• No results found

Het antiterroristische netwerk

In document Rubino De aanslag op Leopold II (pagina 54-59)

Toen Prina aan Gennaro Rubino voorstelde om zijn agent te worden, legde hij hem uit dat de anarchistische bewe-ging in het oog gehouden moest worden om individuele aanslagen te voorkomen, op grond van de overeenkomst van het ‘Internationale Antianarchistische Congres van Rome’.102 Inderdaad dienden de anarchistische aanslagen van de jaren 1880-1890 als alibi voor de eerste intensie-ve internationale politiesamenwerking. De conferentie van Rome waar Prina op doelde was in december 1898 gehouden en had een internationale organisatie van de politie gestimuleerd. De slottekst sprak de wens uit om systematisch gegevens en foto’s van ‘boosdoeners’ uit te wisselen tussen de verschillende politiediensten, en spe-ciaal om de anarchisten op te sporen.103

Het doel was om staatshoofden effi ciënter te bescher-men tegen anarchistische aanslagen, al waren er ook voordien al bepaalde maatregelen daartoe genomen. Zo kende België sinds 1856 geen asiel als politiek vluchteling toe aan mensen die een aanslag hadden gepleegd tegen buitenlandse staatshoofden.104 De internationale onder-linge hulp bij de repressie, die een allereerste begin had gekend halfweg de 19de eeuw, had zich ook ontwikkeld

rond de kwestie van de uitlevering. Die werd meestal ge-weigerd als er politieke motieven in het spel waren, be-halve als het ging om daders van anarchistische aanslagen die naar het buitenland waren gevlucht.

In deze strijd tegen de ‘anarchistische criminaliteit’ – die natuurlijk een strenge repressie meebracht tegen soci-alistische en revolutionaire bewegingen in het algemeen – had Italië een voorsprong op de andere Europese staten.

In de tijd van Rubino, toen Giolitti minister van Binnen-landse Zaken was, werd Italië verrijkt met een ‘Weten-schappelijke politieschool’. Ambtenaren van de staatsvei-ligheid kregen cursussen in Rome op een ogenblik dat de Franse politie daar nog niet aan toe was. De lesgever was professor Ottolenghi, voormalig gevangenisarts in Turijn en medewerker van Cesare Lombroso, die (nu als verward beschouwde) theorieën had uitgewerkt omtrent de fysionomie, de antropometrie en de psychologie van misdadigers. De Italiaanse politie was eveneens ‘perfor-mant’ op het vlak van gerechtelijke signalementen en fotografi e.

Speciaal in de jacht op anarchisten speelde de Italiaan-se politie een pioniersrol, zeker wat hun bewaking in het buitenland betrof. De Italiaanse kolonies in den vreemde werden beschouwd als haarden van samenzwering, en ook al kon de Italiaanse politie er niet rechtstreeks tegen optreden en kon ze niet altijd rekenen op de medewer-king van de plaatselijke politie, ze kon wel die kolonies in de gaten laten houden door een netwerk van informanten en geheim agenten die zelf deel uitmaakten van de Itali-aanse migranten.

De minister van Binnenlandse Zaken stond aan het hoofd van die internationale Italiaanse politie en beheer-de het budget dat bestemd was voor het betalen van in-formanten, inclusief hun extra kosten. De ambassadeurs en consuls waren meestal belast met de plaatselijke re-krutering van informanten, maar de minister moest ze erkennen. In het geval van Gennaro Rubino zagen we dat de minister inderdaad de voorwaarden van zijn opname in het netwerk goedkeurde.

Het gebeurde ook dat de minister van Binnenlandse Zaken zijn eigen agenten rechtstreeks rekruteerde en daar niets van zei tegen de diplomaten, zodat de informa-tie uit het ene netwerk kon vergeleken worden met die van een ander netwerk. Voor de door de diplomaten gerekru-teerde spionnen fungeerde een ambtenaar als doorgeef-luik voor de rapporten. In Londen volgde de bewaking van de anarchisten een organigram dat te reconstrueren valt via het archief van de Staatsveiligheid in Rome105 en dat Pietro Di Paola in zijn proefschrift beschrijft. Som-mige spionnen bewogen zich op het hoogste niveau van de anarchistische beweging; mensen uit de onmiddellijke omgeving van Malatesta, zoals de Martiis tot 1886, werk-ten samen met de ambassade.

Ambassadeur Tornielli, die in 1889 was gearriveerd, moest zijn informatiedienst reorganiseren en rekruteerde Federico Lauria, een operazanger in wie Malatesta het volste vertrouwen had (hij bewerkte teksten van Pietro Gori tot toneelstukken en organiseerde anarchistische feesten in Londen). Hij bleef informant van de Italiaanse ambassade tot zijn dood in 1907, en was dus een van de

pionnen van het spel waarin Gennaro Rubino werd inge-schakeld. Van Lauria vinden we, onder het pseudoniem Calvo (maar hij noemde zich soms Vecchio – oude – of Vecchietto), tal van brieven in het archief van de staats-veiligheid in Rome. Op basis van zijn rapporten arres-teerde Scotland Yard twee Italiaanse anarchisten (Pietro Bianchi en Giovanni Fornara).

Parallel met die dienst stuurde het Ministerie van Bin-nenlandse Zaken Ettore Prina naar Londen om er zijn eigen inlichtingennetwerk op te zetten. Oorspronkelijk moesten beide diensten onafhankelijk zijn, en de Itali-aanse ambassadeur Panza schreef ook in die zin aan de minister.106 In werkelijkheid zien we nochtans dat Gen-naro Rubino’s eerste contact wel viceconsul Righetti was, maar dat deze Prina stuurt om hem in Glasgow te re-kruteren. Dat komt omdat de ambassade, in weerwil van de aanvankelijke beslissing om beide diensten gescheiden te houden, ze al snel samenvoegde, in de hoop dat ze in overleg zouden werken.

Maar er ontstond rivaliteit tussen de twee diensten; ze beklaagden zich in Rome over elkaar en weten hun mis-lukkingen, zoals de ontmaskering van Rubino als agent, aan de concurrerende dienst. Bovendien was er nog een derde netwerk, waar de Italiaanse diplomaten niets van-af wisten, en dat rechtstreeks van-afhing van de minister en regelmatig rapporten naar Rome stuurde over de Itali-aanse anarchisten in Londen. Die rapporten, die in het Romeinse archief zitten, beslaan een erg lange periode (1901-1912) en zijn ondertekend met ‘Virgilio’. Zij licht-ten Giolitti rechtstreeks en gedetailleerd in over de zaak

Rubino. Virgilio was goed geïntegreerd in de Italiaanse anarchistische kolonie van Londen, maar in 1912 ontmas-kerde Malatesta Ennio (of Enrico) Bellelli alias Virgilio als informant van de politie. Hij was plots uit de gevan-genis van Bologna gehaald in 1898, zeer waarschijnlijk in ruil voor zijn diensten, en had ‘een post bekleed’ in Parijs voordat hij naar Londen ging.107

Ten slotte, om de complexiteit van het beeld volledig te maken, moeten we nog zeggen dat Bertiboni, een man die door Gennaro Rubino werd aangegeven bij zijn ka-meraden, inderdaad een spion was, maar dan een die op de loonlijst stond van de Britse regering en niet van de Italiaanse!

In dit uitermate ingewikkelde kader moeten we de on-dergang van Gennaro Rubino situeren.

In document Rubino De aanslag op Leopold II (pagina 54-59)