• No results found

3. De zigeuner uit de Oriënt

3.2 De 'Ander' uit de Oriënt

In de teksten van de reisverslaggevers, met name van Starkie en Fonseca, is terug te vinden hoe de schrijvers de zigeuners zodanig beschrijven dat de Oriënt naar voren komt. Starkie benoemt bijvoorbeeld vele malen eigenschappen die de zigeuner als primitief neerzetten. Hij komt nabij een zigeunerkamp met tenten, paarden, wagens en ongeveer dertig zigeuners wanneer hij een bonte groep ziet dat veel weg heeft van een 'savage tribe from Africa.'114 Hij zet deze gedachte voort door

te zeggen dat ze zonder uitzondering allemaal lang haar hadden en in sommige gevallen gematteerde baarden hadden die ervoor zorgden dat ze overkomen als de 'wild men of Borneo.'115

Het is interessant dat hij dit vermeld omdat het maar de vraag is of hij inderdaad weet hoe iemand uit Borneo eruit ziet. Daarnaast is het een kwestie waarom hij per se de keuze heeft gemaakt om een vergelijking te maken met iemand van zo een verre locatie. Zijn idee van bewoner van de Oriënt is

111Sara Mills, Discourse, London: Routledge 1997, p. 107.

112János Riesz, ‘Colonialism’, in: Manfred Beller en Joep Leerssen eds., op. cit., p. 304.

113John B. Allcock, ‘Constructing the ‘Balkans’’, in: John B. Allcock en Antonia Young Allcock eds., op. cit., p. 222. 114Walter Starkie, op. cit., p. 242.

dus iemand van Borneo of Afrika, van mensen die een stuk 'primitiever' leven en net kinderen zijn. Het is duidelijk dat hij de zigeunermensen blijkbaar zo ver van zijn eigen cultuur vindt staan dat hij ze wild eruit vindt zien als een compleet andere ras, dat zelfs van een ander continent lijkt te komen. Collega MacRitchie maakt zich ook schuldig aan generalisaties en het bij betrekken van de Oriënt: 'There are various types of Gypsies, but there is one that would everywhere be regarded as the representative type (what I should be disposed to call the “Hindu” type) […].'116 Net als deze

bewering zijn er nog tal van voorbeelden te vinden in Starkie's werk waaruit een link wordt gemaakt met de Oriënt. Starkie komt een man tegen met wie hij een gesprek houdt: de pastor die charmant overkomt, krijgt een twinkeling in zijn ogen wanneer hij vraagt naar Starkie's ervaringen met de zigeuners. De geestelijke noemt hem een moedige man om te durven om te gaan met de zigeuners, terwijl de lokale bewoners naar ze kijken als schurftige, vieze honden. Starkie zou volgens deze man niet tegen mensen moeten zeggen waar hij mee bezig is omdat hij anders als een 'mad Englishman with [...] wild ideas' zal worden gezien.117 De opmerking van de heilige bevalt

Starkie absoluut niet en dus begint hij het voor de zigeuners op te nemen: 'I described their India origin, their wandering from east to farthest west, and ended by playing a series of Gypsy tunes for him that I had heard in a Roumanian restaurant of New York.’118 Het is opmerkelijk dat hij het voor

hen op begint te nemen: voorheen probeerde hij zich enigszins aan te passen aan de zigeuners maar was hij toch bewust van de verschillen en wil hij geen afscheid nemen van zijn stereotypen. Vervolgens neemt hij het toch voor hen op door te zeggen dat hij goed door de zigeuners waar hij verblijft wordt behandeld. Tegelijkertijd is hij zich ervan bewust dat er misschien anderen zijn die hem zouden bestelen. 'I had not yet begun to place full confidence in Gypsy hospitality, and I said to myself: “Why should they let me go unscathed? I am an interloper here: I am spying into their life and they are quite justified in attacking me.”119 Hier geeft hij zijn eigen visie op de zigeuners;

hij zou hen gelijk geven als ze hem niet weg zouden laten gaan omdat hij eigenlijk op hun leven, die ze zo graag beschermen, zit te bespieden. Hij verteld dat de zigeuner altijd bang is te worden blootgelegd door de buitenlander aan de buitenwereld, waardoor ze de Romani taal als middel tegen de gehate blanke man gebruiken.120 Tot op een zekere hoogte heeft Starkie respect voor ze. Dit zou

kunnen betekenen dat hij, ondanks het besef dat er onderlinge verschillen zijn, uitspraken waar hij het niet mee eens is wil recht zetten.

116David A. MacRitchie, ‘A Glance at the Servian Gypsies’, Journal of the Gypsy Lore Society, nr. 3 (1891), p. 28. 117Walter Starkie, op. cit., p. 231.

118Ibid. 119Ibid. p. 250. 120Ibid. p. 252.

I could not help sympathizing with the elusive Gypsies who take such pains to preserve their mystery from the Gentile. The tribe I had met did not strike me as a thieving rabble, and they were certainly not warlike or criminal in their intentions towards the traveller. […] They flitted away […] “like one on a secret errand,” and I was left to wonder at the strange, problematic nature of those Gypsies from far-off India who are part of our Western civilization and yet at the same time so far removed from it.121

Ook hierin zien we weer hoe er een afstand bestaat tussen Starkie en de zigeuners. Hij ziet ze als een compleet ander volk, afkomstig uit India, ver van de Westelijke samenleving, en tegelijkertijd voelt hij zich wel met hen verbonden. In de epiloog zien we zelfs dat hij het jammer vindt ze te moeten verlaten:

I feel sad to-day because it is the end of my wandering. When I see the spires of Belgrade I shall cease to be a Gypsy, for I must then leave the ship and take the train back to Italy and the life of everyday. Just now we are approaching the famous Iron Gates that mark the end of the East and the beginning of the West, and I feel that it is time to begin to say farewell to the Indian Romanies and turn my thoughts to the Western world.122

Hasluck houdt het, in tegenstelling tot Starkie, niet bij het classificeren van de zigeuners onder één volk. Zij maakt onderscheid tussen twee verschillende zigeuners; de nomaden, die van dorp naar dorp verhuizen en de Romani taal als meest gesproken taal hebben, en de sedentaire zigeuners die in huizen wonen en de Romani taal niet spreken. Bij het beschrijven maakt zij meteen al gebruikt van de 'ander'; ‘In the towns the Gypsy houses form a separate quarter, for in the Near East different races keep their own quarter as sedulously as street dogs to their separate pitch. […] but in the fashion of the primitive Near East they throw their rubbish into the street, where the authorities too often leave it; 'what does the Gypsy quarter matter?' they seem to ask.'123 In dit citaat

zien we twee dingen. Ten eerste is zichtbaar hoe zij een afstand creëert met de zigeuners die ze beschrijft door te vertellen dat ze uit het Nabije Oosten komen en hen primitief te noemen. Ten tweede maakt ze ook de beslissing om de lezer te confronteren met het onderscheid en de afstand die er in die dorpen worden gecreëerd tussen de dorpelingen en deze etnische groep. Deze distantiëring met de eigen cultuur is ook zichtbaar wanneer ze verschillen in de opvoeding opmerkt: 'When the child is bigger, she carries it on her arm like an English mother.'124 Hiermee maakt ze een

vergelijking met het Westen maar op een vreemde manier. Het is alsof zij, of de lezer, had moeten verwachten dat de moeder iets raars met het kind zou doen.

121Ibid. p. 253.

122Walter Starkie, op. cit., pp. 318-319. 123Margaret Hasluck, op. cit., p. 52. 124Ibid. p. 54.

Fonseca neemt het touw van een hele andere kant. Zij creëert als het ware een oriëntale bevolking of afstand door een vergelijking te maken met een volk dat een eeuw geleden ook werd neergekeken en probeert daarmee sympathie bij de lezers te krijgen. Zij vergelijkt het verhaal van de Roma met dat van de Amerikaanse zwarten, die in de loop van de geschiedenis ook als lui en werkschuw werden beschouwd. (Roemeense Roma delen bovendien een geschiedenis van slavernij met de Amerikaanse zwarten.)125 Gezien haar Amerikaanse achtergrond is het echter begrijpelijk dat

ze deze vergelijking zou maken omdat ze aan deze geschiedenis het meest aan zal zijn blootgesteld, in tegenstelling tot de Europese schrijvers. Ze gaat in op aannames van de zigeunerkant door te zeggen dat ze nog steeds hartstochtelijk van mening zijn dat gadje gevaarlijk en onbetrouwbaar zijn en in het belang van het overleven van de groep vermeden moeten worden, tenzij het contact tot handel kan leiden. Het vermelden van de Oriënt doet ze pas op een relatief laat stadium en op een haast onopvallende wijze. Fonseca verteld dat ze vijftien jaar eerder in Oost-Europa rondreisde met haar grootmoeder, die in 1905 op tweejarige leeftijd haar geboorteland Hongarije had verlaten. ‘Ik herinner me dat ik in Boedapest uit de Oriënt Express stapte en me afvroeg: ‘Wat doen al die Indiërs hier?’ (Die avond begreep ik dat het Roma waren, trio’s Roma die zich elke avond met hun violen over onze goulash zouden buigen.).’126 In slechts één zin kunnen we aflezen ze vroeger een

heel andere mening had van de Roma, en dat nu veel meer begrip voor ze heeft omdat ze inmiddels al vaak naar de regio is geweest. Fonseca's omgeving is echter wel erg nieuwsgierig naar haar ervaringen. Elke keer als ze na een bezoek in Zuidoost-Europa thuiskwam werd haar gevraagd of de Roma met wie ze was opgetrokken, haar hadden geaccepteerd.

Ik kon die vraag bevestigend beantwoorden: ik ben ontvangen met een gastvrijheid die naar faillissementen leek te leiden. Mijn eer is verdedigd door mijn Romabroeders, ook wanneer ik geen idee had dat die was aangetast. Ik heb me bij de Roma volkomen veilig gevoeld. Ik ben chey, dochter, genoemd door mijn Romamoeder. Maar het was me nooit toegestaan voedsel te bereiden, te werken, de dingen te doen die een dochter doet. […] Ik wist dat ik altijd een gadji zou blijven, die zich buiten hún geschiedenis bevond.127

Ondanks dat het lijkt alsof ze door de Roma familie wordt aanvaard heeft zij toch het gevoel dat ze er niet behoord omdat ze anders wordt behandeld. Fonseca heeft, zoals eerder gezien, bovendien moeite met het gebrek aan privacy, iets wat waarschijnlijk niet gebruikelijk is bij de Roma. In het huis van haar gastgezin werd haar nooit een moment alleen gegund en het idee van privacy, zoals de gadje dat opvatten en nodig hadden, was de Duka’s geheel vreemd. Ze merkte dat zij het raar vonden als iemand zich afzonderde. 'Als je alleen moest zijn, was er iets mis met je, iets waarvoor

125Isabel Fonseca, op. cit., p. 17. 126Isabel Fonseca, op. cit., p. 33. 127Ibid. p. 35.

je je moest schamen.’128 Het gevoel niet bij de Roma te horen uit zich tevens in haar eigen

taalgebruik: ze maakt geen gebruik van het woord ‘wij’, de Roma, maar verwijst continue naar hen. Toch komen er sporadisch in het boek opmerkingen voor waarin ze kritiek geeft op de negatieve beelden van de Roma en de problemen die zij daardoor krijgen. Ze probeert daarbij een overeenkomst te vinden binnen haar eigen leven. Terwijl ze in een café zit in Sibiu denkt ze plotseling na over hoe veel haar leven eigenlijk op dat van de Roma lijkt. ‘Mijn leven was een tragedie, dat zagen ze ook wel, maar een tragedie waarmee ze konden sympathiseren, en dat lieten ze me weten ook. Waren ook zij er in het verleden niet toe ‘veroordeeld’ geweest over de wereld te zwerven? Waren ook zij niet tot Albanië veroordeeld?’129 In feite vergelijkt ze haar leven als

alleenstaande vrouw, in haar dertigste levensjaar die ‘doelloos’ over het continent reist, met de nomadische levensstijl van de Roma, die ook nergens een vaste plek hebben.

Eveneens een kritische peinzer bij de creatie van een mentale afstand tussen zichzelf en de zigeuner is Murphy. Zij vergelijkt de grote populatie zigeuners in Cluj, Transsylvanië, met die van de tijd van Starkie en zegt dat het even overduidelijk is als toen dat ze niet geaccepteerd worden door de rest van de bevolking.

[…] though not as ‘accepted’; the present attitude to Gypsies makes British racialism seem almost benign. Frequently I heard them denounced for a) making a fortune as racketeering smugglers and b) never working. It apparently occurred to no one that large-scale smuggling is a business requiring much harder work than the average Rumanian puts into his/her job. And, in a country where everyone survives by wheeling and dealing, moral objections to Gypsy free marketeering sounded downright hypocritical.130

Het is zeer opmerkelijk hoe de Ierse schrijfster deze opmerking maakt: twee onderdelen vallen gauw op. Ten eerste heeft ze een zeer goed punt wanneer ze verdedigt dat de zigeuners lang niet de enigen zijn die stelen. Hoewel dit, zoals eerder gezien, één van de meest bekende stereotypes is van dit volk, is diefstal een internationaal fenomeen en is het niet gebonden aan één volk. Ten tweede maakt ze een vage uitspraak wanneer ze uitlegt dat er in haar herkomstgebied sprake is van racisme tegen buitenstaanders. De negatieve houding naar de zigeuners toe zou daar ver bovenuit steken. Zou de haat tegen zigeuners echter ook niet geclassificeerd kunnen worden als racisme, aangezien ze door de meeste schrijvers gezien worden als een etniciteit afkomstig uit de Oriënt, of een heel ander continent? Murphy laat in ieder geval meerdere malen weten dat de Roemeense bevolking snel onwetend vooroordelen trekken over hun zigeuners. Het resultaat van deze beweringen zorgt er simpelweg voor dat mensen buiten de zigeunersamenleving ook makkelijker gaan meedoen aan de

128Ibid. p. 47. 129Ibid. p. 96.

deelname aan een sneeuwbaleffect: de Europeaan, of in het bijzonder de West-Europeaan, kan opmerkingen als ‘I hate Jews!' of ‘Gypsies are below human beings! Here we have millions and they breed very fast – somehow we must get rid of them […]’, gebruiken om een nog grotere afstand te creëren en meer negatieve beelden te vormen.131 Immers, als deze kreten uit de omgeving

van de zigeuners zelf komen, of het gebied dat de Westerlingen Oriënt noemen, zou het kunnen dat de geloofwaardigheid daarvan aannemelijker wordt.

Opvallend is hoe sommigen van de reisverslaggevers, ondanks het gebruik van het oriëntalisme en het onderscheiden van de 'ander'', het soms (on)bewust voor hen opnemen in de teksten. Al vinden ze dit volk vreemd en zijn ze het niet met hun manieren eens, kunnen ze zich, zoals meerdere malen is gezien, vaak ook met hun identificeren of proberen ze hun te verdedigen. Ondanks dat Fonseca zich geen Roma voelt krijgt wel men in haar voorwoord de indruk dat ze pro- Roma is, gezien ze kritiek geeft op de manier dat mensen misdaden aan de Roma toe-eigenen terwijl het aantal misdaden dat ze plegen aan het dalen zijn: ‘zoiets doet er tenslotte nooit toe: alleen al de bewering is genoeg.’132

In feite is in alle teksten van de schrijvers te zien hoe verschillend het leven van de zigeuner is in vergelijking met de eigen en hoe vaak de Westerse cultuur dominant wordt afgespiegeld tegenover het minderwaardige Zuidoosten van Europa, in het bijzonder met de zigeuners uit de Oriënt. Men zou zich kunnen afvragen waarom mensen uit het dominante gebied dan toch belangstelling hebben in het verkennen van een regio en een volk dat zo een negatief beeld heeft. Als bezoekers van het terrein van de ‘ander’ moeten ze zich vóór de reis toch wel bewust zijn van het feit dat niet elke bewering over het volk kan kloppen? Hoogstwaarschijnlijk zijn de nieuwsgierigheid, drang naar kennis en de fantasiescenario’s die ze zich hebben voorgesteld zo sterk dat de reisverslaggevers alsnog het avontuur aangaan een ‘wereld’ anders dan de eigen te verkennen. Het moment van de waarheid, wanneer de schrijver oog in oog komt te staan met de zigeuner bepaald of de verslaggever een toenadering zoekt tot de zigeunerbevolking of dat deze juist elke keer meer een stap achteruit gaat zetten.

131Ibid.

Conclusie

Reizen betekent dat er mentale en fysieke grenzen overgestoken moeten worden die er door de mens zijn neergezet. Het is onvermijdelijk dat tijdens dit avontuur de wereld van een ‘ander’ betreedt wordt en dat men daarin dingen ziet of meemaakt die hem niet zullen bevallen. In deze scriptie is er gekeken naar deze conflicterende relatie tussen de zigeuners en West-Europese (en Amerikaanse) reisverslaggevers uit de twintigste eeuw die naar Zuidoost-Europa reisden. De strijd om de controle over de identiteit van de zigeunerbevolking heeft ervoor gezorgd dat er in de teksten een soort dilemma is ontstaan bij de reisverslaggevers.

De reisverslaggevers hebben de andere kant van het continent bereikt en de moeite genomen om een specifiek volk te beschrijven of zelfs een tijd met ze te wonen. In het hart van alle aandacht is er de notie dat er iets is anders is aan de zigeuners/Roma, in de zin dat zij niet zoals alle andere ‘collectieve’ culturen zijn (zoals de wat gangbare gemeenschappen). Nog al te vaak wordt dit omgezet in de angst voor de ‘ander’, dat makkelijk evolueert in vijandigheid. Bij de reisverslaggevers die besproken zijn worden de zigeuners echter, in de negatiefste zin, hoogstens als onbekende barbaren, wilden en een exotisch primitief volk uit de Oriënt afgeschilderd. Hoewel de teksten het idee kunnen geven dat de schrijvers daadwerkelijk geïnteresseerd zijn in het volk, moet er bedacht worden dat we de ervaringen vanuit het perspectief van de schrijvers meemaken en dat zij over het algemeen bezig met het lessen van hun eigen dorst, door bezig te zijn met hun eigen zoektocht, het zoeken naar informatie om deze op te schrijven. Afgezien van de graad waarin de individuele schrijvers zich identificeren met de zigeuners, hebben ze allemaal zogenaamd als gezamenlijke doel het bestuderen van de zigeuners, waardoor ze in het standaard patroon vallen en de meeste op zoek gaan naar hetgene wat ze al weten om dit te bevestigen. Niet alle stereotypes die zijn onderzocht komen in alle teksten voor, en zeker niet alle auteurs hebben evenveel te melden over bepaalde thema’s. Het kan zijn dat de zigeuners op elke locatie zich anders gedragen, dat het niet door de auteur is gezien of dat hij het niet belangrijk genoeg vond om te delen met de lezer.

Sommige waarden zijn bij de ene maatschappij, of voor een individu, belangrijker dan bij de ander. Toch is het interessant dat de meeste schrijvers veel overeenkomende onderwerpen en stereotypes aan de kaak stellen, ondanks dat stereotypen kunnen veranderen.

Het zijn vooral Starkie en Fonseca die hun hele boek wijdden aan het beschrijven van de zigeuner/Roma en de grootste moeite hebben gedaan om zich in hun wereld te verdiepen, door een