• No results found

Analyse modererende effect van religie

In document The Power of the Supernatural (pagina 41-44)

4.1 Beschrijvende statistiek

4.3.3 Analyse modererende effect van religie

een verandering in R² van ongeveer 0,2 procent (ΔR²=0.018). Daarnaast blijkt uit model 8 dat religie een significant negatieve invloed heeft op de mate van CSP (β= -53.617, p<0.01). Dit betekent dat ondernemingen in landen met een primaire godsdienst een lagere CSP hebben. De F-waarde in model 8 is significant op een 1 procent betrouwbaarheidsniveau, dit leidt tot extra verklaringskracht voor de relatie tussen religie en CSP. De gevonden negatieve relatie komt niet overeen met de verwachting, daardoor wordt hypothese 5 verworpen.

Model 9, in tabel 7 geeft de regressieresultaten weer voor alle onafhankelijke variabelen en controle variabelen met betrekking tot de relatie met CSP. In model 9 worden de eerder getrokken conclusies nog eens bevestigd. De mate van CSP wordt voor 35,6 procent beïnvloedt door de onderzoeksvariabelen (R²=0.356, ΔR²=0.064). De F-waarde van model 9 is significant op een 1 procent betrouwbaarheidsniveau, dit leidt tot extra verklaringkracht van het model. Op basis van model 9 worden de hypotheses 1 tot en met 4 aangenomen en wordt hypothese 5 verworpen.

In de regressieanalyse van model 10, tabel 7 zijn de waarnemingen van ondernemingen uit het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten eruit gefilterd. Dit omdat de dataset voor 44 procent uit waarnemingen bestaat van deze twee landen, waardoor de regressieresultaten worden beïnvloed. Uit model 10 blijkt dat de resultaten met betrekking tot het aantal outside directors, het aantal vrouwelijke directors, board size en religie in overeenstemming zijn met de eerder gevonden resultaten in de modellen 6 en 9 (respectievelijk: β=0.218, p<0.01; β=0.376, p<0.01; β=13.423, p<0.01 en β= -9.529, p<0.01). Echter voor de relatie tussen board tenure en CSP wordt er in model 10 een significant positieve relatie gevonden op een 10 procent betrouwbaarheidsniveau (β=0.198, p<0.10). Dit betekent dat naarmate directors langer werkzaam zijn in de board of directors, de onderneming meer aandacht aan CSP zou moeten besteden. Hypothese 4 voorspelt een (richtingloos) verband tussen board tenure en CSP en wordt door bovenstaande resultaten aangenomen. De conclusies met betrekking tot de hypothese blijven gelijk. Op basis van model 9 en 10, in tabel 7 worden de hypotheses 1 tot en met 4 aangenomen en wordt hypothese 5 verworpen.

4.3.3 Analyse modererende effect van religie

Hypothese 6 voorspelt dat de relatie tussen het aantal vrouwen in een board of directors en CSP wordt beïnvloedt door het monotheïsme. In model 11 en 12, van tabel 7 zijn de resultaten van de regressieanalyse voor de moderator monotheïsme opgenomen. Monotheïsme is in dit model per land gemeten als het percentage van de bevolking dat een monotheïstische godsdienst aanhangt. De onafhankelijke determinanten en de controle variabelen zijn in deze

42

analyse gestandaardiseerd (Zscore). De interactieterm van de moderator is bepaald door de Zscore van het aantal vrouwelijke directors te vermenigvuldigen met de Zscore van het monotheïsme. Als eerste wordt de invloed van de godsdienststroming monotheïsme getest zonder toevoeging van de gestandaardiseerde controle variabelen. Uit model 11, in tabel 7 blijkt dat de moderator monotheïsme voor 3 procent de mate van CSP verklaard (R²=0.030, ΔR²=0.030). Verder blijkt uit model 11 dat de moderator een significant negatief effect heeft op CSP (β= -0.943, p<0.05). Hieruit kan geconcludeerd worden dat een monotheïstisch primair geloof een verzwakkend effect heeft op de relatie tussen het aantal vrouwelijke directors en CSP. In model 12, van tabel 7 is dezelfde regressieanalyse uitgevoerd met aanvulling van de gestandaardiseerde controle variabelen. Uit model 12 blijkt dat de moderator monotheïsme nu op een 1 procent betrouwbaarheidsniveau een significant negatief effect heeft op CSP (β= -2.363, p<0.01). De toevoeging van de gestandaardiseerde controle variabelen leidt tot een verandering in R² van 28,4 procent, waarbij de mate van CSP voor 31,2 procent verklaard wordt door de gestandaardiseerde controle variabelen en de moderator (R²=0.312, ΔR²=0.284). In model 13, zonder waarnemingen uit het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, wordt de gevonden significante negatieve relatie nog eens bevestigd op een 10 procent betrouwbaarheidsniveau (β= -0.865, p<0.10). Dit betekent dat de modellen 12 en 13 meer verklaringskracht hebben voor het modererende effect van monotheïsme op de relatie tussen het aantal vrouwelijke directors en CSP dan model 11. Door deze constatering kan geconcludeerd worden dat de godsdienststroming monotheïsme, met een 1 procent betrouwbaarheidsniveau, een significant verzwakkend effect heeft op de geteste relatie. De bestaande positieve relatie tussen het aantal vrouwelijke directors en CSP wordt door de invloed van het monotheïsme minder positief. De gevonden relatie is lijn met de interpretatie van Stover en Hope (1984) waarbij in monotheïstische godsdiensten de vrouwen ongelijk zijn aan de man, dat leidt tot allerlei barrières op de arbeidsmarkt zoals het deelnemen van vrouwen in een board of directors. Op basis van bovenstaande kan hypothese 6, die stelde dat het monotheïsme de relatie tussen het aantal vrouwen in een board of directors en de mate van CSP zou beïnvloeden, worden aangenomen.

In het theoretisch kader wordt ook een modererend effect verwacht van de godsdienststromingen: monotheïsme en pantheïsme op de relatie tussen de grootte van de board of directors en CSP. Deze verwachting is opgenomen in hypothese 7. De modellen 14 en 15 van tabel 7 geven de gevonden regressieresultaten weer. Voor het toetsen van de relatie werd de landen met een monotheïsme of pantheïsme primair geloof weergegeven met een 1 en werden polytheïstische en atheïstische landen weergeven met de waarde 0. Uit model 14 blijkt dat de moderator monotheïsme/pantheïsme een significant positief effect heeft op de relatie tussen board size en CSP (β=1.295, p<0.01), waarbij 12,3 procent van de mate van CSP wordt

43

verklaard door de moderator (R²=0.123, ΔR²=0.123). Uit model 15 blijkt, wanneer er gestandaardiseerde controle variabelen worden toegevoegd, dat de moderator hetzelfde resultaat geeft als in model 14. Monotheïsme/pantheïsme hebben een significant positief effect op CSP (β=0.900, p<0.01). De extra verklaringskracht van de toevoeging van de gestandaardiseerde controle variabelen leidt tot een verandering R2 van 19,4 procent (R²=0.315, ΔR²=0.194). De significante positieve relatie wordt ook bevestigd in model 16, waarbij de waarnemingen uit het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten uit de dataset zijn gefilterd (β=1.550, p<0.01). Op basis van bovenstaande wordt geconstateerd dat het monotheïsme en pantheïsme een significant versterkend effect hebben op de positieve relatie tussen board size en CSP. Hypothese 7, waarin voorspelt wordt dat de godsdienststromingen monotheïsme en pantheïsme een sterker effect hebben op de relatie tussen board size en CSP dan de godsdienststroming polytheïsme, wordt daardoor aangenomen

Ten slotte wordt er nog gekeken naar het modererende effect van het monotheïsme en pantheïsme op de relatie tussen het gemiddelde aantal jaren dat directors werkzaam zijn in een board of directors en de mate van CSP. Uit de toetsing van hypothese 4 bleek een significant negatieve relatie te bestaan tussen board tenure en CSP. In model 17 en 18, van tabel 7 wordt er gekeken of deze negatieve relatie versterkt of verzwakt wordt door de primaire godsdienst van een land. Voor het toetsen van de relatie werden de landen met een monotheïsme of pantheïsme primair geloof, net zoals bij het toetsten van hypothese 7, weergegeven met een 1 en werden polytheïstische en atheïstische landen weergeven met de waarde 0. Uit model 17 en 18, blijkt dat de moderator monotheïsme/pantheïsme een significant negatieve relatie vertoont met CSP (respectievelijk, β= -2.192, p<0.01; β= -1.670, p<0.01). Door de toevoeging van de gestandaardiseerde controle variabelen in model 18 verandert R2 met 29,7 procent (R²=0.311, ΔR²=0.297) ten opzichte van model 17 (R²=0.016, ΔR²=0.016). Deze verandering leidt tot extra verklaringskracht. In model 19, zonder waarnemingen in de dataset van ondernemingen uit het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, wordt een positieve relatie gevonden tussen de moderator monotheïsme/pantheïsme en de mate van CSP (β=0.079, p>0.10). Echter deze relatie wordt niet significant bevonden in model 19. Op basis van de hierboven gevonden negatieve relatie kan geconcludeerd worden dat de negatieve relatie tussen board tenure en CSP wordt verzwakt door het monotheïsme en pantheïsme wat leidt tot een minder negatief effect. Hypothese 8 waarin voorspelt wordt dat de relatie tussen board tenure en CSP sterker is in monotheïstische/pantheïstische landen dan in polytheïstische landen, wordt daardoor verworpen.

In document The Power of the Supernatural (pagina 41-44)