• No results found

Archeologie en cultuurhistorische aspecten

De Oeffeltse Raam heette van oorsprong de Oeffeltse Beek. Deze beek zorgde dat kwelwater uit de oude Maasmeander de Vilt werd afgevoerd richting de Maas. Tussen de Vilt en de dijk bij Oeffelt – dus op het middenterras – meanderde de beek.

De huidige bovenloop van de Oeffeltse Raam is vrijwel zeker door de mens gegraven om de laaggelegen broekgebieden tussen de dekzandrug van Sint Anthonis en de rivierterrassen tussen Vierlingsbeek en Boxmeer te ontginnen. De Oeffeltse Raam is vanaf Overloon 12 km lang en werd gegraven in het begin van de negentiende eeuw, tussen 1805 en 1840. In diezelfde periode is ook een beek dwars door de Vilt gegraven, mede om het veen te ontwateren en te kunnen afgraven. In het Maasdal is de beek verlegd om de hogere debieten sneller te kunnen afvoeren.

Op oude kaarten is te zien dat de Oeffeltse Beek oorspronkelijk rondom het oude rivierduin liep (M. Grutters, 2011). (Zie Figuur 3.9.).

De Meer

Oorspronkelijk mondde de Oeffeltse Beek uit in een laagte, de Meer, een oude geul van de Maas die richting Sint Agatha loopt. Deze laagte lag ingeklemd tussen de rivierduintjes en de oeverwal langs de Maas. Bij hoge beekafvoeren (veel neerslag) vulde het Meer zich. Het oorspronkelijk debiet was wel veel geringer dan de huidige situatie met kunstmatige bovenlopen.

Er was destijds sprake van een laagte zonder afvoer en dus niet echt van een beekmonding. Het water zakte via de ondergrond geleidelijk uit richting de Maas. Bij extreem hoge waterstanden in De Meer zal het overschot aan beekwater via de oude Maasgeul voorbij het klooster van Sint Agatha in de Maas zijn gestroomd. Rond 1600 lagen er nog visrechten van de Heer van Gennep op het Meer bij Oeffelt (M. Grutters, 2011). Het toponiem Meer wordt in de vorm van de naam Meerkampen nog steeds gebruikt voor de weilanden tussen de oeverwal en de Oeffelter Meent. Burggraaf

In 1371 is het klooster van Sint Agatha gesticht. Dit klooster bezat veel grond, waaronder de Maasuiterwaarden bij Oeffelt. Om het moeras De Meer beter te ontwateren is de Burggraaf aangelegd. Deze was in ieder geval al in het begin van de 15e eeuw aanwezig en ligt op de plaats waar de laagte het diepst was. In 1516 wordt in het register van het klooster al melding gemaakt van een sluis op het einde van de Burggraaf. Hiermee kon bijvoorbeeld inundatie door de Maas worden

tegengehouden. De Burggraaf maakt een haakse bocht op de oorspronkelijke loop van de Oeffeltse Beek en gaat dwars door een hoge oeverwal heen (M. Grutters, 2011).

Leygraaf

In oude pachtcontracten uit het begin van de 15e eeuw is al sprake van de Leygraaf, de historische naam voor de Viltsche en Virdse Graaf. De Viltsche Graaf ligt in een oude Maasgeul tussen Beugen en Oeffelt (tot waar die in de Oeffeltse Beek uitmondt). De naam ‘Virdse Graaf’ wordt gebruikt voor het traject stroomafwaarts van de Burggraaf tot aan de monding in de Maas ter hoogte van het klooster.

Waarschijnlijk is ook de monding van de Virdse Graaf door de oeverwal door mensen gegraven (M. Grutters, 2011).

Figuur 3.9. Kleefse kadasterkaart uit 1732. Rivierduinen staan aangegeven als

gemeenschappelijk weidegrond. In deze kaart is: Groen: weiland, oranje: akker, rood: huis met tuin.

De Meent

Het oorspronkelijke rivierduin is tot de jaren zestig van de twintigste eeuw in gebruik geweest als gemeenschappelijke weidegrond. Inwoners van Oeffelt konden hier tegen een vergoeding vee en paarden inscharen. Op een kadasterkaart uit 1731 (Aymans et al., 1988) is te zien dat de gemeenschappelijke meent vroeger groter was dan het huidige reservaat. Op de Tranchotkaart5 uit 1819 is het patroon van het landschap nog nauwelijks gewijzigd. De veldnaam ‘Den Berg’ duidt er op dat we hier te maken hebben met een rivierduin. Of er voor 1800 al kleinschalig naar zand en grind werd gedolven valt niet na te gaan, maar is wel waarschijnlijk. Waarschijnlijk is het rivierduin tussen 1820 en 1850 grootschalig afgegraven. Op de hoogtekaart (Figuur 3.2 ) is goed te zien dat er van het oorspronkelijke rivierduin vrijwel niets meer over is. Het zand is afgegraven tot op het oude grindrijke Rijnterras. De grootschalige afgraving van zand stopte, wel ging de kleinschalige winning van grind en (grof) zand door, op de meentgrond tot ver in de twintigste eeuw (Hoegen, 2008). Na de afgraving van het rivierduin is er waarschijnlijk rond 1840 een rechte loop door de meent gegraven, in aansluiting op de al bestaande Burggraaf, ten behoeve van gescheiden waterafvoer van de Viltsche Graaf en Oeffeltse Raam. Voor die tijd kwamen deze waterlopen in een bedding bij elkaar en veroorzaakten daar overstromingen bij grote wateraanvoer, ook in de zomer. Het buitendijkse gedeelte van de Oeffelter Meent is daardoor geomorfologisch gezien een antropogene

terreinvorm: Het zijn lage storthopen met grind-, zand-, en kleigaten, waarbij na de ontgronding het terrein niet of nauwelijks is afgewerkt. Het oppervlak vertoont nog veel reliëf (Hoegen, 2003). Het oostelijk deel is echter vrij vlak. In het gebied ligt dwars op de winterdijk ook een dijkje. Op sommige plekken is zo ver afgegraven dat het grondwater tot aan het maaiveld komt.

De dwarsdijk, waarop het best ontwikkelde droge stroomdalgrasland voorkomt, is aangelegd tussen 1938 en 1958. Waarom is niet geheel duidelijk, maar

5 kaart uit een reeks topografische kaarten die aan het begin van de 19e eeuw onder leiding van de Franse cartograaf Jean Joseph Tranchot van het gebied tussen de Maas en de Rijn zijn gemaakt.

waarschijnlijk om het gebied ten westen van deze dijk te beschermen tegen overstromingen van de sterk vervuilde Oeffeltse Raam (mondelinge mededeling B. Hoegen). In de jaren zestig van de twintigste eeuw zijn kaden langs de Oeffeltse Raam aangelegd om te voorkomen dat voedselrijk water het gebied in zou stromen. Tot 1982 werd op het terrein puin en afval gestort. Ook is het gebied in deze periode gebruikt voor illegale crossactiviteiten. In 1980 werden de stroomdalgraslanden van de Oeffelter Meent onder de natuurbeschermingswet gerangschikt en werd het gebied opgekocht door Staatsbosbeheer (Hoegen, 2003).

Meerkampen

Delen van de Meerkampen zijn in de vorige eeuw afgegraven ten behoeve van de baksteenindustrie.

Veel maasheggen zijn in de twintigste eeuw verdwenen door veranderingen in het agrarisch gebruik. Voor de ruilverkaveling Land van Cuijk resteerden nog maar enkele heggen. In kader van deze ruilverkaveling is in het begin van de jaren negentig een groot aantal heggen aangeplant om het oorspronkelijke landschap te herstellen. De totale lengte van de maasheggen in het gebied bedraagt nu ongeveer dertien kilometer. Rond 1996-1997 is het gebied overdragen aan Staatsbosbeheer.