• No results found

4. Onderzoek en randvoorwaarden

4.7 Archeologie

Archeologiebeleid en regelgeving

Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Malta. Daarmee werd op Europees niveau besloten het (meestal) niet direct zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, de archeologische waarden, beter te beschermen. Het Verdrag van Malta werd op 1 september 2007 geïmplementeerd met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg, een wijziging van de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten.

De drie belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn:

- het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse);

- het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, en;

- de introductie van het zogenaamde 'veroorzakerprincipe'. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt (de initiatiefnemer), financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek naar eventueel aanwezige archeologische waarden.

De uitgangspunten van Malta zijn overgenomen in de gemeentelijke archeologische beleidsnota

‘Verleden, heden en toekomst, Archeologiebeleid in Ede’ (2003). Bekende en te verwachten archeologische waarden zijn weergegeven op de door de gemeenteraad in 2005 vastgestelde archeologische beleidskaart, schaal 1:25.000 (RAAP-rapport 1130).

Met de wetswijziging in 2007 heeft de zorg voor het archeologisch erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Gemeenten zijn wettelijk verplicht bij vaststelling van een bestemmingsplan, en bij het bestemmen van de in dat plan begrepen grond, rekening te houden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. Het vigerende archeologiebeleid in Ede stamt uit de periode vóór de wetswijziging en is (nog) niet goed toegerust op de huidige praktijk van ruimtelijke ordening.

In 2010 is een begin gemaakt met de actualisering van het Edese archeologiebeleid door alle bekende en te verwachten archeologische waarden in het agrarisch buitengebied van Ede (inclusief gebied De Groene Grens) opnieuw in kaart te brengen. Zie verder het rapport van Breimer, J., L.J.

Keunen, J. Neefjes & N.W. Willemse, 2010: Archeologie, cultuurlandschap en historische (steden)bouwkunst in de gemeente Ede; Cultuurhistorische inventarisatie van het agrarisch buitengebied, RAAP-rapport 2000, RAAP bv, Weesp (eindversie, 18 november 2010). Het belangrijkste verschil met de beleidskaart uit 2005 is dat archeologische (verwachtings)waarden nu op gedetailleerder niveau (perceelsniveau, schaal 1:10.000) zijn gekarteerd en dat nieuwe

archeologische en bodemkundige informatie (bijv. nieuwe vindplaatsen en recente onderzoeksresultaten) zijn meegewogen.

Situatie archeologie

Bij de inventarisatie van bekende en te verwachten archeologische waarden in het onderhavige bestemmingsplangebied is gebruikt gemaakt van de (landelijke) Archeologische Monumentenkaart (AMK), het Archeologisch Informatiesysteem ARCHIS 2 en bovengenoemd RAAP-rapport 2000.

 Te verwachten archeologische waarden

In figuur 13 (zie volgende pagina) is de archeologische verwachting van het hele bestemmingsplangebied weergegeven. Deze verwachting hangt nauw samen met (macro)reliëf, landschappelijke en geomorfologische eigenschappen van het gebied, bodemsamenstelling en de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen. Kenmerkend voor het bestemmingsplangebied De Groene Grens in het dekzandlandschap van de zuidelijke Gelderse Vallei is de relatief lage ligging.

Het gebied bestaat uit een dekzandvlakte met lage dekzandwelvingen. Het dekzand is met name aan de noord en westzijde van het plangebied plaatselijk verspoeld. Welvingen bevinden zich in het centrale en noordelijk deel van het gebied; de uiterste zuidoosthoek van het plangebied ligt op de uitloper van een grotere (lage) dekzandrug.

De lage, kleinere ruggen en welvingen in het gebied zullen in het verleden met name zijn bewoond in de periode dat er nog geen sprake was van grootschalige veengroei en vernatting. Oftewel toen groepen jagers-verzamelaars in de latere perioden van de Steentijd (8800 – 4200 voor Chr.) door het gebied trokken. De trefkans op de materiële nalatenschap van deze mensen is op de ruggen en welvingen middelhoog. De kans dat bij graafwerkzaamheden in lager gelegen, omringend gebied op

archeologische resten gestuit wordt, is erg klein. Uitgezonderd in de drie rood gearceerde terreinen aan De Kade (zie fig. 13). Dit zijn historische nederzettingslocaties. In deze percelen kunnen nog bouwkundige elementen uit de vroeg-19e eeuw of eerder aanwezig zijn.

Archeologische resten kunnen worden verwacht vanaf een gemiddelde diepte van ca. 30 cm beneden maaiveld.

 Bekende archeologische waarden

In het plangebied bevinden zich geen archeologische Rijksmonumenten of AMK-terreinen (terreinen met een archeologische status). Wel zijn twee archeologische vindplaatsen bekend.

Figuur 13 Culuurhistorische waardenkaart (zie ook www.ede.nl/cultuur)

De waarde ervan is echter twijfelachtig. Het betreft twee meldingen van door amateur-archeologen gedane toevalsvondsten. Vindplaats nr. 576 betreft de vondst van een ruitvormige fibula uit de Vroege Middeleeuwen (450 tot 1050 na Chr.).

Gezien de ligging in het destijds behoorlijk drassige veengebied betreft het mogelijk een vondst die is meegevoerd met grondtransport van elders. De oorsprong van vindplaats nr. 518 is eveneens dubieus. De vondst, een vuurstenen ‘kling’ uit de Midden-Steentijd (8800 – 4900 voor Chr.), is vermeld in een publicatie van H.J. Bellen uit 1931. De originele vindplaats moet waarschijnlijk meer richting Bennekommer Meent of De Kraats worden gezocht.

 Archeologisch veldonderzoek

Binnen de grenzen van het plangebied is op één locatie inventariserend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd en wel door door RAAP in het kader van de uitbreiding van de Rijksweg A12 en gerapporteerd in RAAP-rapport 863 (maart 2003). Specifiek gaat het om trajectdeel 2, in het tracé Veenendaal-Grijsoord, ter hoogte van de Zuiderkade (de noordzijde, zie fig. 17, in blauw). In dit gebied zijn 27 boringen verricht. De in de boringen vastgestelde bodemprofielen lijken het meest op beekeerdgronden. Voor zover deze niet zijn afgedekt, is de A-horizont in de bouwvoor opgenomen (dus verstoord). Behalve enige scherven aardewerk uit de Nieuwe tijd zijn er geen archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van (een) archeologische vindplaats(en). Ook uit dit veldonderzoek blijkt de van oorsprong zeer natte aard van het gebied, getuige de resten veen die (al dan niet vermengd met de bouwvoor) in een aantal boringen zijn aangetroffen. Op dit veen ligt meestal een laag gemengde grond die waarschijnlijk, om de venige depressies op te vullen, van elders is aangevoerd. Nader archeologisch (veld)onderzoek wordt in dit deelgebied niet noodzakelijk geacht.

 Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Het onderhavige bestemmingsplan betreft het planologisch-juridisch mogelijk maken van de ontwikkeling van nieuwe natuur in bepaalde zones van het plangebied (zie fig. 13, paars).

Natuurontwikkeling kan mogelijk in het plangebied aanwezige archeologische waarden verstoren.

Omdat de trefkans op belangrijke archeologische waarden in het plangebied echter niet heel groot geacht wordt, is afgezien van nader archeologisch inventariserend veldonderzoek voorafgaand aan vaststelling van dit plan.

In plaats daarvan is, om onevenredige aantasting van archeologische (verwachtings)waarden te voorkomen, aan gronden met een middelhoge en hoge archeologische verwachting op de archeologische kaart in RAAP-rapport 2000 (zie fig. 17) een dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie 1 toegekend, met daaraan gekoppeld een vergunningstelsel. Eventuele ontwikkelingen dieper dan 30 cm beneden maaiveld en met een oppervlak groter dan of gelijk aan 1000 m² kunnen op grond van het opgenomen vergunningstelsel alleen doorgang vinden onder de voorwaarde van aanvullend archeologisch onderzoek (archeologische begeleiding).

 Archeologisch onderzoek

Archeologisch onderzoek dat in de gemeente Ede wordt uitgevoerd, moet voldoen aan de richtlijnen volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en aan door burgemeester en wethouders van de gemeente Ede gestelde voorwaarden. Archeologisch onderzoek is, in gronden met een dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie’, niet noodzakelijk als naar het oordeel van een archeologische deskundige namens de gemeente Ede, is aangetoond dat archeologische (verwachtings)waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Dit geldt bijvoorbeeld in geval van kleinschalige ontwikkelingen kleiner dan de in de regels opgenomen ondergrenzen of wanneer in gronden in het verleden archeologisch vooronderzoek is uitgevoerd op basis waarvan kan worden geconstateerd dat de trefkans op intacte (behoudenswaardige) archeologische resten klein is.

Dat geldt ook als zodanige technische maatregelen worden getroffen dat de archeologische (verwachtings)waarden in de bodem (in situ) kunnen worden behouden.

Samenvattend komt dit neer op het volgende:

• Archeologische monumenten behoeven geen verdere planologische bescherming.

• Gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarde worden met een dubbelbestemming en omgevingsvergunningenstelsel beschermd.

Daarbij geldt dat:

1. archeologisch onderzoek is vereist voor een aanvraag met een oppervlakte van meer dan 1000 en ingreep in de bodem dieper dan 0,30 m.

2. In dat geval de overlegging van een rapport is vereist waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.