• No results found

Voor de derde bouwfase werd een nieuwe kerk op een totaal ander grondplan geconcipieerd. Men verliet de drieledige zaalbouw en bouwde een langgerekt schip met een vijfzijdige apsis (fig. 31). Hiervoor werd de oriëntatie van de kerk lichtjes gewijzigd, zodat het schip volledig parallel stond met de rooilijn aan de Veemarkt (fig. 9). Het gebouw was met een breedte van ongeveer 8,70 m bin-nenwerks een stuk smaller dan de oorspronkelijke kerk. Aan de westzijde was het schip verlengd tot aan de rooilijn van het woon-pand, terwijl ook de oostzijde verder liep dan de oorspronkelijke kerk, met een totale lengte binnenwerks van 32,25 m als gevolg. Een vijfzijdige apsis van 4,40 m diep (fig. 32) sloot de oostzijde af tot aan de rooilijn van de Korte Sint-Jorisstraat, wat de totale lengte van de kerk op 36,65 m bracht. Zes steunberen langs elke lange zijde verdeelden de kerk in vijf traveeën. De westzijde be-vatte merkwaardig genoeg drie steunberen; twee op de hoeken en één centraal. Een dwarsmuur ter hoogte van de vierde steunbeer, tussen de derde en de vierde travee, vertegenwoordigde waar-schijnlijk de scheiding tussen koor en schip. Ten oosten van deze fundering bevonden zich verschillende zeer ondiepe graven die bijna direct onder de 20ste-eeuwse pleinverharding tevoorschijn kwamen, wat er op wijst dat het koor opgehoogd was (fig. 33). Ten westen van de koorafsluiting waren geen ondiepe graven aanwezig. Aan de westzijde zijn in de eerste travee langs weers-zijden van de lengteas twee funderingsblokken aangetroffen. Ze dienden waarschijnlijk als fundering voor de zuilen van de orgel-tribune (fig. 34). Aan de oostzijde werden tegen de binnenzijde van de apsis twee funderingsblokken aangetroffen met langs één zijde duidelijk de aanzet van een funderingsboog (fig. 35). Deze constructie, die achteraf tegen de apsisfundering geplaatst was, diende bijna zeker als fundering voor het hoofdaltaar.

Het merendeel van de funderingen bestond uit gerecupereerde baksteen in harde witte kalkmortel, vaak nog met grote stukken oud muurwerk in origineel metselverband. Gezien het gemid-delde baksteenformaat van 25 x 12 x 5,5 cm en de harde witte spe-cie gaat het om hergebruik van muurfragmenten en baksteen uit de afgebroken kerk. Maar een deel van de funderingen bestond uit nieuw metselwerk van baksteen met het formaat 26 x 12,5/13 x 6/6,5 cm, onder meer aan de zuidoostzijde, de noordoostzijde en in de apsis (fig. 32). Aan de noordwestzijde werd de fundering van de eerste kerk hergebruikt.

◉ de pandgangen

De bouw van een totaal nieuwe kerk was de start van een reeks toevoegingen aan het centrale kloosterpand. Al vrij snel wer-den pandgangen gebouwd tegen de kerk en de westvleugel, wat voor het eerst een typische kloosterpandhof creëerde (fig. 36). Ook werd de opening tussen de kerk en de westvleugel dicht-gebouwd. Van dit kleine vertrek werd de vloer teruggevonden, uitgezonderd een klein vloeroppervlak in de pandgang de enige gelijkvloerse bedekking die bewaard gebleven was. Het bestond uit baksteen met het formaat 23 x 11,5 x 4 cm in visgraatverband. De noordelijke pandgang was in fundering 3 tot 3,30 m breed, maar een zestal steenlagen diep en gemiddeld 85 cm breed aan-gelegd in een baksteenformaat van 24/25 x 12 x 6 cm. Hij over-bouwde grotendeels de oudere muur in Vlaams verband die wat anders georiënteerd was, waarschijnlijk afkomstig van de pand-gang parallel met de oudste kerk. Centraal tegen de noordelij-ke pandgangmuur werd later een rechthoekig gebouw van 4 m breed en 7,50 m lang ingeplant dat waarschijnlijk als de nieuwe sacristie fungeerde (fig. 36). Het had een zorgvuldig gemetselde, negen tot tien steenlagen diepe fundering (in een onregelmatig verband van een laag kops en een laag streks) die rustte op een

fig. 31 Grondplan van de derde kloosterkerk. Plan of the third monastery church.

bouwpuinlaag. Eén tot twee rijen van het opgaand muurwerk was eveneens bewaard. De gebruikte baksteen had een formaat van 24 x 11,5 x 5 cm.

De fundering van de westelijke pandgang was in verband ge-metseld met die van de noordelijke pandgang en was op dezelfde manier opgebouwd. Later echter werd in het noordelijk deel van de westelijke pandgang een kelder ingeplant (fig. 36). Centraal in het zuidelijke deel van de pandgang werd over een oppervlak van ongeveer 3,5 m² een vloerrestant aangetroffen, bestaande uit rode en zwarte, ongeglazuurde tegels (formaat ongeveer 14 x 14 x 2 cm). Mogelijk gaat het om een restant van de originele pandgangvloer, aangezien alle begravingen in de pandgang deze vloer doorsnijden en geen enkele er door afgedekt is. Voor de aanleg van de kelder werd de noordelijke pandgang afgesloten door een muurfundering in baksteen met het formaat 22 x 11 x 5,5 m, die maar een steenlengte breed was. De ingeplante kelder was binnenwerks 12,20 m lang en 3 m breed en was overdekt door een eenvoudig tongewelf (fig. 37). De noordelijke helft werd op een bepaald moment dichtgemetseld, waarna de zuidelijke helft heringericht werd. De originele keldervloeren waren nog over de volledige oppervlakte bewaard. Het ging om eenvoudige vloeren in baksteen met het formaat 22 x 10 x 5 cm. Herstellingen wa-ren in het zuidelijke deel uitgevoerd met baksteen van 18 x 9 x 5 cm. Hetzelfde baksteenformaat werd gebruikt in de noordelijke helft om op de vloer grote bakken te metsen, vijf aan elke lange zijde en tweemaal drie boven elkaar aan de korte noordelijke zijde. Er zijn nergens sporen aangetroffen die wijzen op de aan-wezigheid van een stenen trap in de originele kelder. Nadat de noordelijke helft dichtgemetseld was, werd in de zuidelijke helft een nieuwe vloer in twee lagen rechtstreeks op de voorgaande aangebracht, bestaande uit ongeglazuurde, vierkante tegels van 14 x 14 x 2,4 cm. Tegen de originele tussenmuur werd een nieuwe trap geplaatst, bestaande uit acht treden in natuursteen, rustend op een of twee baksteenlagen (fig. 38). De treden in Doornikse

kalksteen waren duidelijk hergebruikt. fig. 32 Foundation of the pentagonal apse.Fundering van de vijfzijdige koorapsis.

fig. 33 In de koorzone bevonden de begravingen en de toegangen tot de kelders zich direct onder het moderne pleinoppervlak. Het skelet links op de foto rustte op de funderingsresten van de oudste kerkfasen.

In the chancel area the burials and the entrances to the brick tombs and vaults were situated directly beneath the mod-ern square surface. A skeleton (left) was positioned on the foundation of the earli-est church phases.

fig. 34 Aan de westzijde werd het schip met een travee verlengd (rode lijn). On the west side the nave was extended by one bay (red line).

fig. 35 Twee funderingsblokken aan de binnenzijde van de koorapsis vorm-den de basis van de funderingsboog voor het hoofdaltaar.

Two brick blocks on the inside of the apse formed the base of the foundation arch for the main altar.

Fig. 36 In de 17de eeuw werden pand-gangen gebouwd tegen de kerk en de westvleugel (rode lijn). Onder de noor-delijke helft van de westelijke pand-gang werd een kelder aangelegd (gele lijn). Het rechthoekig gebouw tegen de noordelijke pandgang diende waar-schijnlijk als sacristie (blauwe lijn). In the 17th century, cloisters were built against the church and the west wing (red line). Underneath the northern half of the western cloister a basement was con-structed (yellow line). A square building against the northern cloister probably served as sacristy (blue line).

fig. 37 De kelder onder de westelijke pandgang.

The basement below the western cloister.

fig. 38 Bij een verbouwingsfase geplaatste trap in de kelder onder de westelijke pandgang. Stairs in the basement below the western cloister, placed during a remodelling phase.

Bij de kleine opgravingsvakken XIII en XIV, die in de straat ge-legen waren, werden respectievelijk de binnen- en buitenmuur van de zuidelijke pandgang en de binnenmuur van de oostelijke pandgang aangetroffen. Hieruit blijkt dat aan deze zijde enkel een afsluitmuur van het klooster aanwezig was, waartegen een pandgang was gebouwd. In de kloosterperiode hebben hier nooit gebouwen gestaan.

◉ de westvleugel

Ook de westvleugel zelf onderging in deze periode heel wat ver-anderingen. Uit de gebouwresten blijkt de originele westelijke voorgevel grotendeels bewaard te zijn gebleven. De voornaamste ingrepen, voor zover die herkenbaar zijn in de archeologische res-tanten, situeren zich in de kelderniveaus (fig. 25: C). De originele kelderruimtes in het midden en het noorden van de eerste uitbrei-ding van de westvleugel ondergingen een derde belangrijke ver-andering. De kelder werd opgehoogd en voorzien van een nieuwe

vloer, die enkel nog bewaard gebleven was in het meest noorde-lijke deel van de kelders, dat later opgegeven werd. De vloer was onregelmatig aangelegd in een halfsteens patroon dat bestond uit rode en zwarte, ongeglazuurde tegels van het formaat 13 x 13 x 2 cm (fig. 39). De originele trap die leidde naar een toegang van bui-tenaf werd vervangen door een nieuwe trap tegen de westmuur van de noordelijke kelderruimte die, gezien zijn schuine positie, waarschijnlijk leidde naar een toegang van binnenuit. Enkel de trapfundering en een nieuw ingeplant trapgangmuurtje waren bewaard gebleven, gemetseld in baksteen met het formaat 22 x 10,5 x 6 cm. Bij deze kelderophoging verdween het westelijk deel van de muurbanken van de tweede kelderfase waarschijnlijk on-der de vloer ter hoogte van de oude en de nieuwe trap.

De vierde kelderfase was een grote ingreep, waarbij een derde kelderruimte uitgegraven werd ten zuiden van de originele kel-ders, tot aan de zuidelijke afsluitmuur (fig. 40). Deze zeer grote

fig. 39 Tegelvloer uit de vierde kelderfase van de westvleugel.

Tile floor from the fourth basement phase of the west wing.

kelder, die met zijn afmetingen van 6 bij 11,60 m de totale kel-deroppervlakte meer dan verdubbelde, was voorzien van een kruisgewelf en werd volledig afgesloten van de oorspronkelijke kelders (fig. 25: D). Merkwaardig is dat hiervoor niet de originele sluitmuur gebruikt werd, maar dat ongeveer 50 tot 75 cm ten noorden van die muur, in de oude kelder, een nieuwe afsluitende dwarsmuur gemetseld werd, een baksteen breed. De toegangs-trap van deze nieuwe kelder bevond zich centraal aan de zuid-zijde, en was van binnenuit toegankelijk. De treden bestonden volledig uit natuursteen.

Na het inbrengen van de nieuwe kelder werden ook de twee oude kelderruimtes heringericht. De eerste ingreep was het verplaat-sen van de trap. De trap in de westmuur werd opgegeven en een nieuwe trap werd aangelegd in de oostmuur van de noordelijke kelderruimte (fig. 41). Deze trap was niet vanuit het gebouw zelf toegankelijk, maar stond in verbinding met de westelijke pand-gang. Hij was volledig bewaard en bestond uit zeven natuurste-nen treden, waarvoor zowel kalkzandsteen als Doornikse

kalk-steen gebruikt werd, gefundeerd op bakkalk-steen met het formaat ? x 12 x 6 cm. Alle kelderruimtes kregen een nieuwe bevloering. De nieuwe zuidelijke baksteenvloer bestond uit baksteen met het formaat 21 x 10 x 5 cm, terwijl in het noorden 17 x 8 x 5 cm gebruikt werd. Deze verschillende baksteenformaten laten zich niet chronologisch verklaren vanuit de archeologische gegevens. De vloer van de middelste kelderruimte is duidelijk aangelegd tot tegen de nieuwe sluitmuur, terwijl in de nieuwe kelderruimte geen sporen van een oudere vloer aangetroffen zijn. In een deel van de zuidelijke kelderruimte was deze vloer later hersteld met gerecupereerde tegels in Doornikse kalksteen met het formaat van ongeveer 28 x 25 x 2/3 cm. Enkel een klein, later dichtgemet-seld vertrek in de zuidelijke kelder was volledig gevloerd met rode en zwarte, ongeglazuurde vloertegels van het formaat 14 x 14 x 2 cm. Een zinkput werd aangelegd centraal tegen de west-muur. De oude zinkput in de zuidoosthoek van de noordelijke kelderruimte bleef behouden. Door de inbreng van vier korte muren werd deze noordelijke kelder verder onderverdeeld in drie kleinere vertrekken. In het smalste, meest noordelijke vertrek,

fig. 40 In de laatste bouwfase werd de kelder onder de westvleugel in zuide-lijke richting uitgebreid (rechts). In the last building phase, the basement of the west wing was extended south-wards (right).

fig. 41 Bij de laatste bouwfase werd een nieuwe trap geplaatst die de kel-der toegankelijk maakte vanuit de pandgang.

In the last building phase, a new stairway made the basement accessible from the cloister.

waar een smalle doorgang gecreëerd was, werd in de nieuwe wes-telijke tussenmuur een nisvormig venstertje met kruisijzer uit-gespaard. Tegen de noordelijke en de oostelijke muur werden op elkaar geplaatste bakken gemetseld (fig. 42).

◉ de zuidelijke zijvleugel

In de derde kloosterfase werd de zuidelijke zijvleugel verder uit-gebreid tot aan de oude gracht in het westen, die de kloostertuin scheidde van het kerkhof. Dit gebeurde in minstens drie fasen, die echter niet volledig duidelijk zijn doordat het gebouw maar voor een klein deel binnen de opgravingszone gelegen was (fig. 43). Tegen de oorspronkelijke zijvleugel die op zijn beurt tegen de westvleugel aangebouwd stond, werd een tweede vertrek op-gericht, dat binnenwerks ongeveer 6 m lang en 6,30 m breed was. In één van beide vertrekken was waarschijnlijk de brou-werij gesitueerd.

In het verlengde van de zuidelijke zijvleugel maar ervan los-staand, was een ander rechthoekig gebouw opgericht dat met

zijn westelijke afsluitmuur tot tegen de gracht liep. Uit de ge-schreven bronnen blijkt het om de ziekenzaal te gaan. De zie-kenzaal was 6,30 m breed en 9,40 m lang. Tegen de westelijke korte zijde was een latrinevertrek gebouwd dat ten dele over de gracht liep. Waarschijnlijk was het de oorspronkelijke bedoeling dat de latrine vrij in de gracht kon uitstromen. De vulling van de latrine bevatte aardewerk en glas dat in de 17de eeuw gedateerd kan worden.

Tussen de ziekenzaal en de brouwerij was een opening van on-geveer 2,80 m gelaten, mogelijk een doorgang in zuidelijke rich-ting. Later werd ook deze ruimte dichtgemetseld en werden on-der de verschillende vertrekken van de zijvleugel kelon-ders uitge-graven. Ook dit gebeurde in verschillende fasen.

◉ andere structuren

Aan de noordzijde van de kloostertuin waren de oude kloos-termuur en het daar tegenaan geplaatste gebouw afgebroken. Een nieuwe muur werd meer noordwaarts opgericht, op een

fig. 42 Gemetste bakken in de nieuwe kelder onder het zuidelijk deel van de westvleugel.

Brick storage bins in the new basement below the southern part of the west wing.

fig. 43 Funderingen van de verschil-lende bouwfasen van de noordelijke buitenmuur van de zuidvleugel. Foundations of the different building phases of the northern outer wall of the south wing.

nieuwe rooilijn met de Veemarkt, die gereconstrueerd kon wor-den op basis van enkele restanten die aangetroffen zijn in een kleine opgravingsput onder de straat. Deze verandering was waarschijnlijk het gevolg van het dempen van de walgracht en het opgeven van de brug op deze plaats. Tegen de nieuwe kloos-termuur werd een nieuw gebouw opgericht, dat mogelijk als poortgebouw dienstdeed (fig. 44: 1). Enkel het zuidoostelijk vertrek kon gedeeltelijk opgegraven worden. Op basis van de gereconstrueerde kloostermuur kan de grootte van het ooste-lijke vertrek berekend worden op een breedte van ongeveer 6 m en een lengte van circa 4,40 m. De vrij zware funderingen waren 55 tot 70 cm breed, waarvoor twee baksteenformaten gebruikt werden: 24/25 x 11/12 x 5,5/6 cm en 16 x 7 x 4 cm. Twee gemetselde poeren, bestaande uit baksteen en gerecupereerde kalkzandsteen, lagen in het verlengde van de zuidelijke muur van dit gebouw (fig. 44: 2). Mogelijk dienden ze als funderings-blokken voor een open schuur die tegen de kloostermuur aan-gebouwd was.