• No results found

toelichting op de archeologische en cultuurhistorische beleidskaart

Categorie 7. Gebieden zonder archeologische verwachting (wit op de kaart) Geen onderzoeksverplichting

8 Het archeologisch proces binnen de gemeentelijke organisatie

8.2 Archeologische expertise

Binnen de A2 gemeenten is het taakveld archeologie ondergebracht bij de beleidsmedewerker monumentenzorg. Hij/zij fungeert als centraal aanspreekpunt en zorgt in nauw overleg met de projectleiders van de verschillende ruimtelijke plannen dat archeologie in projecten en

planprocedures wordt opgenomen. Deze beleidsmedewerker heeft ook tot taak het AMZ-beleid verder te ontwikkelen. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om het uitvoeren en coördineren van erfgoedgerelateerde zaken als voorlichting en educatie, archeologische werkzaamheden in ruimtelijke procedures en het onderhouden van contacten met het beleidsveld.

Bij het selecteren en waarderen van archeologie in het ruimtelijke ordeningsproces wordt indien nodig deskundig advies ingewonnen bij een onafhankelijk seniorarcheoloog. Daartoe huurt de gemeente Valkenswaard bij voorkeur, evenals de andere A2 gemeenten, op projectbasis de expertise in van de regionaal archeoloog van de Milieudienst van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven14. De Milieudienst verzorgt reeds op verschillende andere beleidsterreinen ondersteuning in de A2 gemeenten, en is vanwege de daar aanwezige regionale kennis goed in

14Samenwerkingsverband van 21 gemeenten (Asten, Bergeijk, Best, Bladel, Cranendonck, Deurne, Eersel, Geldrop-Mierlo, Gemert-Bakel, Heeze-Leende, Laarbeek, Nuenen, Oirschot, Reusel-De Mierden, Someren, Son en Breugel, Valkenswaard,

Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg, gemeente

staat om een inhoudelijk-gefundeerde beslissing te nemen in het proces van afweging van archeologische belangen. Het inhuren van een regionaal archeoloog heeft als voordeel dat er binnen de regio één aanspreekpunt is waarbinnen de lokale archeologische en beleidsmatige kennis is gebundeld, waardoor beleidsbeslissingen op een efficiënte wijze kunnen plaatsvinden. In de toekomst moet eraan gedacht worden of de inzet van de regionaal archeoloog niet meer structureel geregeld kan worden. De regionaal archeoloog onderhoudt namelijk nu nog op eigen houtje contacten met de provincie en het Rijk, maar geeft ook geregeld telefonisch advies aan burgers die archeologisch onderzoek moeten verrichten. Een vast aanspreekpunt is ook van belang met betrekking tot amateurarcheologen, zeker t.a.v. educatie, publieksvoorlichting en draagvlakverwerving.

Optreden namens het bevoegd gezag

Advisering en beoordeling van Programma's van Eisen, Plannen van Aanpak, offertes en

rapportages vereist specifieke kennis van de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeente. Die kennis is over het algemeen aanwezig bij de gemeentelijk beleidsmedewerker archeologie, die in veel gevallen ondersteund zal worden door de inhuur van een seniorarcheoloog met regionale kennis. Voorgesteld wordt om de bevoegdheid namens het bevoegd gezag te beoordelen en besluiten te nemen inzake de door derden (archeologische bedrijven) op te stellen Programma's van Eisen (PvE's) inzake archeologisch (voor)onderzoek, Plannen van Aanpak (PvA's) inzake archeologisch (voor)onderzoek, offertes voor het doen van archeologisch

(voor)onderzoek en opgestelde rapporten betreffende uitgevoerd archeologisch (voor)onderzoek, in de zin van de Wet op de archeologische monumentenzorg en de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA), in mandaat over te dragen aan de gemeentelijk

beleidsmedewerker archeologie.

8.3 Toevalsvondsten

In plangebieden die niet onderzoeksplichtig zijn of waar de initiatiefnemer heeft voldaan aan de onderzoeksverplichting, hetzij van alleen inventariserend onderzoek, hetzij ook van een opgraving of begeleiding, kan de gemeente vergunning verlenen voor de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen.

Desondanks kunnen bij graafwerkzaamheden ‘toevalsvondsten’ worden gedaan, zoals crematie- of inhumatiegraven die door hun beperkte omvang en diepteligging meestal niet voorspelbaar zijn. In zo’n geval kan de initiatiefnemer niet gehouden worden aan het veroorzakersprincipe. Op basis van een selectiebesluit van de gemeente mocht het initiatief immers zonder (verdere)

archeologische verplichtingen worden gerealiseerd. Dergelijke vondsten dienen op grond van art.

53 Monumentenwet bij de RCE gemeld te worden Het niet melden is een strafbaar feit. Soms kunnen dergelijke vondsten van groot belang zijn. Op grond van art. 56 en 57 MW kan de Minister dan bepalen dat werkzaamheden worden stilgelegd en dat onderzoek moet worden uitgevoerd.

Ook komt het voor dat onder druk van de publieke opinie alsnog na overleg tussen betrokkenen een onderzoek ingesteld wordt, ook al kan de gemeente niet meer terugkomen op de verleende vergunning. Bij stilleggen van werk door het Rijk komen de kosten niet ten laste van de

verstoorder, maar ‘in redelijkheid’ van de Minister, waarbij van de gemeente verwacht mag worden, dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming evident is. Onder druk van de publieke opinie ontstaat meestal tussen alle betrokkenen een onderhandelingssituatie met hoge tijdsdruk, waarbij kosten voor de gemeente te verwachten zijn.

Zowel in het belang van de archeologische monumentenzorg als om spanningen tussen Rijk, gemeente, belanghebbenden en bevolking te voorkomen, is het aan te bevelen om in twijfelgevallen over de aanwezigheid van archeologische waarden in het selectiebesluit de verplichting tot een vorm van archeologische begeleiding op te nemen. Een lichte vorm van archeologische begeleiding is een geregelde inspectie met de mogelijkheid om bij vondsten een snel onderzoek op kosten van de verstoorder uit te voeren. Een dergelijke pragmatische aanpak kan voor alle partijen de voorkeur hebben boven intensief inventariserend onderzoek om de aanwezigheid van archeologische waarden risicoloos te bevestigen of uit te sluiten. In sommige

Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg, gemeente

gevallen kunnen voor een dergelijke inspectie amateurarcheologen worden ingeschakeld.

Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg, gemeente

9 Financiën

9.1 Projectkosten

De Wamz legt de financiële last van archeologisch onderzoek en behoud primair bij de

veroorzaker van de bodemverstoring (verstoorder-betaalt-principe). Hieronder vallen kosten van:

inventariserend onderzoek, archeologisch vervolgonderzoek (opgraven), archeologische begeleiding, het opstellen van de daarbij vereiste Programma’s van Eisen, de conservering van vondsten, het opstellen van de onderzoeksrapporten en het nemen van maatregelen ter bescherming en inpassing van archeologische waarden ten laste van de initiatiefnemer, ook als de gemeente de initiatiefnemer is. In de nieuwe grondexploitatiewet (Wro) is archeologie op de lijst van verhaalbare kosten opgenomen, zodat deze projectkosten eventueel naar exploitanten kunnen worden doorbelast.

De gemeente sluit in het kader van de gebiedsontwikkeling regelmatig exploitatieovereenkomsten af met particuliere projectontwikkelaars en grondexploitanten. Het is belangrijk dat de

overeenkomst helder aangeeft wie de kosten voor het archeologisch onderzoek draagt en de eventuele bijkomende risico’s voor zijn rekening neemt. Het komt in de praktijk nogal eens voor dat de overeenkomst wel afspraken over het archeologische vooronderzoek bevat, maar dat afspraken over hoe om te gaan met de uitkomst van dat onderzoek ontbreken. Als uit het vooronderzoek blijkt dat er sprake is van behoudenswaardige archeologische resten, dan kunnen de kosten van

inpassing en/of opgraving wel eens veel hoger uitvallen dan die van het vooronderzoek.

Uitgangspunt van het gemeentelijk archeologiebeleid is dat de kosten van alle archeologische werkzaamheden gedekt zijn, waarbij gestreefd wordt naar maximaal behoud van archeologische waarde in combinatie met zo min mogelijk kosten. De gemeentelijke exploitatieverordening zal hierop worden aangepast.

Het verstoorder-betaalt-principe komt niet in andere vormen terug in de regelgeving. Wanneer er dus geen Malta-proof bestemmingsplan is, zijn er, afgezien van de mogelijkheden via de MER-procedure en de ontgrondingenvergunning, geen mogelijkheden om kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek of opgravingen te laten dragen door of te verhalen op de

verstoorder. Wanneer tijdens bouwwerkzaamheden bijvoorbeeld een archeologisch monument wordt gevonden (toevalsvondst) terwijl men daar niet gericht op zoek naar was, kunnen eventueel door de gemeente gemaakte kosten voor onderzoek en opgravingen niet worden verhaald op de bouwonderneming of de eigenaar van het terrein. Bij toevalsvondsten geldt het verstoorder-betaalt-principe derhalve niet.

De kosten van archeologisch onderzoek kunnen per locatie enorm verschillen. Belangrijke bepalende factoren zijn de omvang van het onderzoek, de ligging en het karakter van het plangebied (bebouwde kom of buitengebied), bodemsoort en de archeologische verwachting (kasteel of prehistorische boerderij). Over het algemeen zijn de onderzoekskosten niet meer dan 2% van de projectkosten. Om een indruk te geven: een standaard bureauonderzoek kost ongeveer tussen de € 1.500,- en € 2.000,-; een beperkt booronderzoek tussen € 1.000,- en € 2.000,-. Een kleinschalig proefsleuvenonderzoek (duur 3 dagen) kost gemiddeld € 10.000,- tot € 15.000,- (gemiddeld 8 euro per m²). Bij een vlakdekkende opgraving kunnen de kosten oplopen tot (ruim) boven de € 25.000,- (gemiddeld 13 euro per m²).