin, matig amorf, met rietresten, Hollandveen

Coupe Spoor nr. 3

1: zand, donkergrijs, matig fijn, gevlekt, met roestvlekjes, met zwart organische vlekjes, Spoor nr. 3 2: zand, lichtgrijs, matig fijn, met kleibrokken, Afzettingen van Duinkerke IIIb

Coupe Spoor nr. 4 (Spoor nr. 5 en 6 niet zichtbaar in coupe)

1: zand, donker bruingrijs, matig fijn, heterogeen/ gevlekt, veel baksteenpuin (onder meer fragmenten van kloostermoppen), met roestvlekken/ verbrande leembrokjes (?), met zwart organische vlekjes, Spoor nr. 4 (Vulling nr. 1)

2: zand, lichtbruin, matig fijn, met roestvlekken, gelamineerd, met veen- en kleibrokken, Afzettingen van Duinkerke IIIb 3: zand, licht grijsbruin, matig fijn, veen- en kleibrokken, moernering

4: zand, grijs, matig fijn, veenbrokken, puinbrokjes, moernering

5: veen, donkerbruin, matig amorf, licht veraard, met houtresten, met rietresten, Hollandveen 6: zand, grijs, matig fijn, sterk kleiig, met plantenresten, Afzettingen van Calais

Coupe Spoor nr. 7 en 8

1: zand, donkergrijs, matig fijn, met roestvlekken, met schelpresten, puinbrokjes (baksteen), Spoor nr. 8 2: zand, donker bruingrijs, matig fijn, matig kleiig, Spoor nr. 7

3: zand, licht grijsbruin, matig fijn, met roestvlekken, gevlekt, Afzettingen van Duinkerke IIIb 4: veen, donkerbruin, matig amorf, matig veraard, met rietresten, Hollandveen

5: zand, licht bruingrijs, matig fijn, matig kleiig, met enkele roestvlekjes, gelamineerd, Afzettingen van Calais

(30)

Afbeelding 17. Overzichtsfoto van coupe van (moernerings)kuil van Spoor nr. 2. Foto (Foto nr. 8) genomen vanuit oostelijke richting. Fotograaf: A. C. Mientjes.

(31)

4.4 Vondstmateriaal 4.4.1 Inleiding

In totaal zijn tijdens de Archeologische Begeleiding 8 vondstnummers toegekend. Het aangetroffen vondstmateriaal, verzameld uit de aangetroffen sporen (Spoor 1, 4, 5, 6 en 7), bestond uit aardewerkfragmenten, keramisch bouwmateriaal en één fragment dierlijk botmateriaal.

Materiaalcategorie: Aantal:

Aardewerk 9

Keramisch bouwmateriaal 5

Dierlijk botmateriaal 1

Totaal (N=) 15

Tabel 2.Overzicht van het vondstmateriaal op basis van materiaalcategorie.

4.4.2 Aardewerk

De aardewerkfragmenten zijn aangetroffen in Spoor nr. 1, 4, 5, 6 en 7. Deze sporen zijn geïnterpreteerd als kuilen/ cultuurlagen en greppels. Het aardewerk betrof grijsbakkend (wandfragmenten) en roodbakkend aardewerk. Voor wat betreft het roodbakkend aardewerk kon een verder onderscheid worden gemaakt tussen ongeglazuurd, spaarzaam geglazuurd en eenzijdig geglazuurd aardewerk. Daarbij konden bodemfragmenten van een koekenpan en van een grape worden gedetermineerd. Op basis van de stilistische kenmerken konden alle aangetroffen aardewerkfragmenten worden gedateerd in de 14de - 15de eeuw (Late Middeleeuwen B).

4.4.3 Keramisch bouwmateriaal

Het keramisch bouwmateriaal is verzameld uit Spoor nr. 4 (kuil/ cultuurlaag) en Spoor nr. 7 (greppel).

Het betreft in alle gevallen fragmenten van kloostermoppen, die evenals het aardewerk in de 14de - 15de eeuw kunnen worden gedateerd.

4.4.4 Dierlijk botmateriaal

In de kuil/ cultuurlaag van Spoor nr. 4 is één fragment dierlijk botmateriaal aangetroffen. Het betreft waarschijnlijk een fragment van een rib van een varken.

4.5 Beantwoording onderzoeksvragen PvE

Het voornaamste doel van dit onderzoek was om na te gaan of en in hoeverre er ter plaatse van het onderzoeksgebied nog behoudenswaardige archeologische resten aanwezig waren. Indien dit het geval was, dienden de in het PvE opgenomen onderzoeksvragen te worden beantwoord (zie 1.4.2.

Onderzoeksvragen).

1. Zijn binnen het onderzoeksgebied archeologische sporen aanwezig? Zo ja, bespreek de horizontale, c.q. verticale spreiding van de aanwezige archeologische sporen.

In het zuidoostelijke deel van het onderzoeksgebied, binnen een zone van circa 23 bij 4.5 meter, zijn 8 archeologische sporen aangetroffen in de top van de Afzettingen van Duinkerke IIIb. De sporen waren direct beneden de bouwvoor zichtbaar, op een diepte van circa 0.3 - 0.4 meter beneden het maaiveld.

(32)

De sporen bestonden uit kuilen, cultuurlagen en greppels en kunnen mogelijk in verband worden gebracht met de periferie van een boerenerf uit de Late Middeleeuwen B (14de - 15de eeuw) alsmede moerneringsactiviteiten. Moerneringsactiviteiten zijn ook in andere delen van het onderzoeksgebied waargenomen. De datering van de sporen is gebaseerd op het keramische vondstmateriaal uit Spoor nr.

1, 4, 5, 6 en 7. Spoor nr. 2, 3 en 8 bevatten geen vondstmateriaal. Spoor nr. 1, 3, en 4 kunnen mogelijk als cultuurlagen worden geïnterpreteerd, dat wil zeggen lagen van verspreid (erf)afval met een dikte varierend van circa 0.1 - 0.28 meter, gemeten vanaf de top van Vlak 1. Spoor nr. 2 is de enige duidelijke kuil, die tot diep in het Hollandveen was ingegraven, terwijl de overige sporen alleen in de Afzettingen van Duinkerke IIIb zichtbaar waren. Spoor nr. 4 kan daarom hoogstwaarschijnlijk als een moerneringskuil worden beschouwd. Tot slot zijn Spoor nr. 5, 6, 7 en 8 geïnterpreteerd als greppels.

Deze greppels lagen geconcentreerd in het noordwestelijke deel van de zone, waarbinnen de archeologische sporen zijn aangetroffen.

2. Wat is de aard van de aangetroffen sporen/ structuren? Bespreek de datering en fasering van de aangetroffen sporen/ structuren.

De 8 aangetroffen archeologische sporen kunnen waarschijnlijk in verband worden gebracht met de periferie van een boerenerf alsook met moerneringsactiveiten. Hoewel niet in alle sporen dateerbaar vondstmateriaal is aangetroffen, lijken de sporen gelijktijdig te zijn en kunnen ze worden gedateerd in de Late Middeleeuwen B (14de - 15de eeuw).

3. Werden vindplaatsen uit de Late IJzertijd en Romeinse Tijd aangetroffen? Bespreek.

Er zijn geen vindplaatsen uit de Late IJzertijd en de Romeinse Tijd aangetroffen,

4. Werden bewoningssporen, cultuurlagen of vondsten uit de Vroege Middeleeuwen aangetroffen?

Bespreek.

Er zijn geen vindplaatsen uit de Vroege Middeleeuwen aangetroffen.

5. Werden sporen van landinrichting en/ of landgebruik of bewoning uit de Late Middeleeuwen aangetroffen? Bespreek en illustreer.

Er zijn 8 archeologische sporen aangetroffen die zowel aan bewoning, alsook aan landinrichting en/ of -gebruik in de Late Middeleeuwen B (14de - 15de eeuw) kunnen worden gerelateerd. Het betreft mogelijk de periferie van een boerenerf in combinatie met moerneringsactiviteiten.

6. Bespreek de geologische opbouw en/ of archeologische stratigrafie binnen het onderzoeksgebied en koppel de aangetroffen structuren hieraan. Illustreer middels profieltekening en/ of -foto.

In het onderzoeksgebied is een bodemopbouw aangetroffen met zandige Afzettingen van Duinkerke IIIb, op Hollandveen, op zandige (en deels kleiige) Afzettingen van Calais. Laatmiddeleeuwse archeologische sporen zijn alleen aangetroffen in het zuidoostelijke deel van het onderzoeksgebied, op/ in de Afzettingen van Duinkerke IIIb. Enkele van deze sporen reikten tot in (de top van) het Hollandveen, en kunnen mogelijk in verband worden gebracht met moerneringsactiviteiten ter plaatse en in de nabijheid van het onderzoeksgebied gedurende de Late Middeleeuwen.

7. Bespreek de aangetroffen structuren in relatie tot de bekende historische informatie en oud kaartmateriaal.

Op basis van het eerder uitgevoerde Archeologische Bureauonderzoek en IVO-Overig13 met

(33)

Echter op basis van de beschikbare historische informatie en oud kaartmateriaal kon niet worden vastgesteld dat binnen de zone met archeologische sporen uit de Late Middeleeuwen B en Nieuwe Tijd dergelijke bewoning, bijvoorbeeld een huisterp, aanwezig is geweest.

8. Koppel de onderzoeksresultaten terug naar het vooronderzoek en het opgestelde archeologische verwachtingsmodel.

Tijdens het vooronderzoek14 is vastgesteld dat er een hoge verwachting bestond voor wat betreeft de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd.

Mogelijke vindplaatsen (complextypen) zouden kunnen bestaan uit terpen, kasteelbergjes, boerderijen, bijgebouwen, afvalputten (beerputten), waterputten en ophooglagen. Tevens konden er resten van infrastructuur, zoals wegen en bermsloten, worden verwacht. Vervolgens is bij het IVO-overig een concentratie oppervlaktevondsten (aardewerkfragmenten) aangetroffen uit de Vroege Middeleeuwen (Karolingische Tijd; 8ste - 10de eeuw) en de Late Middeleeuwen (13de eeuw) tussen Boring nr. 19 en 24. De zone waarbinnen deze oppervlaktevondsten zijn verzameld, ligt circa 100 meter ten noordwesten van de zone waarbinnen de 8 archeologische sporen uit de Late Middeleeuwen B (14de - 15de eeuw) zijn aangetroffen. Als zodanig lijken de onderzoeksresultaten van het vooronderzoek niet overeen te komen met de onderzoeksresultaten van de Archeologische Begeleiding.

9. Bespreek de gaafheid van de vindplaats en de conserveringstoestand van metaal, organisch en ecologisch materiaal. Is de stratigrafie binnen het onderzoeksgebied intact of zijn (grote) verstoringen aanwezig.

In het onderzoeksgebied is een relatief intacte bodemopbouw aangetroffen met zandige Afzettingen van Duinkerke IIIb, op Hollandveen, op zandige (en deels kleiige) Afzettingen van Calais. Uitsluitend in het noordwestelijke deel van het onderzoeksgebied was het Hollandveen ter plaatse van aanzienlijke zones vergraven, waarschijnlijk als gevolg van moerneringsactiviteiten sinds de Late Middeleeuwen.

De bodem in de noordwestelijke periferie van het onderzoeksgebied is tevens diepgaand verstoord als gevolg van de eerdere aanwezigheid van de Velddamseweg (voorafgaand aan de Watersnoodramp van 1953 en de daarop volgende ruilverkavelingen).

10. Zijn er binnen het onderzoeksgebied behoudenswaardige vindplaatsen aanwezig? Bespreek de waardering conform KNA.

Zie Paragraaf 4.6.

11. Welke archeologische sporen en structuren werden in situ bewaard en vanaf welke diepte?

In het onderzoeksgebied zijn alleen direct beneden de bouwvoor laatmiddeleeuwse sporen aangetroffen, in de top van de zandige Afzettingen van Duinkerke IIIb. Deze sporen zijn na documentatie vergraven bij de aanlegwerkzaamheden. In de top van het Hollandveen en de Afzettingen van Calais zijn geen archeologische resten aangetroffen, met uitzondering van moerneringskuilen. Als gevolg daarvan zijn er ter plaatse van het onderzoeksgebied geen archeologische sporen en structuren in situ bewaard gebleven na afronding van het archeologisch veldonderzoek en de civieltechnische werkzaamheden. In de directe omgeving van het onderzoeksgebied – en dan met name rondom het zuidoostelijke deel van het onderzoeksgebied – zouden nog wel intacte archeologische sporen aanwezig kunnen zijn.

14 D’Hondt, 2013.

(34)

12. Kunnen op basis van het huidige onderzoek aanbevelingen worden gedaan voor toekomstige ontwikkelingen in de omgeving van het onderzoeksgebied?

In de (directe) omgeving van het zuidoostelijke deel van het onderzoeksgebied kunnen archeologische resten van bewoning (mogelijk boerenerf) en landgebruik uit de Late Middeleeuwen (en de Nieuwe Tijd) aanwezig zijn. Bij toekomstige ontwikkelingen die kunnen leiden tot bodemverstoringen rondom dit deel van het onderzoeksgebied, wordt aanbevolen archeologisch vervolgonderzoek te laten uitvoeren.

4.6 Waardering

Het waarderen van een vindplaats in overeenstemming met de KNA 3.3, Bijlage IV, waarderen van vindplaatsen, houdt in dat de kwaliteit van het bodemarchief wordt bepaald. Het vaststellen van de kwaliteit geschiedt op basis van belevingsaspecten, fysieke criteria en inhoudelijke criteria, die elk een score krijgen toegekend. Bij de eerste stap wordt nagegaan of een vindplaats vanwege zijn belevingswaarde, op basis van zijn schoonheid of herinneringswaarde, als behoudenswaardig kan worden aangemerkt. Bij de fysieke waardebepaling van een vindplaats wordt getoetst op basis van de criteria ‘gaafheid’ en ‘conservering’. Wanneer deze criteria samen een bovengemiddelde score (vijf of zes punten) opleveren wordt de vindplaats als behoudenswaardig aangemerkt. Bij de laatste stap, op basis van inhoudelijke criteria, wordt de vindplaats gewaardeerd op basis van het wetenschappelijk belang. Deze wetenschappelijke waarde wordt gemeten op basis van de criteria zeldzaamheid, informatiewaarde en ensemblewaarde. Zo kunnen vindplaatsen die middelmatig tot laag scoren op basis van de fysieke kwaliteit toch behoudenswaardig worden geacht op basis van hun grote inhoudelijke belang, bij een score van zeven punten of meer. Bij vindplaatsen met een lagere inhoudelijke waardering wordt vervolgens nagegaan of het criterium representativiteit van toepassing is.

Waarden Criteria Scores

Hoog Midden Laag

Beleving Schoonheid 1

Herinneringswaarde 1

Fysieke kwaliteit Gaafheid 3

Conservering 2

Inhoudelijke kwaliteit Zeldzaamheid 2

Informatiewaarde 3

Ensemblewaarde 2

Representativiteit Niet van toepassing Tabel 3. Scoretabel waarderingscriteria.

Waardering op basis van belevingsaspecten

Schoonheid: dit belevingsaspect is niet van toepassing, omdat geen sprake is van een zichtbaar landschapselement.

Herinneringswaarde: ook dit belevingsaspect scoort laag. Er is geen sprake van een directe relatie met een historische gebeurtenis en verder speelde de locatie geen rol in een beleving van het landschap of

(35)

Waardering op basis van fysieke criteria

Gaafheid: in het onderzoeksgebied is een relatief intacte bodemopbouw aangetroffen met zandige Afzettingen van Duinkerke IIIb, op Hollandveen, op zandige (en deels kleiige) Afzettingen van Calais.

Alleen is het noordwestelijke deel van het onderzoeksgebied is het Hollandveen in aanzienlijke zones vergraven als gevolg van moerneringsactiviteiten, waarschijnlijk sinds de Late Middeleeuwen. De 8 laatmiddeleeuwse sporen in het zuidoostelijke deel van het onderzoeksgebied zijn in goede staat aangetroffen, direct beneden de bouwvoor. Er mag worden verwacht dat mogelijk aanwezige archeologische vindplaatsen in de (directe) omgeving van het onderzoeksgebied nog relatief intact in de ondergrond aanwezig zijn.

Conservering: de conservering wordt middelhoog ingeschat op basis van volgende parameters. De conservering van artefacten van de meeste anorganische vondstcategorieën is goed. Daarnaast lijkt (dierlijk) botmateriaal ook goed geconserveerd bewaard te zijn gebleven, zelfs in de zandige Afzettingen van Duinkerke IIIb. De conserveringsomstandigheden voor archeobotanisch materiaal in de zandige Afzettingen van Duinkerke IIIb lijken slecht, hoewel dit materiaal, evenals hout, goed bewaard kan zijn gebleven in het Hollandveen.

Op basis van het aspect fysieke kwaliteit wordt de onderzoekslocatie als behoudenswaardig (score 5 punten) aangemerkt.

Waardering op basis van inhoudelijke criteria

De aangetroffen archeologische resten kunnen een bijdrage leveren aan kennis van landinrichting en/

of landgebruik of bewoning in de Late Middeleeuwen. Meer precies lijken de 8 aangetroffen sporen in verband gebracht te kunnen worden met een boerenerf (mogelijk op een terplichaam) en moerneringsactiviteiten in de Late Middeleeuwen B (14de - 15de eeuw). In deze context lijken de aangetroffen archeologische resten zowel lokaal alsook van regionaal van belang.

De zeldzaamheid en de informatiewaarde worden daarom als middelhoog en hoog aangemerkt voor de archeologische resten uit de Late Middeleeuwen B (14de - 15de eeuw). De ensemblewaarde wordt als middelhoog gezien, aangezien een aantal archeologische vindplaatsen bekend is in de omgeving van het onderzoeksgebied. Het betreft hier hoofdzakelijk kasteelbergjes (mottes) uit de Late Middeleeuwen, en in mindere mate terpjes (huisterpjes/ boerderijen) en infrastructuur (wegen en knuppelpad) uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd.

Op basis van het aspect inhoudelijke kwaliteit is de onderzoekslocatie behoudenswaardig (score 7 punten).

Zowel op basis van fysieke als inhoudelijke criteria, zoals bepaald in het deelproces Waarderen in de KNA 3.3, Bijlage IV, kan de vindplaats als behoudenswaardig worden aangemerkt.

(36)
(37)

5. Samenvatting, conclusies en aanbevelingen

5.1 Samenvatting en conclusies

Het archeologisch onderzoek is uitgevoerd in het kader van de vergunningverlening voor de aanleg van een nieuw fietspad en een nieuwe bermsloot langs de Stolpweg te Nieuwerkerk (Gemeente Schouwen-Duiveland). Het volledige tracé van het nieuwe fietspad met bermsloten bedraagt circa 4 kilometer, en ligt tussen Dreischor en Nieuwerkerk, direct langs de huidige Stolpweg. Het archeologisch onderzoek betrof een deel van de nieuw aan te leggen bermsloot, over een lengte van circa 400 meter. Dit beperkte tracé van circa 400 meter is afgebakend op basis van het eerder uitgevoerde booronderzoek (IVO-Overig), waarbij deze zone is aangemerkt als een zone met een hoge archeologische verwachting.15 De nieuwe bermsloot heeft een breedte van circa 6 - 7 meter ter hoogte van het maaiveld en is ontgraven met taluds met een hellingshoek van 1: 2, tot een diepte van circa 1.5 meter beneden het maaiveld (circa 2.10 - 2.18 meter -NAP). De oppervlakte van het onderzoeksgebied bedroeg circa 0.28 hectare.

Op basis van het door Artefact in 2013 uitgevoerde Archeologisch Bureauonderzoek en IVO-Overig16 was geconcludeerd dat er ter plaatse van een deel van het plangebied sprake was van een hoge verwachting voor wat betreft de aanwezigheid van archeologische resten uit met name de Vroege en Late Middeleeuwen en is geadviseerd om de civieltechnische graafwerkzaamheden daar onder Archeologische Begelkeiding te doen uitvoeren. Dit betrof de zone tussen Boring nr. 15 en 25 (Afbeelding 5). Ten eerste was ter plaatse van deze zone bij het booronderzoek een intact bodemprofiel aangetroffen, met Afzettingen van Duinkerke, op Hollandveen, op Afzettingen van Calais.17 Bij de aanleg van de bermsloot zouden deze intacte afzettingen worden verstoord. Een tweede argument voor het voorgestelde vervolgonderzoek was de aanwezigheid van een concentratie van oppervlaktevondsten (aardewerkfragmenten) uit de Vroege Middeleeuwen (Karolingische Tijd;

8ste - 10de eeuw) en de Late Middeleeuwen (13de eeuw) tussen Boring nr. 19 en 24. Het derde argument was dat de afgebakende zone ligt in een gebied dat op de bodemkaart wordt weergegeven als middelland kreekrug, of te wel jonge kreekruggen.18 Op de randen van deze kreekruggen zijn in de omgeving van de onderzoekslocatie al enkele terpjes/ werfjes en kasteelbergjes aangetroffen, waardoor er ook ter plaatse van het onderzoeksgebied een reëele kans bestond voor wat betreft de aanwezigheid van dergelijke archeologische sporen uit de Middeleeuwen.

Op basis van het voornoemde advies heeft de Gemeente Schouwen-Duiveland besloten dat binnen de zone tussen tussen Boring nr. 15 en 25 de graafwerkzaamheden in het kader van de aanleg van de nieuwe bermsloot onder Archeologische Begeleiding, Protocol IVO-P, dienden te worden uitgevoerd.

Op basis van het door SOB Research opgestelde Plan van Aanpak (d.d. 4 juli 2014) heeft Waterschap Scheldestromen op 21 juli 2014 aan SOB Research opdracht verleend om het archeologisch onderzoek uit te voeren.

Het doel van de Archeologische Begeleiding, Protocol IVO-P, was het aanvullen en toetsen van de archeologische verwachting zoals opgesteld op basis van van het eerder uitgevoerde Archeologisch Bureauonderzoek en IVO-Overig. 19 Tijdens het onderzoek is nagegaan of er in het onderzoeksgebied behoudenswaardige archeologische resten aanwezig waren. Daarbij moesten onder meer de aard, de ouderdom, de globale omvang, de diepteligging, de gaafheid en de conservering van deze archeologische resten worden vastgesteld.Deze waardering en het daarop gebaseerde selectieadvies moesten voldoende basis bieden voor een daarop gebaseerd selectiebesluit.

15 D’Hondt, 2013.

16 D’Hondt, 2013.

17 Alleen ter plaatse van Boring nr. 23 en 24 was het Hollandveen grotendeels vergraven als gevolg van moernering.

18 Kuipers, 1960. De bodemkaart van Kuipers geeft de situatie weer van vóór de Watersnoodramp van 1953.

19 D’Hondt, 2013.

(38)

In het onderzoeksgebied is tijdens de Archeologische Begeleiding hoofdzakelijk een bodemopbouw aangetroffen met zandige Afzettingen van Duinkerke IIIb, op (deels) veraard Hollandveen, op zandige (en deels kleiige) Afzettingen van Calais IV.

In het zuidoostelijke deel van het onderzoeksgebied zijn, binnen een zone van circa 23 bij 4.5 meter, 8 archeologische sporen aangetroffen uit de Late Middeleeuwen B (14de - 15de eeuw). Deze sporen zijn direct beneden de bouwvoor aangetroffen, in de zandige Afzettingen van Duinkerke IIIb, waarbij enkele sporen (met name Spoor nr. 2) ingegraven waren tot in het onderliggende Hollandveen. De sporen zijn geïnterpreteerd als cultuurlagen, c.q. afvallagen, moerneringskuilen en greppels, die mogelijk zowel met de periferie van een laatmiddeleeuws boerenerf als met moerneringsactiviteiten in verband kunnen worden gebracht. De archeologische resten zijn tijdens de Archeologische Begeleiding volledig gedocumenteerd en afgewerkt en de archeologische resten zijn ex situ veilig gesteld.

5.2 Aanbevelingen

Tijdens het archeologisch onderzoek zijn de archeologische resten (aangetroffen in het zuidoostelijke deel van het onderzoeksgebied) volledig gedocumenteerd en ex situ veilig gesteld. Andere mogelijk aanwezige archeologische resten uit de Late Middeleeuwen of andere archeologische perioden moeten daarom naar verwachting buiten het onderzoeksgebied liggen.

Ten behoeve van de ontwikkelingsplannen binnen het onderzoeksgebied worden voor zover bekend geen verdere bodemverstorende activiteiten ondernomen. Daarom wordt archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht. Wanneer echter in de toekomst graafwerkzaamheden worden voorzien in de directe omgeving van het onderzoeksgebied wordt geadviseerd om dan aanvullend archeologisch onderzoek te doen uitvoeren.

(39)

Literatuur

- Alkemade, M., M. Geerts en R. M. van Dierendonck (red.): Archeologie naar deltahoogte. Een onderzoek naar de Zeeuwse archeologiebeoefening; Provincie Zeeland: 2008

- Anon: Visscher-Romankaart van Zeeland; Alphen aan den Rijn: 1973 - Berendsen, H. J. A.: Landschappelijk Nederland; Assen: 1997

- Boer, G. H.: Gemeente Schouwen-Duiveland. Een archeologische verwachtingskaart voor het buitengebied; RAAP rapport 1453; RAAP, Weesp: 2008

- College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK): Veldhandleiding Archeologie, Archeologie Leidraad 1; Zoetermeer: 2002

- D’Hondt, F. G. R.: Nieuwerkerk - Dreischor Fietspad Stolpweg, Gemeente Schouwen- Duiveland. Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende boringen; Artefact-rapport 60; Artefact, Kamperland: 2013

- Driel, L., van, Steketee, A., Zeeuwse plaatsnamen. Van Aardenburg tot Zonnemaire;

Vlissingen: 1996

- Kuipers, S. F.: Een bijdrage tot de kennis van de bodem van Schouwen-Duiveland en Tholen naar de toestand vóór 1953; De Bodemkartering van Nederland deel 19; Stiboka, Wageningen:

1960

- Kuipers, S. F.: Bergen en burgen op Schouwen-Duiveland. Kroniek van het land van de Zeemeermin; Vereniging Stad en Lande van Schouwen-Duiveland 9: 5-38; Zierikzee: 1984 - Mulder, E. F. J. de, M. C. Geluk, I. L. Ritsema, W. E. Westerhof en T. E. Wong: De

ondergrond van Nederland; Groningen: 2003

- Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (NOaA), versie 1.0 (www.noaa.nl): 2012 - Provincie Zeeland: Handleiding Programma’s van eisen Zeeland: 2004

- Provincie Zeeland: aanvullende richtlijnen voor archeologisch onderzoek in de Provincie Zeeland; Provinciaal Blad van Zeeland, nummer 32: 2009

- Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE): Archeologisch Informatie Systeem (Archis2);

Amersfoort: 2013

- Robas Producties/Topografische Dienst: Foto-atlas Zeeland; Den Ilp: 1989

- SOB Research: Aanvraag “Archeologische Begeleiding ‘Aanleg Fietspad Stolpweg’, Nieuwerkerk, Gemeente Schouwen-Duiveland”; SOB Research, Heinenoord: 2014

- Stichting Infrastructuur Kwaliteitsboring Bodembeheer (SIKB/ CCvD): Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.3; SIKB/ CCvD, Gouda: 2013 - 2014

(40)

- Vos, P. C. en R. M. van Heeringen: Holocene geology and occupation history of the Province of Zeeland (SW Netherlands), in Mededelingen Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO Nr. 59, Holocene evolution of Zeeland (SW Netherlands), Scientific editor: M.M. Fischer, Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO;

Haarlem: 1997

- Wattenberghe, J.: Programma van Eisen Nieuwerkerk Fietspad Stolpweg, Archeologische Begeleiding; Artefact, Kamperland: 2 juni 2014 (definitieve versie)

- Wolters-Noordhoff Atlasprodukties: Grote Historische Provincie Atlas, Zeeland 1856 - 1858, 1: 25.000; Groningen: 1992

- Zagwijn, W. H., Nederland in het Holoceen; ’s Gravenhage: 1991

Geraadpleegde internetsites:

- http://ahn.geodan.nl/ahn/

- http://archis2.archis.nl/archisii/html/index.html - http://www.dinoloket.nl/ondergrondgegevens - http://watwaswaar.nl/

- https://www.google.nl/maps/preview

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

overwegende dat de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toeganke- lijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat

Uw zienswijze kunt u tot en met 22 januari 2012 schriftelijk kenbaar maken aan het dagelijks bestuur van waterschap Scheldestromen, Postbus 1000, 4330 ZW Middelburg.

Uw zienswijze kunt u tot en met 20 januari 2013 schriftelijk kenbaar maken aan het dagelijks bestuur van waterschap Scheldestromen, Postbus 1000, 4330 ZW Middelburg.

Provincie transportroute Tijdelijke aansluitingen op werkwegen ontwerp (bochtverbreding of aansluiting) bespreken met één jaar voor de aanbesteding?. provincie

Uw zienswijze kunt u tot en met 25 november 2012 schriftelijk kenbaar maken aan het dagelijks bestuur van waterschap Scheldestromen, Postbus 1000, 4330 ZW Middelburg.

Uw zienswijze kunt u tot en met 27 november 2011 schriftelijk kenbaar maken aan het dagelijks bestuur van waterschap Scheldestromen, Postbus 1000, 4330 ZW Middelburg.

Er wordt, door middel van bouwaanduidingen, binnen de bestemming ‘Wonen’ de mogelijkheid geboden voor woningen met de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding-vrijstaand 1’

Dit is een terrein van zeer hoge archeologische waarde (waarde 3) en waarvan bekend is dat daar resten van het Augusteïsche legerkamp (19–16 voor Chr.), twee legerplaatsen van