• No results found

Als arbeider zich schuldig maken aan verzet tegen, dan wel beleediging of bedreiging van den werkgever of diens

In document VOOR NEDERLANDSCH-INDIE, (pagina 73-110)

personeel, rustverstoring, vechterij en dronkenschap, voor-zoover het feit niet in het W. v. S. is strafbaar gesteld:

art. 31.

4. Als werkgever of beheerder het bepaalde in de artt. 8 tjm 20 en art. 40 (3) niet nakomen: art. 33.

5. Een arbeider aanmoedigen tot niet-naleving van zijn werk-overeenkomst of deze niet-naleving op eenigerlei wijze opzettelijk begunstigen: art. 34.

A r b e i d s r e g e l i n g e n .

VIII. Zie : „Maatregelen ter beperking van den kinderarbeid en den nachtarbeid voor vrouwen" (Stbl. 1925 Nr. 647) :

a. Verplichting van het hoofd of beheerder van een bedrijf om er voor te zorgen, dat daarin geen arbeid wordt verricht in strijd met het in de artt. 1, 2 en 3 bepaalde (inzake verboden en toegelaten kinder- en vrouwenarbeid, waarbij tevens verwezen wordt naar het bepaalde in Stbl. 1925 Nr. 648 jo. Stbl. 1941 Nr. 45) : art. 4 jo. art. 7.

N.B. Gelijke verplichting rust op het toezicht houdend personeel voorzoover het door het hoofd of den beheerder uitdrukke-lijk met de zorg voor de naleving van die bepalingen is belast.

b. Verplichting van het hoofd of beheerder van een bedrijf en de daarin werkzame personen aan de bevoegde ambtenaren de verlangde inlichtingen te geven omtrent zaken en feiten, welke de naleving van deze ordonnantie betreffen: art. 6 jo. art. 7.

c. Als ambtenaar of beambte, als bedoeld in art. 8, opzettelijk de geheimhouding schenden van hetgeen hun in plaatsen (waar arbeid wordt verricht of pleegt te worden verricht of ten aanzien waarvan redelijkerwijs vermoed kan worden, dat aldaar arbeid verricht wordt), waar zij krachtens art. 9 binnen treden, omtrent het daar .uitgeoefend bedrijf is bekend geworden, voorzoover dit niet in strijd is met de bepalingen van deze of van eene andere algemeene verordening: art. 9 (3).

d. Het veroorzaken door schuld van schending van de onder c bedoelde geheimhouding: art. 9 (4).

N.B. In de onder c en d bedoelde gevallen heeft geen vervolging plaats dan op Machte van het hoofd of den beheerder van het betrokken bedrijf.

IX. Zie: „Maatregelen met betrekking tot den arbeid van kinderen en jeugdige personen aan boord van schepen" (Stbl. 1926 Nr. 87 g.b. Stbl. 1938 Nr. 1 jo. Nr. 2) :

Verplichting van den gezagvoerder ervoor te zorgen dat aan boord van een schip geen arbeid verricht wordt in strijd met de bepalingen van deze ordonnantie: art. 5 jo. art. 6.

X. G e v a a r l i j k e of d e g e z o n d h e i d o n d e r m i j n e n d e a r b e i d v o o r k i n d e r e n b e n e d e n 12 j a a r : zie onder : Bedelarij.

X I . Zie: „Ordonnantie vreemdelingen-arbeid" (Stbl. 1937 Nr. 681 j o. Stbl. 1940 Nr. 573) :

Arbeid doen verrichten door een vreemdeling als bedoeld in art. 2 zonder in het bezit te zijn een schriftelijke vergunning of zonder inacht-neming van de daarin opgenomen voorwaarden: art. 4.

N.B. Deze ordonnantie geldt tot 1 Januari 1944.

71

Bij Stbl. 1938 Nr. 148 is bepaald dat deze ordonnantie niet van toepassing is ten aanzien van vreemdelingen van Chinee-schen landaard in de residenties Banka en Billiton, Wester-afdeeling van Borneo en de Wester-afdeeling Bengkalis van de residentie Oostkust van Sumatra.

X I I . A. Zie: „Regeling van de vrije dagen der werknemers, val-lende onder titel 7 A van het derde boek van het Burgerlijk Wetboek" (Stbl. 1937 Nr. 27 g.b. Stbl. 1938 Nr. 206):

a. Verplichting van den bekeerder van een bedrijf, waarvoor toestemming is verleend tot vaststelling eener afwijkende regeling als bedoeld in art. 1 en waarvoor registratie der vrije dagen niet reeds uit anderen hoofde wettelijk is omschreven, om te zorgen dat de door lederen in het bedrijf werkzamen werknemer genoten vrije dagen worden ingeschreven in een

op het bedrijfskantoor aanwezig register, ingericht volgens een bepaald model (vastgesteld bij Stbl. 1940 Nr. 246) : art. 4

(1) jo. art. 5 (1) ;

b. verplichting van den beheerder van een bedrijf binnen 5 dagen na den laatsten dag van elke maand de onder a bedoelde inschrijvingen door zijn handteekening te waar-merken: art. 4 (4) jo. art. 5 (1) ;

c. verplichting van den beheerder van een bedrijf het onder a bedoeld register op aanvrage onverwijld aan de ambtenaren der arbeidsinspectie ter inzage te verstrekken: art. 4 (5) jo.

art. 5 (1);

d. waarmerking door den beheerder van een bedrijf in het onder a bedoeld register van een onjuiste opgave van de door een werknemer genoten vrije dagen: art. 5 (1).

N.B. De aandacht wordt gevestigd op het bepaalde in art. 5 (2).

B. Zie: „Regeling van de vrije dagen der werknemers, vallende onder de Aanvullende Plantersregeling" (Zie sub 2 van IV hierboven).

X I I I . O n g e v a l l e n .

I. Zie: „Ongevallen-regeling 1939" (Stbl. 1939 Nrs. 255 en 256 g.b. Stbl. 1940 Nr. 447) :

N.B. Onder arbeider verstaat deze ordonnantie in het algemeen ieder, die in dienst van een werkgever in diens uitkee-ringsplichtig bedrijf tegen loon werkzaam is.

A. Niet-nakoming van de verplichting (tenzij daarvan vrij-gesteld ) :

1. om van elk aan een arbeider in zijn bedrijf overkomen ongeval aan den controleerenden ambtenaar (dit is de afdeelingsingenieur van het veiligheidstoezicht) binnen 2 X 24 uur middels aangeteekend schrijven kennis te geven ;

2. op of nabij de plaats waar het bedrijf wordt uitgeoefend een ongevallen-register (ingericht volgens een door het hoofd van het kantoor van arbeid vastgesteld model) aan te houden en in dat register dan wel in een afzon-derlijk register op juiste wijze aanteekening te houden van de verleende schadeloosstellingen en van de even-tueele omzettingen der uitkeeringen als bedoeld in de artt. 11, 12, 13 en 14;

3. tot het geven van inlichtingen of tot het verleenen van deskundigen bijstand;

4. inzage te verleenen van het ongevallen-register en van alle andere bescheiden, welke voor de berekening der schadeloosstelling noodzakelijke gegevens bevatten;

5. in het geval ter zake van een geschil de beslissing van den rechter wordt 'ingeroepen om den getroffen arbeider geneeskundig te doen behandelen en verplegen, even-tueele begrafeniskosten te vergoeden, dan wel den arbeider of diens nagelaten betrekkingen een voorloopige uitkeering te betalen;

6. tot onverwijlde uitkeering op uitdrukkelijken last van den controleerenden ambtenaar van het verschuldigde, indien tusschen partijen vaststaat, dat een geldelijke uitkeering

73

moet worden gedaan en geen geschil bestaat omtrent de hoegrootheid daarvan, doch de werkgever niettemin in gebreke blijft het verschuldigde op de daarvoor vast-gestelde tijdstippen te voldoen:

art. 29.

B. 1. Opzettelijk een arbeider of een van diens nagelaten betrekkingen bewegen om een ongeval niet ter kennis van den eontroleerenden ambtenaar te brengen;

2. opzettelijk een arbeider of een van diens nagelaten betrek-kingen door een der in art. 55 (1) sub 2e W. v. S.

vermelde middelen bewegen geen gebruik te maken van een hem volgens deze ordonnantie toekomend recht;

3. opzettelijk omtrent een ongeval of de gevolgen daarvan een valsche verklaring afleggen:

art. 30.

N.B. Bij Stbl. 19,39 Nr. 722 werd de „Ongevallen-regeling 1939" toepasselijk verklaard op het losse perso-neel in dienst bij het Land en de locale gemeen-schappen.

I I . Zie: „Ongevallen-verordening 1939" (Stbl. 1939 Nr. 693):

Niét of niet volledig nakomen van de verplichting:

1. om binnen den daarvoor vastgestelden termijn de noodige bedrijfsgegevens per formulier in te dienen;

2. om — halfjaarlijks — indien wijzigingen hebben plaats gevonden een verbeterd formulier in te dienen;

3. om bij opheffing van het bedrijf daarvan schriftelijk kennis te geven;

4. de ongevallen-registers op of nabij de plaats van bedrijfs-uitoefening steeds zoodanig te bewaren, dat de controleeren-de ambtenaren te allen tijcontroleeren-de ook zoncontroleeren-der voorafgaancontroleeren-de kennisgeving daarvan inzage kunnen nemen;

5. om op een model-formulier aan te teekenen de gegevens benoodigd voor de berekening van de grootte der in art.

22 (1) der „Ongevallen-regeling 1939" bedoelde geldelijke uitkeeringen, zoomede de grootte dier uitkeeringen;

6. om binnen den daarvoor vastgestelden tijd het onder 5 bedoelde formulier in te dienen :

art. 13.

I I I . Zie: „ScJiepelingen-ongevallen-regeling 1940" (Stbl. 1940 Nr. 447) :

N.B. Onder schepeling verstaat deze ordonnantie in het algemeen :

a. ieder lid van de bemanning, dat in dienst van een werk-gever op of ten behoeve van een uitkeeringsplichtig schip tegen loon werkzaam is;

b. andere personen dan sub a bedoeld, die tijdens het verblijf binnen Ned.-Indië van een uitkeeringsplichtig schip op reeden, in havens, dokken, quarantaine-stations en dergelijke tegen loon werkzaam zijn, voorzoover de arbeid verricht wordt op of aan een uitkeeringsplichtig schip.

A. Niet-nakoming van de verplichting (tenzij daarvan vrij-gesteld) :

1. door den kapitein van elk aan een der schepelingen overkomen ongeval kennis te geven aan den controlee-renden ambtenaar (d.i. in Ned.-Indië de beroepshaven-meester of dd. havenberoepshaven-meester e.a. ; in Nederland, Suriname en Curaçao de daartoe door de bevoegde macht aange-wezen ambtenaar en elders de Nederlandsche consulaire ambtenaar) ;

2. -door den werkgever om een algemeen schepelingen-ongevallen-register aan te houden (ingericht volgens een een door den Hoofdinspecteur, Hoofd van den Dienst van Scheepvaart vastgesteld model) ;

3. door den kapitein van een uitkeeringsplichtig schip, metende tenminste 100 m3 bruto-inhoud, om een alge-meen schepelingen-ongevallen-register aan te houden

(idem ingericht) ;

4. door den werkgever om in het onder 2 bedoelde register dan wel in een afzonderlijk register op juiste wijze

aan-75

teekeiiiiig te houden van de verleende schadeloosstel-lingen en van de eventueele omzettingen der uitkee-ringen als bedoeld in de artt. 11 t|m 14 ;

5. tot het geven van inlichtingen of tot het verleenen van deskundigen bijstand;

6. inzage te verleenen van het onder 2 en 3 bedoelde register en van alle andere bescheiden, welke voor de berekening der schadeloosstelling gegevens bevatten;

7. in het geval ter zake van een geschil ten aanzien van de verplichting tot het verleenen van schadeloosstelling de beslissing van den rechter wordt ingeroepen om — indien de controleerende ambtenaar in urgente gevallen den werkgever of den kapitein daartoe verplicht — zorg te dragen voor de naleving van het bepaalde bij art. 10 (1) sub 1 t/m 5 dezer ordonnantie en den schepelingen of diens nagelaten betrekkingen een voorloopige uitkeering te betalen ;

8. tot onverwijlde uitkeering van het verschuldigde, indien de controleerende ambtenaar den werkgever daartoe verplicht in het geval dat de verplichting tot en het bedrag der schadeloosstelling vast staat, doch de werk-gever niettemin in gebreke blijft het verschuldigde op de daarvoor vastgestelde tijdstippen te voldoen:

art. 29.

B. 1. Een schepeling of een van diens nagelaten betrekkingen opzettelijk bewegen om een ongeval niet ter kennis van den controleerenden ambtenaar te brengen;

2. een schepeling of een van diens nagelaten betrekkingen door een der in art. 55 (1) onder 2e W.v.S. vermelde middelen opzettelijk bewegen geen gebruik te maken van een hem volgens deze ordonnantie toekomend recht;

3. opzettelijk omtrent een ongeval of de gevolgen daarvan een valsche verklaring afleggen;

4. opzettelijk handelen in strijd met de verplichting om een bepaalde haven of plaats aan te doen in de daarvoor

aangewezen gevallen dat zich aan boord een ongeval heeft voorgedaan;

5. opzettelijk handelen in strijd met de bepaling dat een uitkeeringsplichtig schip in de daarvoor aangegeven ge-vallen niet naar buitengaats of naar elders mag vertrek-ken zonder toestemming:

art. 30.

IV. Zie: „Schepelingen-ongevallen-verordening 1940" (Stbl. 1940 Nr. 534):

A. Niet of niet volledig nakomen van de verplichting:

1. door den werkgever of beheerder om de ongevallen-regis-ters ten kantore steeds zoodanig te bewaren, dat de controleerende ambtenaren te allen tijde ook zonder voorafgaande kennisgeving daarvan inzage kunnen nemen : art. 13 (1) jo. art. 19;

2. door den kapitein van een uitkeeringsplichtig schip, dat een bruto-inhoud heeft van 100 m3 of meer, om het ongevallen-register aan boord te bewaren en op eerste aanzegging van den controleerenden ambtenaar aan dezen ter inzage te geven: art. 13 (2) jo. art. 19;

3. om op een model-formulier aan te teekenen de gegevens benoodigd voor berekening van de grootte der in art. 22 (1) van de „Schepelingen-ongevallen-regeling 1940" be-doelde geldelijke uitkeeringen, alsmede de grootte dier uitkeeringen: art. 14 (1) jo. art. 19;

4. om binnen den daarvoor vastgestelden tig d het onder 3 bedoelde formulier bij den controleerenden ambtenaar ter plaatse waar het betreffende schip thuis hoort in te dienen: art. 14 (3) jo. art. 19;

5. door den behandelenden geneesheer om een verklaring toe te zenden binnen den daarvoor vastgestelden tijd nopens de gevolgen van het ongeval aan den werkgever of beheerder c.q. den kapitein: art. 15 (1) jo. art. 19;

N.B. Zie omtrent den inhoud van die verklaring het bepaalde in art. 15 (2).

77

6. door den kapitein van een uitkeeringsplichtig schip, aan boord waarvan zich een ongeval heeft voorgedaan, hetwelk ingevolge art. 20 der „Schepelingen-ongevallen-regeling 1940" gemeld moet worden, om onverwijld de meest nabij zijnde haven of plaats aan te loopen, waar medische hulp kan worden verkregen, indien het een ernstig ongeval betreft, waarbij vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat medische hulp van een aan den wal gevestigden bevoegden geneesheer niet kan worden gemist:

art. 17 (1) jo. art. 19.

B. Verbod voor den kapitein van een uitkeeringsplichtig schip

o m — tenzij ter plaatse geen controleerend ambtenaar bescheiden is — indien aan een schepeling een ongeval is overkomen, zonder toestemming van den controleerenden ambtenaar het schip buitengaats te brengen of met het schip naar elders te vertrekken, alvorens het voorloopig onderzoek is geëindigd: art. 17 (2) jo. art. 19.

Zie ook onder : Industriebanen.

XIV. V e i l i g h e i d s t o e z i c h t .

I. Zie: Bepalingen tot beveiliging bij het verblijven in fabrieken en werkplaatsen („Veiligheidsreglement") (Stbl. 1910 Nr. 406 l.g.b. Stbl. 1931 Nr. 168 jo. Stbl. 1917 Nr. 497, art. 6, Nr. 182) : A. Overtreding door het hoofd of den bestuurder van de in

art. 2 voor zijn fabriek of werkplaats vastgestelde beveili-gingsmaatregelen: art. 2 jo. art. 10.

B. Verplichting:

1. van de hoofden en bestuurders van fabrieken en werk-plaatsen en de daarin verblijvende personen om aan het hoofd van het kantoor van arbeid, de ambtenaren van den dienst van het veiligheidstoezicht en de geneesheeren, belast met het toezicht op of de waarneming van den burgerlijken geneeskundigen dienst de door hen verlangde inlichtingen te geven omtrent zaken en feiten, de naleving van dit reglement betreffende en de voorschriften op

te volgen overeenkomstig art. 3 gegeven: art. 4 (1) jo.

art. 10;

2. van de hoofden en bestuurders van fabrieken en werk-plaatsen om in hunne fabriek of werkplaats op zoodanige wijze, dat het voor een ieder duidelijk leesbaar zij, op te hangen en opgehangen te houden:

a. een exemplaar van dit reglement;

b. een exemplaar van de krachtens de eerste alinea van art. 3 vastgestelde bijzondere bepalingen, voorzoover deze op hunne fabriek of werkplaats toepasselijk zijn;

c. een afschrift van ingevolge art. 3 (3) vastgestelde voorschriften :

art. 4 (1) jo. art. 10.

C. Niet voldoen door het hoofd of den bestuurder van een fabriek of werkplaats, aan de beslissing van de commissie van beroep binnen den door haar gestelden termijn:

art. 4 (5) jo. art. 10.

D. Niet onmiddellijk gevolg geven door het hoofd of den bestuurder van een fabriek of werkplaats aan het krachtens art. 3 (3) letter b gegeven verbod tot gebruik van werktuigen en drijfwerken dan wel van onderdeden daarvan, welke gevaar opleveren, zoolang de bij of in gevolge dit reglement voorgeschreven veiligheidsmaatregelen niet zijn getroffen:

art. 4 (6) jo. art. 10.

E. Verplichting van het hoofd of den bestuurder van een fabriek of werkplaats om van elk, in zijn bedrijf aan een persoon overkomen ongeval, binnen 24 uur nadat het ongeval heeft plaats gehad of de gevolgen van dat ongeval zich hebben geopenbaard, schriftelijk kennis te geven — op Java en Madoera — aan den assistent-resident en — in de buitengewesten —• aan het betrokken hoofd van plaatselijk bestuur: art. 5 (1) jo. art. 10.

F. Verplichting van het hoofd of den bestuurder van een fabriek of werkplaats om binnen een maand van het in werking brengen daarvan — op Java en Madoera — aan

79

den assistent-resident en — in de buitengewesten — aan het betrokken hoofd van plaatselijk bestuur te zenden een opgave :

a. van het bedrijf, dat wordt uitgeoefend;

b. van de soort van drijfkracht en het aantal krachtwerk-tuigen, die worden gebezigd;

c. van het aantal der personen, die aldaar in den regel zullen verblijven;

d. voor het geval, dat de fabriek of werkplaats behoort tot de inrichtingen, die niet mogen worden opgericht zonder vooraf verkregen vergunning van het gezag, dat de vergunning gaf tot het oprichten en van het nummer en de dagteekening van het besluit, waarbij de vergun-ning werd verleend :

art. 6 (1) jo. art. 10.

G. In geval door wijziging of uitbreiding van een fabriek of werkplaats de onder F bedoelde opgave niet juist meer is, moet een nieuwe opgave op dezelfde wijze worden ingezonden binnen een maand nadat de wijziging of uit-breiding heeft plaats gehad: art. 6 (2) jo. art. 10.

H. Als hoofd of beheerder van een fabriek of werkplaats een onjuiste opgave doen van het onder P en G voorgeschrevene : art. 11.

I. B. als politie-ambtenaar, hoofd van het kantoor van arbeid, ambtenaar van het veiligheidstoezicht, geneesheer, belast met het toezicht of de waarneming van den burgerlijken geneeskundigen dienst, of als deskundige welke door den Chef van het veiligheidstoezicht wordt belast met speciale onderzoekingen ten behoeve van de veiligheid, opzettelijk de bij art. 14 (1) opgelegde geheimhouding schenden:

art. 14 (2) ;

b. het veroorzaken door schuld van schending van de onder a bedoelde geheimhouding: art. 14 (3).

N.B. De aandacht wordt er op gevestigd, dat:

1. geen vervolging van de onder I bedoelde strafbare

feiten plaats heeft dan op klachte van het hoofd of den bestuurder van het bedrijf of de onderneming;

2. dat de onder I genoemde ambtenaren toegang hebben tot alle fabrieken en werkplaatsen, dus ook tot die welke door het gouvernement worden beheerd, met dien verstande echter dat het hoofd van het kantoor van arbeid, de Chef van het veiligheidstoezicht en de onder diens bevelen staande ambtenaren van den dienst van het veiligheidstoezicht tot de laatste slechts toegang hebben tot de uitoefening der bevoegdheid hun in art. 5 (4) verleend;

3. ingeval het hoofd of de bestuurder der fabriek of werkplaats behoort tot de Europeesche bevolking, Inlandsche ambtenaren of beambten beneden den rang van onderdistrictshoofd, voor dien toegang, voorzoover hun die niet uit anderen hoofde vrij staat, een schrif-telijken, bijzonderen last van den assistent-resident behoeven;

4. het onderzoek inzake de nakoming van de bepalingen van het Veiligheidsreglement buiten dringende nood-zakelijkheid niet mogen plaats hebben vóór zonsopgang of nà zonsondergang;

5. in fabrieken of werkplaatsen, die tevens woningen zijn of alleen door een woning toegankelijk zijn, de onder 2 bedoelde personen tegen den wil van den bewoner niet mogen binnentreden dan op vertoon van een bijzonderen schriftelijken last van den gouverneur (in de buitengewesten), resident of assistent-resident (op Java en Madoera) ;

6. ingeval door den Chef van het veiligheidstoezicht bijzondere bepalingen worden vastgesteld krachtens art. 3 (|1), aan die bepalingen uiterlijk 1 jaar na den dag harer uitvaardiging moét zijn voldaan, kun-nende deze termijn in bijzondere gevallen door dien hoofdambtenaar worden verlengd.

81

1. Zie: „Stoomordonnantie 1930" (Stbl. 1930 Nr. 225 l.g.'b.

Stbl. 1931 Nr. 168) :

A. De gebruiker van een stoomtoestel wordt gestraft:

a. indien dit toestel in werking is, voordat de daartoe verdachte vergunning is verkregen, of nadat die vergunning is ingetrokken, dan wel nadat het verder

gebruik, ingevolge art. 21 (1) of art, 22 (1), is verboden;

b. indien hij niet voldoende zorg draagt voor het in werking zijn van de veiligheidsinrichtingen, zooals deze in de uitgereikte akte van vergunning zijn om-schreven ;

c. indien hij toelaat, dat de veiligheidsinrichtingen wor-den gewijzigd buiten voorkennis van wor-den met het toezicht belasten ambtenaar of de goede en juiste werking van die inrichtingen wordt verhinderd;

d. indien hij niet voldoende zorg draagt, dat de bij het gebruik voorgeschreven bijzondere maatregelen of de aan de indienstelling verbonden bijzondere voorwaar-den worvoorwaar-den in acht genomen;

e. indien hij nadat een ontploffing heeft plaats gehad, daarvan niet onverwijld kennis geeft aan den

assistent-resident — op Java en Madoera — en — in de bui-tengewesten — aan het betrokken hoofd van plaat-selijk bestuur:

art. 26.

B. Met de bediening van een stoomtoestel belast zijnde tijdens het gebruik niet aanwezig zijn: art. 27.

N.B. De aandacht wordt gevestigd op het bepaalde in artt. 29, 30 en 31.

2. Zie: „Stoomverordening 1930" (Stbl. 1930 Nr. 339 l.g.b.

Stbl. 1937 Nr. 324):

Niet nakomen van de bij de bepalingen van deze verordening opgelegde verplichtingen: art. 50.

3. Zie: „Bepalingen ter uitvoering van de ordonnantie tot

6 (5083)

invoering van een retributie voor het toezicht door den dienst van het veiligheidstoezicht op andere bedrijfsinstallaties dan stoomtoestellen" (Stbl. 1940 Nr. 425) :

a. niet-nakoming door het hoofd of den bestuurder van een fabriek, werkplaats of inrichting van de verplichtingen opgelegd in de artt. 3 (1), (2) en (3) en art. 5 ( 3 ) : art. 6 sub a;

a. niet-nakoming door het hoofd of den bestuurder van een fabriek, werkplaats of inrichting van de verplichtingen opgelegd in de artt. 3 (1), (2) en (3) en art. 5 ( 3 ) : art. 6 sub a;

In document VOOR NEDERLANDSCH-INDIE, (pagina 73-110)