• No results found

Wettelijk kader

In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd.

Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);

in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;

de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in thans de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden. Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van een ruimtelijk plan rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.

6.2.1 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De plankaart laat zien dat het plangebied een hoge trefkans op archeologische sporen heeft in de formatie van Echteld. van het type afzetting:

stroomgordels en geulafzettingen.

6.2.2 Gemeentelijke beleidsnota archeologie

De gemeente Bodegraven-Reeuwijk heeft het rapport “Bewoning en ontginning rondom Rijn en Wiericke”

opgesteld. Dit rapport met bijbehorende vier kaartbijlagen heeft de gemeenteraad op 4 juli 2012 vastgesteld en dient als uitgangspunt voor de nog op te stellen ruimtelijke plannen. Naast deze documenten staan bepalingen aangaande archeologie in de Kadernota Erfgoed welke eveneens op 4 juli 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad. Op de gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart is het plangebied aangeduid als "medebestemming Archeologische Waarden AW 2". en

"medebestemming Archeologische Waarden AW 3" in verband met archeologisch onderzoek specifiek naar Limesweg (figuur 13). Onderzoek is nodig bij grondbewerkingen van dieper dan 40 cm waarvan de totale grondoppervlakte gelijk of groter is dan 100 m² en 50 m² voor aanduiding Limesweg. In het nadien vastgestelde bestemmingsplan 'Kern Bodegraven' geldt voor het plangebied alleen de vrijstellingsgrens voor AW2.

Figuur 13: Uitsnede gemeentelijke archeologische verwachtingenkaart 2012, plangebied geel omlijnd.

6.2.3 Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek archeologie

Eerder heeft Hazenberg Archeologie te Leiden een Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (rapport van 2 september 2009, Bijlage 4). Op basis van dit onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).

Conclusie

De archeologische verwachting betreffende de Romeinse periode voor de onderzoekslocatie is hoog.

Hoewel op basis van de geologische geschiedenis van het gebied niet uit te sluiten is dat archeologische resten van vóór de Romeinse tijd aanwezig zijn, wordt de kans daarop laag geschat. Ten eerste zijn er geen waarnemingen uit de Bronstijd en IJzertijd in de omgeving gedaan en ten tweede is het waarschijnlijk dat door het meanderen van de rivier archeologische sporen van voor de Romeinse tijd zijn opgeruimd. Voor de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd is ook sprake van een hoge verwachting.

Mogelijk heeft de aanleg van bebouwing in deze perioden sporen uit de Romeinse tijd verstoord. Ook bebouwing die vanaf het einde van de 19de eeuw heeft plaatsgevonden, kan sporen uit voorgaande perioden verstoord hebben.

Aanbevelingen

Op basis van het bureauonderzoek kan worden vastgesteld dat de onderzoekslocatie in een zone ligt met een hoge archeologische verwachting. Verder is, gelet op het ontbreken van archeologische waarnemingen en bekende archeologische waarden binnen en in de omgeving van de onderzoekslocatie, en het ontbreken van kennis over de diepte van verstoring van de hedendaagse bebouwing moeilijk in te schatten of eventueel aanwezige archeologische sporen verstoord zijn geraakt door bouwactiviteiten. Aanbevolen wordt allereerst een gericht booronderzoek uit te voeren met als belangrijkste doel om vast te stellen of de Romeinse Limesweg in het plangebied aantoonbaar aanwezig is. Het opboren van grind is hier immers een uitstekende indicator voor, zoals meerdere malen uit vergelijkbaar booronderzoek aantoonbaar is gebleken. Andere grondsporen en indicatoren zoals houtskool, aardewerk en baksteen zouden ook kunnen worden opgeboord en een indicator kunnen zijn voor de aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied. Tevens kan de intactheid van de bodemopbouw nader worden bepaald, hetgeen eveneens indicatief is voor de mogelijke trefkans op archeologische waarden in het gebied.

Indien bij het booronderzoek archeologische waarden worden aangetroffen, treedt er een nieuwe situatie in werking. Aanbevolen wordt in dit geval minimaal de graafwerkzaamheden bij nieuwbouw archeologisch te laten begeleiden, afhankelijk van de bodemverontreiniging ter plaatse. Indien de verontreinigingen dit toelaten, wordt aanbevolen de bij booronderzoek aangetroffen archeologische waarden nader te onderzoeken met een proefsleuvenonderzoek of opgraving. Indien de verontreiniging ter plaatse dusdanig ernstig is waardoor geen volwaardig archeologisch onderzoek mogelijk is, dient bij de milieukundige sanering archeologische begeleiding plaats te vinden. Aanbevolen wordt daarom om bij de praktische uitvoering saneerders, archeologen en het bevoegd gezag vroegtijdig in overleg te laten treden om de problematiek op te lossen. Indien bij archeologisch booronderzoek archeologische waarden worden aangetroffen in het plangebied, dient de archeologie leidend te zijn bij de ontgraving van (delen van) het plangebied; anders gezegd, een eventuele sanering dient op archeologische wijze plaats te vinden wanneer proefsleuvenonderzoek of opgraving door de verontreiniging niet mogelijk is gebleken.

Conclusie

Bij het indienen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en slopen zal, in het kader van het bouwrijp maken van het terrein (inclusief ondergrondse sloopwerkzaamheden), het bureauonderzoek moeten worden ge-update en moet een booronderzoek worden uitgevoerd om de archeologische verwachting (resten vanaf de Romeinse tijd) te toetsen en te verfijnen. Het plan van Aanpak hiervoor zal tijdig ter goedkeuring aan het bevoegd gezag worden overlegd. Op basis van de resultaten van het booronderzoek kan aanvullend archeologisch onderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek, archeologische begeleiding of opgraving noodzakelijk zijn. Dit is geborgd door middel van het opnemen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Hiermee is dit bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van archeologie. Het verdient verder aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

6.2.4 Cultuurhistorie en monumenten

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden.

Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij nieuwe ontwikkelingen. Het plangebied is in gebruik als grasland.

Cultuurhistorische waarden

Voor de ontwikkeling van het plangebied met woningbouw zal een deel van de bestaande bebouwing worden gesloopt. Twee panden op de locatie hebben de aanduiding 'cultuurhistorisch waarde'. Het betreft de panden Wilhelminastraat 74-76 en de in onbruik geraakte voormalige timmerfabriek aan de zijde van Oude Rijn/Rijnkade. In het woningbouwplan blijft het pand Wilhelminastraat 74-76 geheel behouden. Dit gebouw wordt gerenoveerd. Om deze cultuurhistorisch waardevolle objecten te behouden is hiervoor de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' opgenomen. Over de sloop van het bouwtechnisch in slechte staat verkerende pand aan de Rijnkade zullen burgemeester en wethouders een besluit nemen, nadat het 'Parapluplan Cultuurhistorie Bodegraven-Reeuwijk' in werking is getreden.

Voordat hiertoe wordt overgegaan zal eerst advies worden ingewonnen bij de Erfgoedcommissie. Het

begin 2018 gesloopte pand Wilhelminastraat 78 zal deels worden teruggebracht door de originele gevel aan Wilhelminastraat zijde op exact dezelfde locatie terug te bouwen.

Conclusie

Met inachtneming van voornoemde maatregelen tast het initiatief de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.